Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Thomas de Vechter, lettergieter te Leiden 1584-1602Door Max Rooses werd in zijn bekend werk ‘Christophe Plantin imprimeur anversois’ (Anvers 1890), blz. 236 omtrent den Zuid-Nederlandschen lettergieter Thomas de Vechter het navolgende medegedeeld: ‘Après la mort de Henri Van den Keere, son ouvrier Thomas de Vechter continua pendant quelque temps les affaires de son maître à Gand et y travailla pour compte de Plantin jusqu' au 14 décembre 1581. Immédiatement après, il s'établit à Anvers, où il travailla pour notre imprimeur depuis le 5 janvier 1582 jusqu'à la fin de 1854, à cette époque il alla probablement se rejoindre à Leyde, car le paiment du 29 décembre 1584 et celui du 13 août 1585 sont datés de cette ville. En 1592 il y habitait encore à l'adresse “In de Vrouwestege aen de Breestraet” et Jean Moretus faisait fondre chez lui.’ Na den dood van den bekenden lettergieter Hendrik van den Keere op 11 Juli 1580 zette dus diens leerling Thomas de Vechter de zaken van zijn meester voort, verhuisde al spoedig naar Antwerpen, vestigde zich einde 1584 te Leiden, waar hij nog in 1592 voorkomt. Deze bijzonderheden zijn blijkbaar aan de aandacht van Ch. Enschedé ontsnapt, want deze schrijver noemt in zijn bekend werk ‘Fonderies de caractères’ (1908) Thomas de Vechter niet onder de Noord-Nederlandsche lettergieters. Het is dus onjuist - zooals men steeds vermeld vindt - dat in de tweede helft van de 16e eeuw in de Noordelijke Nederlanden geen lettergieters bestonden, zoodat de hier gevestigde drukkers genoodzaakt waren hun materiaal uit de Zuidelijke Nederlanden of zelfs uit Frankrijk te betrekken. Immers sinds 1584 was Thomas de Vechter te Leiden in staat om de Noord-Nederlandsche drukkers van materiaal te voorzien. Hij zal zich niet tot levering aan Moretus alleen hebben bepaald. Het jaar 1584 voor zijn verhuizing naar Leiden is door Thomas | |
[pagina 150]
| |
de Vechter niet willekeurig gekozen: er bestond omstreeks dien tijd dringend behoefte aan een aldaar gevestigden lettergieter. Kort tevoren had nl. Christoffel Plantijn zijn bekend filiaal te Leiden gesticht in het zgn. Huis te Assendelft, op den hoek van de Breestraat en de Vrouwensteeg, welk filiaal sinds 1585 onder leiding stond van Franciscus Raphelengius, den schoonzoon van Plantijn. Thomas de Vechter werkte dus ten huize van het Plantijnsche filiaal te Leiden. Uit den aard der zaak heeft Rooses zijn gegevens omtrent Thomas de Vechter geput uit het archief van het museum Plantijn-Moretus. In een artikel getiteld ‘De letters der Plantijnsche drukkerij 1555-89’ (verschenen in 1904 in het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen II, blz. 15) herhaalt Rooses de door hem gevonden bijzonderheden omtrent onzen lettergieter, terwijl ook J. Denucé in noot 2, blz. 239 van zijn uitgave der Correspondance de Christophe Plantin, dl. VI (1916) - zonder opgave van bron - dezelfde gegevens als bij Rooses betreffende Thomas de Vechter te vinden zijn, vermeldt. Denucé zegt echter ten onrechte dat Thomas de Vechter tot 1592 ‘in de Vrouwenstege aen de Breestraet’ woonde, hetgeen bij Rooses ook niet te lezen staat. Ook na 1592 bleef Thomas de Vechter te Leiden werkzaam, immers eerst op 22 Maart 1602 werd volgens het Begraafregister van de Pieterskerk te Leiden ‘Tonis (sic) de Vechter uyte Vrouwensteegh’ begraven: hij is dus blijkbaar tot zijn dood in het huis der Raphelengii als lettergieter werkzaam geweest. Te Leiden is hij ook getrouwd: op 21 Oct. 1595 teekenden te Leiden ten huwelijk aan ‘Thomas de Vechtere lettergieter van Gent, vergeselschapt met Lucas Abraham ende Jan de Vrije, met Maicken Gijs, van Belle, weduwe van Paschier de Belles, vergeselschapt met Christine de Kopere ende Proontgen Kuers.’ Uit dit huwelijk werd in 1596 een zoon Johannes de Vechter geboren, die 12 Febr. 1627 op 30 jarigen leeftijd in zijn geboortestad Leiden als student werd ingeschreven. Wij kunnen thans gemakkelijk de vraag beantwoorden waar en bij wien Jan Theunisz., de corrector van Franciscus Raphelengius, zich in het lettergieten heeft bekwaamd, op welke vraag wij nog kort geleden (zie blz. 15, jaargang XXVIII van dit tijdschrift) het antwoord schuldig moesten blijven. Dit moet zijn geschied in de werkplaats van Thomas de Vechter ten huize der Raphelengii. Jan Theunisz. heeft blijkbaar na den dood van zijn | |
[pagina 151]
| |
meester in 1602 diens lettergietersaffaire voortgezet: hij noemt zich sinds 1603 op zijn uitgaven ‘lettergieter.’ Wij publiceerden reeds t.a.p. een acte van 21 Dec. 1604, waarbij Jan Theunisz. voor een bedrag van f 50 - matrijzen kocht van Thomas de Vechter's weduwe. Ook wordt het ons thans duidelijk, waarom het Grieksche lettertype, gebruikt voor de Amsterdamsche Ptolemaeus-uitgave van 1605, reeds voorkomt in een drukje van Jan Paets Jacobsz. te Leiden uit 1600. Het materiaal was afkomstig uit de lettergieterij van Thomas de Vechter, die de Leidsche drukkers hiervan heeft voorzien. Vermoedelijk zullen dan ook wel dezelfde lettertypen te vinden zijn in Grieksche drukken van Raphelengius te Leiden of Plantijn te Antwerpen, hoewel deze tot dusverre nog niet aan het licht zijn gebracht. In ieder geval was Thomas de Vechter, niet de eenige bezitter der matrijzen van het genoemde lettertype, immers men treft hetzelfde type reeds aan in Bazelsche en Leipziger drukken respectievelijk uit 1599 en 1563Ga naar voetnoot1). Als Noord-Nederlandsche lettergieters in het laatst van de 16e en het begin van de 17e eeuw zijn ons dus nu bekend: 1580/81 Gabriël Guyot te MiddelburgGa naar voetnoot2), 1584-1602 Thomas de Vechter te Leiden, 1602(03)-1606(08) Jan Theunisz. te Leiden, sinds 1604 te Amsterdam. Op deze wijze begint zich al eenigermate het hinderlijke vacuum te vullen, dat op dit gebied bestaat vóór het optreden van den lettergieter Christoffel van Dijck te AmsterdamGa naar voetnoot3) (men zie b.v. het recente werk van M.H. Groenendaal Jr., Drukletters, hun ontstaan en hun gebruik [1940], waarvan verleden jaar een tweede druk is verschenen). Brengt de ontdekking van Thomas de Vechter als lettergieter te Leiden nog verandering in de onderstelde samenwerking tusschen Jodocus Hondius en Jan Theunisz. te Leiden en later te Amsterdam?Ga naar voetnoot4). Zeer zeker niet. Thomas de Vechter, leerling van | |
[pagina 152]
| |
Hendrik van den Keere, zal zonder twijfel Jodocus Hondius, misschien leerling, in ieder geval schoonzoon van den Gentschen lettergieter, hebben gekend, al was eerstgenoemde juist overleden, toen Hondius zich te Leiden als student liet inschrijven. En nu wij op goede gronden hebben geconcludeerd, dat Thomas de Vechter de meester is geweest van Jan Theunisz., kan de relatie tusschen laatsgenoemde en Jodocus Hondius nauwelijks meer een hypothese heeten. Zelfs is het zeer waarschijnlijk, dat Jodocus Hondius sinds zijn verblijf te Amsterdam in 1593 als stempelsnijder voor Thomas de Vechter is werkzaam geweest. In verband hiermede komt in een eigenaardig licht te staan onze mcdedeeling (Het Boek XXVIII blz. 45), dat de zgn. Hondius-cursief reeds gebruikt wordt voor een lofdicht van Salomon Henrix in Hondius' Theatrum artis scribendi van 1594. Uit het feit, dat laatstgenoemd werk werd uitgegeven door de Raphelengii te LeidenGa naar voetnoot1), volgt dat Hondius direct na zijn vestiging te Amsterdam relaties heeft aangeknoopt met de Plantijnsche drukkerij en dus vermoedelijk ook met Thomas de Vechter. Het zou een nader onderzoek waard zijn om na te gaan of de Hondius-cursief vóór het jaar 1594 voorkomt. Is dit niet het geval, dan zou Hondius er inderdaad de vervaardiger van geweest zijn (zooals A.F. Johnson reeds aangenomen heeft) en zou Thomas de Vechter als de gieter ervan beschouwd moeten worden. Het Theatrum artis scribendi zou dan een soort reclame van Jodocus Hondius als graveur en stempelsnijder zijn geweest. Zeker is het in tusschen, dat de zgn. Hondius-cursief niet voorkomt onder de cursieven van Granjon, den grooten stempelsnijder van Plantijn, die opgesomd zijn in het artikel van den genoemden Johnson, getiteld ‘The Italic types of Robert Granjon’ (verschenen in The Library, XXI, 1941, blz. 29 e.v.).
Ten slotte kan nog worden medegedeeld, dat Jan Theunisz. inderdaad in April 1604 van Leiden naar Amsterdam is verhuisd, hetgeen t.a.p. in Het Boek, blz. 12 werd ondersteld. Immers het pamflet ‘Sekere geschiedenisse en nieuwe tijdinghe belangende Oosteynde’ (ald. noot 2) van 1604, dat nog het drukkersadres van Jan Theunisz. te Leiden bevat en voorkomt in den Prijscatalogus van Nijhoff van Febr. 1916, treft men reeds aan onder no. 182 | |
[pagina 153]
| |
van den ‘Catalogue d'une collection de pamphlets’, 2e partie van de firma Van Stockum te 's-Gravenhage (1913), waar dit unicum als volgt wordt omschreven: ‘Sekere Gheschiedenisse / en Tydinghe belanghende Oosteynde ende zyne belegheringhe.... zedert den maent February totten teghenwoordigen dagh. Ghedruckt tot Leyden / by Jan Theunissen 1604. pet. in 8o. - grande de marges. Genoemd pamflet, waarvan de tegenwoordige verblijfplaats onbekend is, kwam dus op zijn vroegst einde Maart 1604 van de pers van Jan Theunisz. te Leiden, terwijl laatstgenoemde reeds op 4 Mei d.a.v. poorter werd te Amsterdam.
H.F. Wijnman |
|