zonderlijkheden leende zijn geest zich niet, maar ook de aard van zijn fonds en de voorkeur van zijn persoonlijke belangstelling waren niet op mode of op experimenten gericht. In den voornamen stijl vonden zijn aanleg en zijn werk hun volle eenheid. Zijn ondernemingen toonen het ruime gezicht van den onafhankelijken koopman en regent, die zijn wereld overziet en zijn eigen grootheid aandurft. Het plan alleen voor den bouw van een nieuw groot handelshuis in het heiligdom van het Lange Voorhout bewijst een breeden en verren blik, waartoe op dat tijdstip geen andere Hagenaar en geen tweede boekverkooper waarschijnlijk den moed zou hebben gevonden. En het tot stand brengen van een overtuigende uitvoering van dit plan is niet alleen een teeken van inzicht en stijlgevoel ten opzichte van de waardigheid van de stad en den stand van zijn handel, maar evenzeer van zakelijk doorzetten en zelfbewust wagen.
Daarnaast kende hij de liefde voor het eigen stille monnikenwerk, als hij zelf een breedvoerig register samenstelde, of een groot gegraveerd stadsplan kleurde met de nauwgezetheid van den 17-eeuwschen handwerksman, of met de geoefende aandacht van den bibliograaf zijn gegevens verzamelde en vergeleek. De geduldige zorg voor het kleine is de nobelste passie van den mensch die het groote vermag te zien.
In zijn hooge werkkamer, uitziend over het breede Voorhout, zijn kleine gedrongen gestalte vaak staande achter zijn schrijftafel, was hij bezig met de rustige zekerheid van een heerscher, achter hem de wand met de aangroeiende reeks kleine foto's en prenten van zijn beste herinneringen, voor hem de ruime kamer met groote sobere meubelen, ergens een kleurige bloemenvaas, de ingelijste oude plattegrond van Den Haag tegenover hem, en later daarbij de trotsche kast met de vroegere uitgaven van zijn voorouders. En temidden daarvan, met zijn scherpen blik en klaterende stem, toch steeds dezelfde toegankelijke man, die onderhoudend en gezellig zijn vrienden ontving en het zakelijke met het menschelijke vereenigde.
Waarschijnlijk ben ik een van de zeer weinige jongeren, die het ‘roefje’ onder den beganen grond heb gekend op de Donderdagavonden, als hij daar de overgebleven leden van den Spectatorkring om zich vereenigde. Nog lang nadat het weekblad en zijn politieke prent had opgehouden de aanleiding tot hun be-