| |
| |
| |
JAN POORTENAAR
GEWEIGERD VERWEER
Een antwoord op het artikel van P. Dr. B. Kruitwagen, O.F.M., in ‘Het Boek’, XXIX, 1948, ten einde enige onjuistheden daarin recht te zetten - een antwoord, dat de redactie van dit tijdschrift weigerde op te nemen.
uitgeverij ‘in den toren’ - meentweg 12 naarden
| |
| |
| |
Aan de Redactie van ‘Het Boek’, 's-Gravenhage.
Geachte Redactie,
Mag ik U verzoeken onderstaande rectificatie op te nemen betreffende het artikel ‘Laurens Jansz. Coster weer op het tapijt’ door Dr. B. Kruitwagen, O.F.M., in Het Boek, XXIX, 1948, blz. 69? Ik zal mij tot de ergste onjuistheden beperken, in hoofdzaak die, welke mijn boek ‘Coster - niet Gutenberg’ raken. Aangezien ik daarin de redeneertechniek en de strijdwijze van Dr. K. aan een onderzoek heb onderworpen, dat weinig gunstig uitviel, is het begrijpelijk dat deze (die er overigens - om zijn feitenkennis - enige malen geprezen en geciteerd wordt) daarover ontsticht is.
Desnoods is ook nog begrijpelijk, dat Dr. K. in schijn een recensie schrijft en in wezen als rechter in eigen zaak optreedt, maar m.i. wettigt dat niet talrijke aperte onjuistheden, bijv.:
1. | Ik tracht niet ‘te suggereeren’ dat de Spieghel onser Behoudenisse ‘vóór 1470 gedrukt’ is, zoals Dr. K. beweert (Het Boek, blz. 105), ik zou dat doen met de vragen die ik stel. Dr. K. citeert alleen die vragen en laat hetgeen daarop volgt weg:
‘De stijlcritiek heeft de Spieghel op circa 1470 gesteld, wegens het karakter der houtsneden’, zeg ik daar (Coster - niet Gutenberg, blz. 56) en dan: ‘Prof. Zedler meent dat het onderzoek der lettertypen aantoont, dat de Spieghel omstreeks 1470 zal zijn ontstaan’. En juist om de vroegere, onjuist gebleken opvatting te bestrijden, besluit ik: ‘de eersteling van Hollands drukkunst is hij waarschijnlijk niet’.
Dr. K. geeft aldus een volkomen scheef beeld van wat ik schreef. |
2. | Op blz. 106 van zijn artikel in ‘Het Boek’ doet Dr. K. het voorkomen, of ik de bibliothecarissen van nu, na 1945, verwijt geen onderzoek inzake Coster te hebben opgezet. Ook dit is een verdraaiïng. Ik spreek namelijk van de periode sedert 1918, het jaartal staat er bij: blz. 9, eerste regel. Toen schreef Dr. K. n.l. zelf van het door mij gewenschte onderzoek; dat dit ‘voor ons land dus een eereplicht’ was, en ik citeer die zin van Dr. K. er bij (blz. 9, Coster, niet Gutenberg). Hij dient dan toch te weten dat ik niet over de drie jaren sedert de Bevrijding, maar over de dertig jaren sedert 1918 spreek. Tegen deze averechtsche voorstelling protesteer ik met te meer klem, omdat Dr. K. haar gebruikt om de hedendaagsche bibliothecarissen tegen mij in het harnas te jagen: zij ‘kunnen het zich dus voor gezegd houden’, ik ben jegens hen ‘onnoodig grievend’ en dergelijke stemmingmakerij meer. |
3. | Teneinde te trachten, mij met 29 origineele geschriften bespottelijk te maken en ze te vergelijken met de 29 origineele historische werken van André Blum, telt Dr. K. mede:
a. | eenige herdrukken van één en hetzelfde boek (mijn vertaling van Flaubert, St. Julianus); |
|
| |
| |
|
b. | de Engelsche en Amerikaansche edities van door mij in het Nederlands geschreven werken (Boekkunst, Kunstreis in de Tropen); |
c. | eenige vertalingen die ik van buitenlandsche uitgaven maakte; |
d. | vier mappen etsen (!) ook al is daar geen letter tekst van mij bij, maar bijv. alleen van Prof. Dr. N.J. Krom, |
er aldus 15 van de 29 fantaseerende. |
4. | Dr. K. beweert dan verder (Het Boek, blz. 111-112) dat ik wegliet uit Junius' bericht omtrent Coster's uitvinding:
‘de mededeeling, dat volgens de algemeene (n.l. toenmalige) overtuiging van de menschen de boekdrukkunst te Mainz is uitgevonden en dat zelfs met geen schoppen en bijlen is uit te roeien’.
|
Ik wijs er daarentegen op, dat men bij mij op blz. 177 leest dat Junius schreef:
‘Ik keer terug tot onze stad (Haarlem), aan welke de eer toekomt van de uitvinding der boekdrukkunst, haar eigendom; aldaar ontstaan. Tegenover deze roem staat alleen de alom verspreide en zoo onuitroeibaar ingeburgerde voorstelling van zaken zo diep geworteld dat geen bijl, wig of spade haar vermag te verwijderen’...... enz.
Dr. K. past hier weer zijn gewone, bovenvermelde taktiek toe: de laakbare dingen die hij zelf doet, schuift hij een ander ten onrechte in de schoenen. Want ook Dr. K. gaf eens het verhaal van Junius weer, namelijk in het Gutenberg Festschrift 1925 (blz. 353), en deelt daarbij mede dat hij de tekst van Junius is gaan ‘kürzen’ (hij schreef in het Duitsch) en dat hij die ‘lesbarer’ is gaan maken......
◆
Tot zover over hetgeen Dr. K. schrijft; nog een enkel woord over hetgeen in zijn 48 bladzijden druks ontbreekt; - men mist daar:
1. | de ruiterlijke erkenning, dat hij zich vergiste toen hij schreef (Handelingen Mij. Letterkunde, 1918, blz. 26) dat het Abecedarium ‘een der eerste proeven’ van onze vroege drukkunst zou zijn (nog wel ‘duidelijk’). Het is juist een der laatste dier periode, zoals wij dank zij Prof. Zedler's onderzoek weten, en het Abecedarium is daarom ook als zoodanig opgenomen in de Gesamtkatalog der Wiegendrucke; |
2. | de ruiterlijke erkenning dat hij later wel Zedler's inzicht heeft overgenomen, echter zonder erbij te vertellen dat hij die tweede opvatting aan Zedler dankte, maar deze daarentegen bespottelijk trachtte te maken met diens ‘Zandgieterij, prutserige goochelarij, Unverfrorenheit’, etc. en met Zedler's resultaten als de gewoonste zaak van de wereld voor de dag kwam (Nieuwsblad v.d. Boekhandel, Nov. - Dec. 1937); |
3. | de ruiterlijke erkenning dat hij de vroegere opvatting toen wel ‘dronkemanspraat’ geliefde te noemen, maar vergat daarbij te ver- |
| |
| |
| melden dat hij zelf die ‘dronkemanspraat’ verkondigd had, zonder haar ooit te herroepen:
Dr. Kruitwagen in ‘Handelingen der Mij. Nederl. Letterkunde, 1918, blz. 26:
‘Dit Abecedarium is duidelijk gedrukt met losse, gegoten letters, doch de techniek is zeer onbeholpen. Er is bijna geen letter die goed staat. De ene staat te hoog, de andere te laag, een derde helt over naar links, de vierde naar rechts, de ene letter is heel wat afgedrukt, de andere niet of bijna niet, kortom alles wijst er op, dat we hier te doen hebben met een der eerste proeven, die in Holland genomen zijn’
Dr. Kruitwagen in het ‘Nieuwsblad v.d. Boekhandel’ Nr. 44, 3 November 1937, blz. 637:
‘Herhaaldelijk immers wordt er, ook in de kwestie omtrent Laurens Coster, gewezen op de onbeholpenheid van een of ander stuk drukwerk om daarmee aan te tonen, dat het van hoge ouderdom moet zijn. Maar dat is...... dronkemanspraat’.
|
4. | de ruiterlijke erkenning dat hij het op gelijke wijze mis had, toen hij de groote beteekenis van Zedler's vondst, dat de oude Hollandsche boeken gedrukt waren met typen, die in zand gegoten zijn, wegmoffelde achter aanvallen op diens dikke Duitsche stijl (terecht) en aanvallen op een nog niet eens verschenen werk van die Duitscher (nu zet ik een vraagteeken achter: terecht?), en thans volgens zijn geliefd recept ook weer doet of het gieten van letters in zand de gewoonste zaak van de wereld is - nu het, dank zij het bewijs, in 1927 geleverd door de Lettergieterij Joh. Enschedé te Haarlem (en het opnemen in mijn boek van een specimen van zulk drukwerk) niet langer mogelijk is het gieten in zand als dwaasheid voor te stellen; |
5. | de ruiterlijke erkenning, dat Prof. Zedlers onderzoek uitwees, dat Gutenbergs typen gegrond zijn op het Hollandsche type der Donaten en dat daarmede alles wat Dr. K. inzake Coster en Gutenberg heeft gepubliceerd volkomen waardeloos is geworden. |
Ik zal het bij deze kleine bloemlezing laten; wie meer over Dr. K.'s methoden wil weten moge worden verwezen naar blz. 73-78 en 180-184 van mijn ‘Coster - niet Gutenberg’: de lezer zal intusschen begrepen hebben dat indien ten deze nog iets uit Dr. K.'s pen mocht vloeien, ondergeteekende daarop niet meer zal ingaan.
Met dank voor plaatsing,
Hoogachtend,
w.g. Jan Poortenaar.
Dec. 1948.
|
|