Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||
De bibliotheek der Latijnse school van Breda (Bibliotheca Scholae Bredanae)Van 1745 tot 1761 stond aan het hoofd der stedelijke Latijnse school van Breda: Henricus Hoogeveen, een niet onverdienstelijk classicus en bekwaam docentGa naar voetnoot1). Onder de feiten, die zijn krachtig bestuur kenmerkten, verdienen bizonder vermeld te worden de redactie van nieuwe schoolwetten, die behoudens kleine wijzigingen tot in de 19de eeuw zouden meegaanGa naar voetnoot2), en de stichting van de bibliotheek der Latijnse schoolGa naar voetnoot3), waarvan de boeken thans nog berusten op het oud-archief der gemeente Breda.
Uit de notulen der raadsvergadering van de Bredase magistraat d.d. 17 April 1749, blijkt dat rector Hoogeveen het initiatief had genomen tot het stichten van een bibliotheek, en dat hij het bibliotheek-reglement opstelde in het Latijn en in het Nederlands, welke teksten dan ook in het notulenboek zijn opgenomenGa naar voetnoot4). Eerst hadden de curatoren der Latijnse school over dit reglement beraadslaagd en er hun goedkeuring aan gehecht; zij wilden echter artikels 9, 10 en 11 liever ‘nagelaten’ zienGa naar voetnoot5); vermoedelijk omdat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||
hier betreffende henzelf en ook aangaande de ouders der leerlingen iets werd gestipuleerd, wat ooit tot onaangename verwikkelingen zou kunnen leiden. Ofschoon het niet uitdrukkelijk wordt bepaald zullen deze drie artikelen in het definitieve reglement niet zijn opgenomen. Toch staat na artikel 28 de gebruikelijke formule: ‘Te approberen ende guaranderen dat ten allen tijde zal worden geobserveert, ende zal extract deses aan den heer Hoogeveen te zijner naregtinge en authorisatie werden uytgelevert’. Het moet geen verwondering wekken, dat het idee eener schoolbibliotheek bij de magistraten en tevens bij de intellectuelen van de stad Breda met belangstelling en sympathie werd onthaald, maar dat de leerlingen er niet zo gauw warm voor liepen. De rector kon zijn jongens misschien wel van het theoretische nut van deze nieuwe instelling overtuigen; de jongens zelf zullen er vooreerst de schaduwzijden van hebben gezien. Het was toch allesbehalve aanlokkelijk, dat rector Hoogeveen thans bepaalde, dat de gelden voortspruitende uit de schoolboetenGa naar voetnoot1) niet meer zouden dienen voor een jaarlijkse fuifavond, maar voor het bibliotheekfonds. Er wordt meteen in de inleiding op het reglement gezegd, dat Hoogeveen deze gewoonte heeft ingevoerd van het begin af van zijn rectoraat, waarschijnlijk dus met het oog op de te stichten boekerij. Rector Hoogeveen was een man met een brede kijk. Hij wilde in zijn bibliotheek, naast de klassieke auteurs en werken ‘in beyde talen’ (Grieks en Latijn), ook boeken opnemen over geschiedenis en andere vakkenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||
Vanzelfsprekend zou de rector der school tevens bibliothecaris zijn en zouden de boeken worden opgeborgen in het huis van den rectorGa naar voetnoot1), want dit vormde één complex met de uit drie klaslokalen bestaande schoolGa naar voetnoot2). Toch wilde men daarmee niet beduiden, dat de bibliotheek uitsluitend ten gebruike zou staan van meesters en leerlingen van de Latijnse school; het reglement zei immers, dat alle Bredanaren ‘van eenige fatsoen off geleerdheyd’ boeken konden lenen (art. 13) voor de tijd van ten hoogste twee maanden (art. 16). Behalve de boeken waren in de bibliotheek nog ondergebracht enige voorwerpen van wetenschappelijke betekenis, nl. een globe, een mikroskoop en een teleskoop, zoals blijkt uit het ‘Rekenboek’, en zoals overigens was voorzien in art. 19 van het reglement. Deze voorwerpen mochten echter niet worden uitgeleendGa naar voetnoot3). Als middelen tot groei van de bibliotheek had rector Hoogeveen niet alleen gedacht aan de opbrengst van de schoolboeten, maar hij wenste ook dat rector, conrector en praeceptor een waardevol boek aan de bibliotheek ten geschenke zouden geven (art. 7 en 8); bovendien zouden telkenjare de abituriënten aangezocht worden, om een boek te schenken (art. 11). Ook gaven de abituriënten wel eens een som gelds voor het aankopen van boeken. Het in art. 12 bepaalde, dat nl. de donateur zijn naam in het boek zou schrijven, kon de ijdelheid van den schenker prikkelen; het is voor het nageslacht een interessante belichting geworden van het ontstaan en de groei der bibliotheek. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||
Wij mogen derhalve een greep doen, en enkele opdrachten aanstippen. Rector Hoogeveen begon zelf met een exemplaar te schenken van zijn bewerking van Vigerus' De praecipuis Graecae dictionis idiotismis (cataloog, nr 52)Ga naar voetnoot1); het volgende jaar stond hij de twee dikke delen van zijn werk over de Griekse partikels af (nr 74). Conrector Jantzon gaf de mooie editie van Flavius Josephus (nr 11). De Bredase predikanten lieten zich niet onbetuigd: Ds Petrus van Gilst schonk een uitgave van Quintilianus (nr 27), Ds Martinus Hasebroek een Cellarius (nr 87), ds Aegidius Burs Fruytier een Plato-editie (nr 14), Ds J. de Roos een Lycophron (nr 22). Een student in de rechten, Martinus Isacus de Crane (misschien een oud-leerling van de school) gaf een Ovidius in vier banden (nr 34). Geschenken van ‘promoti’ der eerste jaren zijn bv. de Platouitgave (nr 10, gegeven door W.H. Nummer, in 1751), de Bijbeluitgave volgens de Septuaginta (nr 1, door B. de Bringues, in 1750), de Diodorus Siculus (nr 18, door D. Hoogeveen, in 1755; vermoedelijk is deze abituriënt een zoon van den rector, en is bijgevolg het werk afkomstig uit de bibliotheek van zijn vader), de Valerius Maximus (nr 36, door Joannes de Voogt, uit Vlaardingen, ‘habitâ publ. orat. de Abusu Eloquentiae’, in 1756), de Arrianus (nr 44, door J. Schultens, in 1758). Onder de boeken bevinden zich ook ‘praemia’ of prijsboeken van andere scholen. De reeds genoemde Diodorus-uitgave (nr 18) was een prijs van de Latijnse school te Amsterdam, uit het jaar 1646; de Pausanias (nr 20) is een ‘praemium diligentiae’ in mooie perkamenten band en draagt in goudstempel op het plat een wapen met een stadspoort (Alkmaar); de Velleius Paterculus (nr 42) is een prijs van de school van Gouda, December 1731; de Lucanus (nr 86) is een praemium van de Arnhemse school. Als vermeldenswaardig geven wij nog aan, dat nr 90, een Theocritus-editie, bezorgd door Daniël Heinsius, een eigenhandige opdracht bevat van den geleerden bewerker aan Franciscus Duyckius, curator der Leidse universiteit. Sommige boeken zijn op de platten der lederen banden versierd met een eenvoudig goudstempel BIBL. SCHOL. BRED.
De lotgevallen van de bibliotheek staan natuurlijk nauw in verband met het wel en wee der Latijnse school. Van de overdracht der boeken aan den opvolger van Hoogeveen, rector Adam Chris- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||
tiaan Schonck, in September 1761, is geen getuigenis meer bewaard. Toen Schonck in October 1774 overleed, bevonden de magistraten dat de bibliotheek ‘in vrij goede order’ was; toch besloten zij de boeken te laten overbrengen naar het stadhuis, hoewel dit in strijd was met art. 1 van het reglement; als reden gaven zij aan, dat het achterkamertje, waarin Schonck de boeken had geplaatst, te vochtig was, zodat reeds een werk was ‘bedorven’Ga naar voetnoot1). Kort nadat op 28 December 1774 Isaac Boekelman als rector was aangesteld, werden de boeken teruggebracht naar het huis van den rector. Het ‘Rekenboek’ vermeldt dan ook: ‘Ao 1775. Bij 't aenvaerden van 't rectoraat der Latijnsche schoolen alhier van Breda, door Isaak Boekelman in April 1775, zijn ook de boeken tot de schoolbibliotheek behorende van gem. rector in qualitijt als bibliothecarius in tegenwoordigheid van den WelEd. Gestr. Heer en Mr. W.H. Verbrugge, burgemeester en curator in der tijd, nagezien en van 't stadhuys, daar dezelve zedert overleiden van den HoogGel. Heer A.C. Schonck geweest waaren aan 's rectors huys overgebracht, zijn al de boeken volgens bijzijnde catalogusGa naar voetnoot2) in zijn geheel bevonden, uitgenomen Lulofs Aardkloots beschouwing, Oppianus Gr. et Lat., en Lycophron cum Comment. Tetzis’ (lees: Tzetzis). Toen Boekelman, 10 April 1780, als rector en professor naar Nijmegen ging, nam stadsthesaurier C.L. Reigersman het bezit van de bibliotheek, zijnde 28 gl. 11 st., over namens de stad; het werd in September d.a.v. aan den nieuwen rector, Cornelis Camphuysen overhandigd, die in presentie van curatoren, conrector en praeceptor, de boeken ‘bona fide’ (zoals hij zelf aantekent) overnamGa naar voetnoot3). Het ‘Rekenboek’ gaat tot het einde van Camphuysen's rectoraat (1799); na hem bleef de school gedurende vijf jaar zonder rector. Wat gebeurde er met de schoolbibliotheek tijdens de troebele jaren van het einde der 18de en het begin der 19de eeuw? Er staan ons geen gegevens ter beschikking om hierop te antwoorden. Hoewel nog immer boven de ingangspoort van het schoolgebouw in de Nieuwstraat in grote letters te lezen stond, sedert 1768: ‘Deo Pa- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||
triae Iuventuti Sacrum Gymnasium Bredanum’, toch spreekt de stadsrekening van 1799 van ‘den geweesenen Latijnschen schoolen’Ga naar voetnoot1), en in Juli 1802 moest het gebouw althans gedeeltelijk worden ingeruimd als ‘vergaaderplaats van district-gecommitteerden’Ga naar voetnoot2); in 1804 was er de stedelijke tekenakademie in ondergebracht, maar in hetzelfde jaar werd er wederom een rector over de school aangesteld en het gebouw aan zijn oorspronkelijke bestemming teruggeschonkenGa naar voetnoot3). Wat er verder van de bibliotheek gewerd onder het rectoraat van F.E. Turr (1804-1806), weten wij niet. Gedurende het volgende kwart-eeuw stond A.L. Kaldenbach als rector over de Latijnse school. Op een vraag door den landdrost van Brabant gesteld in Januari 1809, antwoordde de burgemeester van Breda, dat de schoolbibliotheek geen speciale fondsen had, en gegroeid was uit geschenken van abituriëntenGa naar voetnoot4). Wij hebben hoger aangetoond, dat dit slechts voor een gedeelte overeenstemt met de waarheid; het bibliotheek-fonds, dat in de 18de eeuw bestond, is dus blijkbaar ook verdwenen, en besteed aan het aankopen van boeken en aan het bestrijden van de gewone kosten van schoonmaak, aanschaffen van gordijnen enz., zoals deze uitgaven voor de vorige eeuw in het ‘Rekenboek’ staan geboekt. Tenslotte kennen we nog de boekenlijst, opgemaakt door Kaldenbach in het jaar 1815Ga naar voetnoot5). Toen na een vegeterend bestaan van nog een halve eeuw de Latijnse school geheel verdween in 1865, om plaats te maken voor de Hogere Burgerschool, zijn de boeken in gemeentelijk bezit gebleven, en zo berusten zij thans veilig in hun getraliede kasten ten archieve. Wij menen, dat de Bibliotheca Scholae Bredanae een van de weinige schoolbibliotheken is, die ons uit vorige eeuwen zijn overgebleven. Het was daarom de moeite waard iets mede te delen aangaande haar ontstaan en haar lotgevallen tot in onze tijd.
Als bijlage publiceren wij de Nederlandse tekst van het biblio- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||
theek-reglement van 1749Ga naar voetnoot1). De catalogus van de thans nog voorhanden zijnde boeken hebben wij reeds uitgegevenGa naar voetnoot2).
Nijmegen. M.A. Nauwelaerts. | |||||||||||||||||||||||
Bijlage
|
1 | De bibliotheek zal staan in het huis van de rector. |
2 | Den rector zal het ampt van bibliothekaris moeten waarnemen. |
3 | De conrector en praeceptor zullen zijn medestanders zijn. |
4 | Al het geldt, hetwelk zal komen van de boetens, zoo in het school als in huys, worde besteet tot deze boekenkas. |
5 | Egter, opdat niemandt ten kosten van de jeugd en tot prejuditie der burgers door al te driftige ijver om deese bibliotheek te vermeerderen vervoert worden, word bij desen aan die in hun pligt manqueren een zekere maat van boete bepaald, die niet zal mogen overtreden worden. Men stelt dan vast, dat in de twee onderste classes niet meer als een stuyver mag van elk betaald worden, in de twee middelste twee stuyvers, en in de hoogste drie. |
6 | Met eynde van elck schoolsch jaer, hetwelk begint den 10. April, zal de rector al het geld van alle classen verzamelen. |
7 | De rector zelf met zijn medestanders zullen een zeer nuttig boek van geen slechte waardij, om deese instelling loffelijk in te weyen, eens voor al present doen. |
8 | Dit hun voorbeeld zullen derzelver opvolgers navolgen. |
9 | De WelEdele Heeren Opperbezorgers der schoolen worden verzogt volgens derzelver mildadigheyd de bibliotheek te vereeren een presentie. |
10 | Worden meede verzogt alle heeren, die in het vervolg het opperbestier der schoolen zal opgedragen worden, dat H. Ed. deze weldadigheid onder haar niet laten. |
11 | Van 's gelijke zullen de ouders, welker zoonen met prijs na het Akademie zullen gepromoveert worden, aangemaant worden dat zij meede een boek present doen; dog evenwel zo, dat niemand in dit geval striktelijk daartoe gehouden zal zijn. |
12 | Die een boek present doen (sic), zette zijn naam voor aan de titel. |
13 | Deze bibliotheek zal open staan voor alle diegeenen, die in deese stadt van eenige fatsoen off geleerdheyd zal zijn. |
14 | Niemandt egter zal daaruyt een boek mogen geleend worden als onder recipis. |
15 | Niemandt zal een boek met zig uyt de stad mogen voeren, nog aan een vriend leenen. |
16 | Niemandt zal boven de twee maanden een boek mogen houden, welke tijd verstreken zijnde, zal de bibliothekaris sonder eenige offensie te geven, dat mogen en moeten wedereysschen. |
17 | Men zal maar een off op zijn hoogst twee boeken gelijk mogen uytleenen. |
18 | Een yder zal gehouden zijn, het geleende boek off boeken even zuyver, als hij die gekregen heeft, wederbrengen. |
19 | Manuscripten, off rare editien, zooals ook de hemel-, aard- en ringglobben, off eenige ander voorraad en cieraad der beschavende wetenschappen, die in het vervolgh aan de bibliotheek zouden mogen komen, zullen niet mogen aan iemandt worden uytgeleend, off, om wat oorzaak het ook zijn mag, daar van daan gehaald worden. |
20 | Indien er twee off meer exemplaren van dezelfde editie in de bibliotheek zullen gevonden worden, zal het den bibliothekaris vrij staan, die met andere niet min nuttige boeken te verwisselen. |
21 | De rector zal een naamrol maken van de boeken, die in de bibliotheek gevonden worden off in het vervolg zullen gevonden worden, welke met het eynde van elk schools jaars de amptgenoten onder malkanderen ten overstaan van de heeren curatoren zullen nazien en met de boecken vergelijken. |
22 | Al wie het zal welgevallen een boek aan de bibliotheek present te doen, zal deze naamrol mogen inzien, opdat niet gevalligh te eeniger tijdt zijn present volgens het 20sten articul veralieneert worde. |
23 | De rector zal boek houden, en de rekening van debet en credit opmaken, welke deszelffs medestanders, ten overstaan van de heeren curatoren alle drie jaren zullen nazien, en met hunne namen onderteekenen. |
24 | De rector elders beroepen zijnde, zal van hier niet vertrekken, voor dat hij zijn rekening gedaen heeft en de boeken nagezien zijn. |
25 | De rector van hier beroepen off overleden zijnde, zullen zijn medestanders het vacant ampt van bibliothekaris in die tusschentijd waarneemen. |
26 | Alzoo de bibliotheek haar geboorte en aanwas aan de schoolsche tugt alleen verschuldigt is, zij dit recht der schoolen onschendbaar, dat dezelve nooyt indirectelijk, onder wat schoone schijn off dekmantel het zou mogen wezen, van deze haar allerregtmatigste besetting versteken worden. |
27 | Deze wetten zullen de rector en deszelffs medestanders onderteekenen. |
28 | Als het de nood vereyscht, nademaal in alles bij wetten niet kan voorzien worden, mag het noodzakelijke hier bijgevoegd worden, maar niets zonder gemeene toestemming, noch strijdig tegen het bovengemelde. |
G.A. Breda 63, bl. 15a-27b. (Afschrift).
- voetnoot1)
- Vgl. Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek, V (1921), col. 240-241 (E. Zuidema). Vgl. M.A. Nauwelaerts, De oude Latijnse school van Breda, 's-Hertogenbosch 1945, blz. 103-113.
- voetnoot2)
- Op 20 Mei 1745 keurde het stedelijk bestuur van Breda, na gunstig advies van curatoren, de schoolwetten goed. Vgl. Oud-archief der gemeente Breda (= GA. Breda) 60, bl. 170a-176a: ‘Legum scholasticarum rudis delineatio Nobiliss. et Ampliss. Curatorum judicio subjicienda’. De verwijzing naar archiefstukken uit GA. Breda geschiedt hier volgens de nummering van de inventaris Hingman (1884). Vgl. de tekst der schoolwetten in De oude Lat. school, Bijlage XI, blz. 189-190.
- voetnoot3)
- Betreffende deze bibliotheek zijn in GA. Breda aanwezig: een ‘Rekenboek van ontfangst en uitgave rakende de Bibliotheek der Latijnsche scholen in Breda’ (GA. Breda 354), lopende over de jaren 1749 tot 1799, en een ‘Index librorum qui inveniuntur in Bibliotheca Gymnasii Bredani’ van 24 November 1815 (GA. Breda, los stuk van 4 bll. kl.-folio; niet genummerd) in deze ‘Index’ zijn de boeken volgens formaat gerangschikt, de in-folio's vooraan.
- voetnoot4)
- GA. Breda 63, bl. 15a-27b.
- voetnoot5)
- GA. Breda 63, bl. 14b. Curatoren der Latijnse school (zij worden in art. 9 van het reglement der bibliotheek als ‘opperbezorgers der schoolen’ bestempeld) waren in April 1749: Bernard de Bringues, burgemeester, Thomas Ernst van Goor, schepen en schrijver van het grote geschiedkundige werk Beschrijving der stadt en lande van Breda, uitgegeven te 's-Gravenhage in 1744, schepen Mr. Willem Hendrik Verbrugge, stadsgriffier H.R. Trip en Ds Samuel Hoeufft. Vgl. het ‘Officiaalboek’, GA. Breda 116 (niet gefoliëerd); De oude Lat. school, blz. 203.
- voetnoot1)
- In de inleidende tekst op het reglement lezen we, dat de boeten ‘alle weeke in yder classis, zoowel als in de huysselijcke zamenleving affgevordert worden’, en in art. 4 is er sprake van ‘boetens zoo in het school als in huys’, dit moet betekenen, dat er buiten de boeten, die in de school tijdens de lessen werden opgelegd, er nog andere waren, die werden geëist wegens onbehoorlijk gedrag van de kostjongens, die in het schoolhuis bij den rector inwoonden, mogelijk ook van andere kostleerlingen, die elders in de stad waren ondergebracht, en natuurlijk ook onder het toezicht van den rector stonden.
- voetnoot2)
- De lijst van handboeken, welke onder Hoogeveen in de verschillende klassen werden gebruikt - een lijst, die zeker moet hebben bestaan, als bijlage van de schoolwetten - is niet meer te vinden in GA. Breda. Wel zijn er nog de schoolwetten van 1762, gevolgd van een ‘Index librorum’ of lijst van schoolboeken; GA. Breda 72, bl. 35a-39b; De oude Lat. school, Bijlage XII, blz. 193. Behoudens een enkele kleine wijziging, aangebracht door den nieuwen rector A.C. Schonck, stamt het geheel nog af van Hoogeveen, en wel in die mate, dat men in Januari 1809 deze wetten van 1762 eenvoudig als het werk van Hoogeveen zou bestempelen; a.w., blz. 160-161. Nu is het opmerkelijk, dat in deze lijst van boeken (1762) voor het eerst een historisch handboek voorkomt. Wij mogen dus besluiten, dat Hoogeveen de geschiedenis als afzonderlijk vak in het leerplan heeft opgenomen en Holbergius' Synopsis historiae universalis heeft ingevoerd. De belangstelling voor de geschiedenis, al is ze nieuw op het toenmalige Bredase gymnasium, is een algemeen verschijnsel in de tijd der Aufklärung.
- voetnoot1)
- De boeken stonden ten tijde van Hoogeveen in de voorkamer van het schoolhuis; vgl. a.w., blz. 119.
- voetnoot2)
- In art. 5 van het bibliotheek-reglement wordt gesproken van zes ‘classes’; toch waren er maar drie lokalen. De twee hoogste ‘classes’ zaten in de ‘rectorsklasse’, de twee middelste stonden onder conrector N.J. Jantzon, de twee laagste vormden de ‘praeceptorsklasse’ van Laurentius Hammius, die pas in Juni 1748 was benoemd te Breda.
- voetnoot3)
- In 1770 werd door de magistraten besloten, dat ook in de schoolbibliotheek zouden gedeponeerd worden de koperen stempels, die dienden om het wapen van Zijne Hoogheid den prins van Oranje en dat van de stad Breda in goud te drukken op de platten der mooi-gebonden prijsboeken der leerlingen. Vgl. GA. Breda 76, bl. 36ab; 1737, bl. 77a. Wij hebben nog geen boeken onder ogen gehad, waarop deze stempels voorkwamen.
- voetnoot1)
- Later zijn nog heruitgaven van dit werk verschenen, in 1752 en 1766.
- voetnoot1)
- GA. Breda 78, bl. 46a; De oude Lat. school, blz. 125. Er staat: ‘een werk van F. Mires’; blijkbaar bedoelde men Frans van Mieris; vgl. NNBW., VIII (1930), col. 1154-1156 (H. Brugmans). Thans bevindt zich nog in de bibliotheek de drie-delige Histori der Nederlandsche vorsten van Van Mieris (nr 144); waarschijnlijk ging er dus een ander werk van denzelfden schrijver verloren.
- voetnoot2)
- Deze catalogus is niet meer aanwezig in GA. Breda.
- voetnoot3)
- Vgl. het ‘Rekenboek’, over het jaar 1780.
- voetnoot1)
- GA. Breda 1775, blz. 161; 1776, blz. 136; De oude Lat. school, blz. 148.
- voetnoot2)
- GA. Breda 100, blz. 231.
- voetnoot3)
- GA. Breda 102, blz. 309; a.w., blz. 152.
- voetnoot4)
- A.w., blz. 162.
- voetnoot5)
- In GA. Breda. Volgens deze boekenlijst waren er in 1815 in het geheel 161 werken aanwezig.
- voetnoot1)
- De titel van de Latijnse tekst van het reglement luidt: ‘Bibliothecae in gymnasio Bredano constituendae proposita ratio et leges.’
- voetnoot2)
- Deze catalogus werd enige jaren geleden opgemaakt door Mevrouw T. Ehgwirda-van Alphen. Hij werd in verkorte vorm gedrukt in De oude Lat. school, Bijlage XVII, blz. 205-213, volgens systematische indeling, omdat het karakter der bibliotheek aldus beter tot zijn recht komt. De opstelling der boeken in de kasten is volgens formaat.