Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
De librye van den Hove van HollandIn navolging van GuicciardiniGa naar voetnoot1) steekt De RiemerGa naar voetnoot2) de loftrompet over de schone bibliotheek, die in de 16e eeuw een sieraad en bezienswaardigheid van het Hof van Holland uitmaakte. De herkomst van de bibliotheek was aan beide schrijvers bekend: een kanunnik uit Gorinchem, geboortig uit een daar gevestigde welgestelde burgerfamilieGa naar voetnoot3), mr. Jan Dircsz. van der Haer alias Jan mette boeken, was de verzamelaar, die het resultaat meer van zijn vlijt dan van zijn geleerdheidGa naar voetnoot4) aan keizer Karel V als graaf van Holland afstond, in ruil voor een kanunniksprove in de kapel van St. Marie op het Hof. Ook Van den Bergh maakt in het ‘Overzigt van het Rijksarchief’Ga naar voetnoot5) melding van de bibliotheek; hij blijkt over meer bronnen te beschikken dan De Riemer. Met de tijd heeft ook het onderzoek niet stil gestaan, waardoor de gegevens over deze merkwaardige bibliotheek verveelvoudigd zijn en een nieuwe behandeling van het onderwerp mij wel nuttig lijkt. | |
I. De vestiging van de Librye in Den HaagDe overkomst van de particuliere bibliotheek van mr. Jan van der Haer van Gorinchem naar Den Haag komt voor het eerst | |
[pagina 118]
| |
ter sprake in een brief aan de stadhouder HoochstratenGa naar voetnoot1) vanuit Mechelen op 3 Augustus 1530 aan de Rekenkamer te Den Haag geschrevenGa naar voetnoot2). Het Hof en de Rekenkamer hebben aan Hoochstraten over het aanbod van mr. Jan van der Haer geschreven en bovendien mr. Willem ZegersGa naar voetnoot3) gezonden om het grote voordeel van de transactie aan de stadhouder duidelijk te maken. De moeilijkheid is: hoe komt men aan de kanunniksprebende in de kapel op het Hof, die mr. Jan in ruil voor zijn bibliotheek gevraagd heeft; vacante plaatsen zijn er niet. De oplossing wordt gezocht door de combinatie van twee zangersplaatsen, waarvan er al vast een vacant is! Hoochstraten heeft Willem Zegers naar Leuven gestuurd om de zaak bij de collator van de twee plaatsen te bepleiten. Met de kanselierGa naar voetnoot4) is hij overeengekomen, dat geen expeditie plaats zal hebben van stukken, betreffende de vacante plaats, zonder dat hij, Hoochstraten, er in gekend wordt. Aan mr. Joost SasboutGa naar voetnoot5) en mr. Vincent van MyropGa naar voetnoot6) is last gegeven om de zaak voor te bereiden. Het Hof en de Rekenkamer, na deze brief overtuigd van de medewerking van de stadhouder, gaan voort met het nemen van maatregelen om tot het begeerde doel te geraken. Zij vinden Heer Matthijs Reydummil, een bejaarde bascanter in de Hofkapel, bereid tegen vergoeding afstand te doen, om zijn oude dag in het klooster Sion te gaan slijten. Ongeveer midden Februari laten ze dan mr. Jan van der Haer uit Gorinchem overkomen om met hem te accorderenGa naar voetnoot7). Joost Sasbout, Raad, en Rombout van Steynemolen, secretaris, onderhandelen ten huize van Sasbout met de bedaagde kanunnik en komen tot een voorlopig accoord, waarvan | |
[pagina 119]
| |
de hoofdzaak is, dat mr. Jan met zijn boeken over wil komen en de hele verzameling bij zijn dood aan de keizer wil nalaten op voorwaarde, dat hij op het Hof een huis krijgt ‘daer hij mit zijn bibliothece commodueselicke sal mogen woonen’ en hem de kanunniksprebende dadelijk ten volle zonder de anders voor de eerste jaren gebruikelijke kortingen, uitbetaald wordt. Een afschrift van de overeenkomstGa naar voetnoot1) zendt het Hof op 17 Februari 1531 met een uitvoerig begeleidend schrijvenGa naar voetnoot2) aan Hoochstraten. Hof en Rekenkamer zijn dan nog in het volledige bezit van hun bestuursbevoegdheden, belast met talrijke werkzaamheden, die de centrale regering aan de beide colleges in alle Noordelijke Nederlanden toe vertrouwt, wat tot gevolg heeft, dat aan de functionarissen de onmogelijkste eisen gesteld worden. Zij hebben behoefte aan een gelegenheid om hun kennis uit te breiden en achten de overkomst van de librarye ‘tot 't welvaeren en de chiraige deser landen van Hollant’. Er is alle reden om met de overeenkomst voortgang te maken want ‘meester Jan, die een oudt man is, meynende dat hier nyet of vallen en soude, ende willende bynnen zijner levende lijve van syn boucken disponeren, begonst te besoigneren mit die vander universiteyt van Coelen’. Wel hebben de kanunniken van het Hof bezwaren gemaakt, maar de raden van het Hof menen, ‘dat die canonicken van de voersz. Capelle wel behoeren in dese zaecke, die singulier is, heur leges ofte rechten ter liefden van der Keyserlycker Majesteyt voer dese reyse quyt te schelden, gemerckt dat zij (die als te presumeren staet geleerde luyden zijn) 't meeste gerief van den boucken hebben sullen’. Bovendien kan de keizer de heren ‘als zijn capellaenen’ bevelen zich bij de zaak neer te leggen. Bij deze brief laten Hof en Rekenkamer het niet. Zij zenden mr. Cornel van der Capella, procureur voor het Hof, naar BrusselGa naar voetnoot3) om bij de regering de collatie van de prebende op mr. Jan van der Haar te verkrijgen ‘ende oick in Curia Campegi legatie’Ga naar voetnoot4) de goedkeuring te verkrijgen op de pensionering van Matthijs Reydummil in Sion. Op 11 April komt mr. Jan van der Haer nogmaals naar Den Haag | |
[pagina 120]
| |
om de laatste onderhandelingen te voerenGa naar voetnoot1). Bij acte van 6 Juli 1531Ga naar voetnoot2) garandeert het Hof van Holland aan Sion het pensioen van Reydummil en dan kan mr. Jan met zijn boeken overkomen. De 23ste September 1531 transporteerde mr. Jan voor het Hof ‘tot behouf van der Keyserlycker Maiesteyt als grave van Hollant de proprieteyt van alle zijne boucken tot een publycque librarye, behouden zijn leven 't gebruyck daerof’Ga naar voetnoot3). We mogen dus aannemen, dat mr. Jan intussen overgekomen is en met zijn boeken het hem aangewezen huis in het pasgebouwde deel van het Hof, links van de kapel, betrokken heeftGa naar voetnoot4). De librye wordt gerekend te behoren tot de grafelijke domeinen en het toezicht op het beheer ligt dus bij de Grafelijkheidsrekenkamer. Het is bij deze rekenkamer, dat mr. Jan de inventaris van zijn librye op 14 Maart 1534 inlevert. De kosten van het copiëren en binden van de inventaris worden gerekend tot de behoeften van de rekenkamer, maar reparaties van boeken in de librye worden gebracht ten laste van de exploiten van het HofGa naar voetnoot5), soms uit bepaalde aangewezen boeten van LutheranenGa naar voetnoot6). Het onderhoud van het ‘huys, daer Heer Jan met de boucken woent’ komt, zoals van alle Hofgebouwen in de rekening van de rentmeester van Noord-HollandGa naar voetnoot7). | |
II. De inventaris of catalogusDe door mr. Jan van der Haer bij de Rekenkamer ingeleverde ‘index et Catalogus’, waarvan de door Floris van Zegerscappelle, klerk in de Rekenkamer, geschreven, door Heer Claes Cuyper, vicecureyt van den Hove, gecollationneerde en door Claes den | |
[pagina 121]
| |
bouckebinder gebondenGa naar voetnoot1) copie nog aanwezig isGa naar voetnoot2), kan ons een indruk geven van de voor die tijd enorme rijkdom van de librye. Op 252 dubbel beschreven vellen met elk ongeveer vijftien boekbeschrijvingen is hier gecatalogiseerd een verzameling van ca. 3780 banden, waarvan vele meerdere boeken bevatten. De catalogus is verdeeld in vier afdelingen. Voorop gaat vanzelfsprekend de sacra theologiaGa naar voetnoot3), dan komen de philosophi, bona littera en de overige vrije kunsten ‘cum ceteris eorum appenditiis’Ga naar voetnoot4), als derde afdeling een zeer interessante verzameling ‘in arte medica’Ga naar voetnoot5) en tenslotte de werken ‘in utroque jure’Ga naar voetnoot6). De afdelingen zijn weer alfabetisch onderverdeeld; helaas zijn de trefwoorden, waarnaar de titels geplaatst zijn, zeer willekeurig gekozen. In het hoofdstuk theologie vindt men onder A: ‘Argumenta in omnes epistolas apostolicas nova omnia per D. Erasm. Rotterda.’ En ook ‘In acta apostolorum paraphrasis Erasmi Rotterdami...Ga naar voetnoot7). Maar ‘D. Eras. Roteroda. contionalis interpretatio plena pietatis in psalmum LXXXV opus novum’Ga naar voetnoot8) moet gezocht worden op fol. 36 onder E. Op fol. 214 vindt men na elkaar: ‘Der Schaepherders Calengier’, ‘Sulpitii Verulani oratoris opus gramaticum’, ‘Sexti Rufi viri consularis Valentini Augusti de historia rhomana, libellus manu scriptus’, ‘Theocriti Siracusani Bucolicum’, ‘Selecte aliquot ep(isto)le de Eras. Rotero. Nunquam ante hac emmulgate.’ Op een vermakelijke manier zijn vogels van allerlei pluimage bij elkander gezet. Bij de theologische werken staan de Hervormers vredig tussen hun bestrijders; onder de medicijnen staan populaire boekjes als: ‘Van allen spiessen ende gerichten wie man die wol kochen sal’Ga naar voetnoot9) of ‘Een remedie voer die nieuwe crancheyt die men heyt die engelsche sieckte gesonden van den vorst van Lunenburch aen die vorstinne van Gelre’Ga naar voetnoot10) tussen de lijvige | |
[pagina 122]
| |
werken van de grote medici dier dagen als Arnolus de Villa Nova, Aurelius Cornelius Celsus en Albertus Magnus. Heeft de opmerkzame lezer in bovenstaande opsomming al tevergeefs een leidende gedachte bij de catologisering gezocht, opgevallen is hem zeker de in de catalogus zeer zeldzaam voorkomende aanduiding ‘libellus manu scriptus’Ga naar voetnoot1). Moeten wij aannemen dat dus alle overige, niet van dit bijvoegsel voorziene werken, gedrukt zijn? Had dan onze ijverige mr. Jan van der Haer ook maar de drukker en het jaar van de druk vermeld, welk een rijke bron zou deze catalogus dan voor de incunabulisten geweest zijn. Ondanks het ontbreken van deze opgaven geloof ik, dat deze catalogus voor de beoefenaar der wetenschappelijke bibliographie nog belangrijk genoeg is. Zoals van vrijwel alle 16e-eeuwse rekenkamerregisters is ook hier het schutblad voorzien van leerrijke spreuken; de hoogdravendste is: ‘Studiosus velut apicula diligens omnium doctorum hortos pervolutabit, exurgens quidquid est melifluum, venenia relinquens araneis’Ga naar voetnoot2). | |
III Verdere geschiedenis van de LibryeNog tijdens het leven van mr. Jan van der Haer werd de librye met een belangrijke aanwinst verrijkt. De vanouds in de Rekenkamer aanwezige boekerij (87 delen) werd naar de librye overgebracht en op 4 November 1536 leverde Jan van der Haer het supplement bij de Rekenkamer in. Van dit supplement, zonder enige indeling, bezitten wij het originieelGa naar voetnoot3) en een ook weer door Floris van Zegerscapelle vervaardigde, maar door Jan van der Haer ondertekende copie van 24 bladzijdenGa naar voetnoot4). Het laatst wordt Jan met de boucken vermeld in 1538. Kort daarna moet hij de weg van alle schepselen gegaan zijn, want in 1540 is de librarie in beheer | |
[pagina t.o. 122]
| |
1. Titelblad van de catalogus. 1533.
| |
[pagina t.o. 123]
| |
2. Onderschrift van het eerste supplement door Jan van der Haer. 1536.
| |
[pagina 123]
| |
bij de pastoor, in 1541 nader aangeduid als Heer CornelisGa naar voetnoot1). Is deze Heer Cornelis dezelfde als ‘Cornelis van Stryen, canonnick van den Hove’, die op 11 Juli 1544 van Albert van Loo voor de librye een zeer gevarieerde verzameling boeken, gevonden in de auditeurskamer van de Rekenkamer, in ontvangst neemt?Ga naar voetnoot2). Daar in deze jaren geen commissies voor de bewaarders van de librye uitgegevenGa naar voetnoot3) zijn, zal het moeilijk zijn hieromtrent volkomen zekerheid te verkrijgen. Inmiddels heeft de librye de aandacht van de regering in Brussel getrokken en dat niet ten onrechte; de bibliotheek krioelt van ketterse boeken. De landsregering beschikt over een lange lijst en bij brief van 24 October 1546Ga naar voetnoot4) ontvangt het Hof van Holland van de landvoogdes, Maria van Hongarije, een scherp bevel om de op de ‘twee quoeyeren’ vermelde boeken te stellen in handen van ‘Heeren Ruardus Tappare doctor in de godheyt ende deken van Sinte Pieters Collegiaelkercke tot Leuvene’. TapperGa naar voetnoot5) had opdracht de boeken te visiteren, met ‘die ghene diemen bevinden sal gereprobeert ofte suspect, daermede te doene zoo 't behoren sal. Ende de andere wesende goet ende deuchdelicke U wederomme te zeynden’. Zo heel vlug gaat dat niet, want ‘meester Willem Snouckaert onsen medebroeder in Rade, jegenwoerdich bewaerder van de librarie op 't Hoff’ zal zeker veertien dagen nodig hebben om de gevraagde boeken bijeen te zoeken en in te pakken, zoals het Hof op 29 October aan de landvoogdes bericht. Het duurt nog wel even langer dan veertien dagen, want eerst op 5 April 1547 kon Ruard Tapper aan Willem Snouckaert berichtenGa naar voetnoot6), dat de mand boeken met bijbehorende lijst van ongeveer 450 ti- | |
[pagina 124]
| |
telsGa naar voetnoot1) de avond te voren gearriveerd was. De drukke bezigheden en het voor de deur staande Paasfeest beletten Tapper onmiddellijk de inhoud van de mand met de lijst te vergelijken. Maar direct na Pasen heeft hij het werk ter hand genomen en zes van de gevaarlijkste boeken blijken te ontbreken, wat trouwens Willem Snouckaert wel bekend was. Of er ook nog ‘deugdelijke’ boeken teruggekomen zijn, is niet bekend, maar lijkt mij na doorlezing van de lijst van de aan Tapper overgeleverde boeken niet waarschijnlijk. Misschien werd het lange uitstel van de verzending veroorzaakt door de verplaatsing in 1547 van de librye naar de achterhof, nu ongeveer ter plaatse van het Keur-huysGa naar voetnoot2). Zeker tot 1570 bekleedde Willem Snouckaert het bewaarderschap van de librye. De nieuwe catalogus, die in 1560 in opdracht van het Hof vervaardigd werd, is van de hand van een van de secretarissen van het Hof, Nicolaas NicolaiGa naar voetnoot3). Met een duidelijke humanistenhand beschrijft hij de boekerij in zes afdelingen, theologieGa naar voetnoot4), rechtenGa naar voetnoot5), medicijnenGa naar voetnoot6), wiskunde met wat er toe gerekend wordtGa naar voetnoot7), griekse en latijnse dichtersGa naar voetnoot8) en tenslotte de ‘artes liberales et iis finitime’Ga naar voetnoot9). Daarachter volgt een opgave van een paar kleine collecties, die niet opgesteld zijn bij de grote bibliotheek, maar elders op de zolder van de librye in een oude kistGa naar voetnoot10) of in ‘musaeo D. Guilelmi Zenokari’Ga naar voetnoot11). | |
[pagina 125]
| |
In elke afdeling zijn de banden van leer en perkament afzonderlijk geplaatst, een verdeling, die ongetwijfeld alleen aesthetisch effect gehad heeft. Ook in deze catalogus treffen wij de aanduiding ‘manu scriptus’ slechts bij hoge uitzondering aan. Op 29 Mei 1561 draagt Nicolai de administratie van de librye over aan Nicolaas van Valckesteyn;Ga naar voetnoot1) Heer Willem Snouckaert is evenwel de officiële bewaarder van de librye gebleven tot 1568. Een geschenk door Philips II van boeken uit de nagelaten boekerij van Margaretha van Oostenrijk, door Guicciardini vermeldGa naar voetnoot2), dat dan tussen 1560 en 1570 plaats gevonden moet hebben, blijft bij gebrek aan verder bewijs nogal twijfelachtig. Wanneer Alva op 28 Juni 1570 opnieuw opdracht geeft tot een zuivering der bibliotheekGa naar voetnoot3) van ketterse boeken, is die opdracht aan de zoon van Heer Willem, mr. Jacques Snouckaert, rekenmeester in de RekenkamerGa naar voetnoot4), die dan gezegd wordt te hebben ‘la garde’, terwijl een ander (zeker nog Nicolaas van Valckesteyn) betiteld wordt als ‘superintendant de la dicte bibliotheque’. Bij deze gelegenheid blijkt ook een hoeveelheid verbeurdverklaarde boeken aanwezig te zijn. Alva wil de goede boeken, die in de bibliotheek passen, wel afstaan, de rest moet verkocht worden. De zuivering wordt ditmaal wel ernstig ter hand genomen: enige boeken, die men in 1546 voor Tapper niet vinden kon, komen nu voor de dag. Het onderzoek wordt door het Hof opgedragen aan de Haagse predikheer Willem van Oosterwijk. Hij vindt 85 op de inventaris vermelde en nog 42 niet op de inventaris vermelde boeken, die absoluut verboden zijn: werken van Reuchlin, Wessel GansvoortGa naar voetnoot5), Bucher, Melanchton, GnapheusGa naar voetnoot6) en nu ook die van Erasmus, die in 1546 nog gespaard werden, worden in het bijzijn van Jacob Snouckaert, Nicolaas a Drumeez en Thomas van der A verbrand. Een band, waarin een verboden en een goed boek samengebonden zijnGa naar voetnoot7) wordt losgemaakt, het verboden boek | |
[pagina 126]
| |
verbrand en het goede boek bewaard. Dan is er nog een partijtje van 37 delen, die, hoewel niet verboden, afkomstig zijn van ketterse schrijvers. Ze worden in een kist gesloten om te zijner tijd door heer Willem van Oosterwijck ‘gerepurgeert’ te wordenGa naar voetnoot1). Volgens gebruik zal heer Willem zijn taak volbracht hebben door verdachte passages uit te knippen of met inkt over te smerenGa naar voetnoot2). | |
IV Het einde van de LibryeIs Willem van Oosterwijck in zijn zuiveringsarbeid door de opstand overvallen? Jacob Snoeckaert had alle reden om in 1572 met de andere leden van de gehate Spaansgezinde regeringscolleges naar Utrecht te vluchtenGa naar voetnoot3). De librye bleef onbeheerd achter en daarom belastte op 18 November 1572 Prins Willem mr. Hendrik Meester met de ‘garde ende bewaringe van des Conincklijcke Majesteyts Liberarye ‘staande binnen 't Hoff in den Haghe achter die Griffie aldaer’Ga naar voetnoot4). Na het overlijden van Jacques Snoeckaert verleende de Spaanse stadhouder Hierges op 30 October 1575 een commissie als bewaarder van de librye geheel in landsheerlijke stijl, aan Willem van Berendrecht, secretaris van het in Utrecht verblijvende Hof van HollandGa naar voetnoot5). Dit stuk geeft een duidelijk beeld van de plichten en rechten, die ook vóór de opstand aan het bewaarderschap van librye verbonden waren. Dat de gehele bibliotheek in de eerste jaren van de opstand te gronde gegaan is, zoals Bor zegt en De Riemer hem napraatGa naar voetnoot6), de onjuist. Zeker liet het beheer veel te wensen over en werden er | |
[pagina t.o. 126]
| |
3. Ondertekening van de lijst van verbrande boeken. 1570.
| |
[pagina 127]
| |
boeken uitgeleend, die nimmer terugkeerdenGa naar voetnoot1). Bij de komst van de Staten-Generaal naar Den Haag in 1583Ga naar voetnoot2) wordt de librarie aangewezen als vergaderplaats voor de aan de Unie trouw gebleven Staten van Brabant en in 1586 wordt de in 1582 opgerichte Hoge Raad van Holland en Zeeland in het gebouw gevestigdGa naar voetnoot3). De boeken, voor zover nog aanwezig, liggen dan ergens op zolder, totdat zij de aandacht trekken van de in 1586 benoemde charterbewaarder van Holland, Jhr. Johan van der Does, heer van Noordwijk, ook curator van de Leidse Universiteit. Op 13 Augustus 1594 vinden Gecommitteerde Raden goed, dat de boeken, die in de Leidse Universiteitsbibliotheek gebruikt kunnen worden, tegen reçu worden overgebrachtGa naar voetnoot4). Dousa Sr. heeft al een lijst gemaaktGa naar voetnoot5), maar om redenen, die duister blijven, gaat de overdracht voorlopig niet door. Eerst in 1595 geschiedt de overdrachtGa naar voetnoot6) van ‘den Hebreeuwsche scribenten, wesende tesamen XVI stucken’, waarvoor op 17 November 1595 de Leidse stadssecretaris Jan van Hout aan alle op het Hof gevestigde colleges een stel sleutels van de Universiteitsbibliotheek en voor gezamenlijk gebruik ‘d'Inventaris van de Boecken jegenwoordigh in de voornoemde Librarye (n.l. te Leiden) wesende’ komt aanbieden, ‘'t welck de Gecommitteerde Raden voor danckelijck hebben aengenomen’Ga naar voetnoot7). Waar bleef de rest van de librye? Was al in 1572 bij de vlucht van de Spaansgezinde regeringscolleges een deel van de boekerij meegenomen en daardoor verspreid geraakt? Kreeg Leiden toch meer dan de 16 delen? Ging alles door diefstal verloren of heeft een deel, de juridische werken bijvoorbeeld gediend als basis van de al omstreeks 1600 ingerichte bibliotheek van de Hoge Raad? Het moeten vragen blijven. Volgens De Riemer was in zijn tijdGa naar voetnoot8) van de Hofbibliotheek | |
[pagina 128]
| |
geen spoor meer over, wat ook alweer niet helemaal waar is, want door een schenking van Bartholomeus van Wouw was het Hof van Holland in 1679 in het bezit gekomen van een juridische bibliotheekGa naar voetnoot1), die met zoveel zorg beheerd werdGa naar voetnoot2) en waarvan, met het archief van het Hof, bestanddelen op het Algemeen Rijksarchief terechtgekomenGa naar voetnoot3) en nog aanwezig zijn.
J.L. van der Gouw | |
BijlagenI.Titelblad van de catalogus van de Hofbibliotheek door mr. Jan Dircsz. van der Haer 1534. Bovenaan: Overgebracht ende gelevert inder Camere vander Rekeninge in de Haghe opten XIIIIen dach in Maerte anno XVc en driendertich naer 't scryven shoofs van Hollant, Bij meester Jan van der Haer, Canonick in der capelle van den Hove aldaer.
Midden: Omnium voluminum et titulorum diversarum scientiarum et linguarum in Joannis Harii Theoderici index et catalogus, alphabetica serie ex variis autoribus tum graecis tum hebraeis et latinis collectus illustri et vigilanti comiti Hochstratano, praestantissimis Hollandiae senatus et sacri aerarii Caesa (ris) Ma(i)esta(tis) bibliotheca in curia Hagen(sis) contineat.
Plus Oultre 1533.
Algemeen Rijksarchief Oude Inventarissen (3e afd.) no. 58. Zie ook afbeelding 1. | |
II.Commissie voor Willem van Berendrecht als bewaarder van de librye op het Hof. 4 November 1575.
Opene brieven waerbij de Co(nincklijcke) Maiestei(t) gegundt ende gegeven heeft Willem van Berendrecht secretaris de garde ende bewaeringe vanden librarie mitter woninge en(de) besit van (den) huyse staen(de) opten binnen Hove inden Hage. | |
[pagina 129]
| |
Ph(i)l(ip)s Byder gratie goidts Coninck van Castillien Leon etc. Allen den geenen die dese onse brieven zullen zien Saluyt. Doen te wetene dat wij bij advyse ende goetduncken van onsen lieven ende getrouwen stadhouder ende capiteyn generael van onsen landen van Holl(an)t Westvrieslant etc. den Baron van Hierges gegundt ende gegeven hebben gunnen ende mitz desen Willem van Berendrecht onse secretaris in onsen Hove van Hollandt de garde ende bewaeringe van onse librarie mitte wooninge ende besit vanden huysinge staende op onsen binnenhove inden Hage achter de griffe aldaer, met eenen zekeren Hoff gelegen opten Cingel van onsen voorss. Hove mitsgaders van een cleyn huysken en(de) thuynken staende bij de voorss. librarie. Jegenwoordelick vacerende mits den overlijden van mr. Jacob Snouckert Raidt ende mr. van onse rekeninge in Holl(an)t om(m)e de zelve voortaen te bewaeren besitten ende gebruycken totten proffijten, vrijheden en(de) vervallen daer toe staende zulcxs ende in alre manieren als de voorn. mr. Jacques Snouckaert dat lest bewaert bewoont en (de) beseten heeft. Te weeten dat hij die voorn. Librarie ontfangen zal bij goeden inventaris en(de) daer toe laeten sal acces te hebben die van onsen Raide en(de) Rekeni(n)ge en(de) andere suppoesten van onsen voorss. hove, mitsgaders alle eerlicke luyden, Mits dat die voorn. Berendrecht gehouden zal wesen desen onsen tegenwoordigen brieff te presenteren in onse Rekencamer van Holl(an)t om(m)e aldaer geregistreert te worden tonser verseeckerheyt eer hij van 't inhouden vandien genieten sal moegen. Ontbieden daerom(m)e ende bevelen onsen voorss. stadhouder, die President ende die van onsen Raide en(de) Reken(i)n(ge) in Holl(an)t voorn. ende allen anderen onsen officieren die dat aengaen sal moegen, dat zij den voorn. Willem van Berendrecht van dese onse gifte en(de) gunste mitte proffyten, vrijheyden ende vervallen daer toe staen(de) doen laeten gedoigen rustelick vredelijck ende volcoemelyck onder de conditien voorss. genieten ende gebruycken. Cesserende alle beletten ter contrarie Want ons alzoo gelieft. Des toirconde hebben wij tzegel van onsen leenen in Holl(an)t hieraen doen hangen. Gegeven in onser stadt Utrecht den XXXen dach Octobris a(nn)o XVc vijfentzeventich van onsen Rijcken Te weten van Spangnen Secillien etc. t XXte ende van Napels 't XXIIte. Opte plycke stont gescreven By den coninck ter relatie van(den) stadhouder van Hol(lan)t onderteyckent J. de Jonge. Opte rugge stont gescreven: Op huyden den IIIIen Novembris a(nn)o XVc LXXV naer dese opene brieve vande(n) coninck onsheeren Ten bureele vande(n) camere vande(n) Reken(i)n(ge) des conincx in Holl(an)t nu ter tijt residerende t Utrecht gesien ende gevisiteert zijn geweest sijn dezelve ter ordonn(antie) van (de) luyden der zelver camere geregistreert int vierde geluwe register Beginnende (prim)a Octobris XVc LXXIII f(oli)o IIIc VIIo ondersreven mij jegenwoirdich Pyl. Collatie gedaen jegens d originale bij mij (w.g.) Pijl.
Algemeen Rijksarchief, Vierde Geluwe Register van de Rekenkamer (no. 11), fol. 307. | |
III.Acte van de Curateurs ende Magistraet van Leiden nopende de Hebreeuwsche boucken bij den hove daer geschonken voorde Universiteit. | |
[pagina 130]
| |
Alsoo de E. Heeren President ende die vanden Rade 's Hofs van Hollant, Zeelant ende Westvrieslant den Curateurs vande Universiteyt ende Burgem (eeste)r(e)n der Stadt Leyden tot vorderinge vande versz. Universiteyts Bibliotheque ende zulcx vanden geleertheyt liberalicken beschoncken ende vereert hebben met den Hebreeuwsche Talmud ende eenige andere Hebreeusche scribenten daertoe behorende, wesende tsamen XVI stucken, soo ist dat de voornoemde Curateurs ende Burgemeesteren tzelve van wegen den versz. Universiteyt overdanckelick aennemende belooft hebben ende beloven mits desen dat de versz. boucken noch eenige banden ten gheenen tijden vande versz. Bibliotheque zullen moge affgenomen noch vervreempt maer ten euwige dagen daeraen behouden werden ende hebben int vorder verclaert dat die versz. Heere President ende die vanden Rade versz. de sleutel van de versz. Bybliotheque sall worden gecommuniceert ende overgelevert ende dat zulcx de versz. Rade die nu zijn ende indertijt wesen zullen tallen tijden ende t haren believe eenen vrijen ende onverminderden openen toeganck totter versz. Bibliothecque zullen hebben Waervan de versz. Heeren President ende Raden geordonneert es gelevert te werden dese jegenwoordige acte dewelcke ten bevele vande versz. Curateuren ende Burgemeesteren desen XIIIIden July geteickent es, Inden Jare XVc vijffentnegentich / bij mij Ende was onderteickent J. van Houdt.
Algemeen Rijksarchief, Eerste Memoriael J. de Rechtere (Hof van Holland no. 49) fol. 132. |
|