Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
Lateldagen en Dies Aegyptiaci in kalenders uit Middelnederlandse handschriftenIn Het Klooster te Windesheim schreef J.G.R. Acquoy over de zogenaamde laatdagen (Mnl.: lateldagen), welke voor dit klooster waren vastgesteld omstreeks 1 Februari, 1 Mei, 1 Juli, half September en vóór eind NovemberGa naar voetnoot1). Deze lateldagen, waarop de kloosterlingen zich konden doen aderlaten werden langzamerhand tot ware feestdagen, want om de zwakte door bloedverlies te compenseren, mocht men dan meer en beter eten, wijn drinken en zich vertreden. Tevens werden er enige vrije dagen aan verbonden. Dit gebruik was dus door de kerkelijke overheid goedgekeurd en deze bepaalde ook de data. Ook hier koos de kerk dus de taktiek van toegeven en beperken. De gewoonte om ader te laten werd gehandhaafd, maar het bijgeloof, dat dit op speciaal hiervoor gunstige dagen moest geschieden, werd tegengegaan door de lateldagen op willekeurige, door de Kerk vastgestelde data te bepalen. Reeds eeuwen lang had de Kerk zich tegen dit volksgeloof verzet, maar vóór deze opgave van Acquoy is mij geen bron bekend, waar uit zou blijken, dat het Kloosterbestuur deze zaak zelf in handen genomen en geregeld had. In de Middeleeuwen geloofde men namelijk, dat de maan in sommige tekens van de Dierenriem een gunstige, in andere een ongunstige invloed op het ‘laten’ had. Om te berekenen in welk teken de maan op een bepaalde dag stond, bediende men zich van verschillende, computistische hulpmiddelen. In de Middelnederlandse kalenders van ± 1300-± 1525 vinden we meestal twee systemen toegepast. Te beginnen bij 1 Januari plaatste men naast de dagen de letters van het alphabet. Voor of achter de kalender vond men nu deze letteren van laten of letteren der teiken terug in een tabel, waarvan de bovenste horizontale regel werd in genomen door de negentien gulden getallenGa naar voetnoot2). Wist men het gulden getal van | |
[pagina 306]
| |
het jaar, dan zocht men in de verticale rij onder dat getal de letter op, welke in de kalender naast de gegeven dag stond. Aan het rechtereinde van de horizontale regel, waarop deze letter zich bevond, las men tenslotte de naam van het teken waarin de maan op die dag stond. Bijv.: letter der teiken g; gulden getal 3: 1 2 3 4 .... 19 Achter de namen der tekens vond men nog aangegeven of ze goet, quaet dan wel middelbaer van invloed op het aderlaten waren. Wanneer deze aanduidingen ontbraken gebruikte men een tweede hulpmiddel en raadpleegde dan de versjes over de Cracht van de Mane. Hierin was gewoonlijk aan elk teken van den Dierenriem een couplet gewijd, waarin men kon lezen wat men tijdens de dagen, waarin de maan zich in dit teken bevond bij voorkeur moest doen en nalaten. Deze rijmpjes gaven dus niet speciaal aanwijzingen omtrent het aderlaten, maar ook betreffende allerlei andere handelingen en aangelegenheden, zoals: handeldrijven, baden, akkerbouw, minnespel, brieven schrijven enz. Een geheel ander soort aanwijzingen betreffende de laatdagen vinden we in de bekende handschriften van Broeder Gheraerts Natuurkunde van het Geheel-al. De kalenders van het Leidse handschrift (± 1375) en van het Haagse (2e helft 15e eeuw) zijn uitgegeven door J. ClarisseGa naar voetnoot1). Hier vinden we in elke maand twee dagenGa naar voetnoot2) aangegeven, waarop men op bepaalde uren niet moest aderlaten. Deze vastgestelde dagen en zelfs uren kunnen niets uit te staan hebben met de voor elke dag van ieder jaar variërende maanstanden ten opzichte van de tekens van de Dierenriem. Het is mij nu gebleken, dat de in deze kalender als ongunstig voor het laten aangeduide data, op twee na volkomen overeenstemmen met de zogenaamde Dies aegyptiaci of Dies aegri uit de middeleeuwse, Latijnse kalenders. Ik schrijf hier met opzet Latìjnse kalenders, omdat de Middelnederlandse deze dagen slechts bij hoge uitzondering en dan nog met de nodige afwijkingen hebben bewaard. | |
[pagina 307]
| |
Het geloof aan ongeluksdagen en uren is zo oud als de mensheid. Men kwam er licht toe bepaalde dagen als noodlottig te beschouwen onder invloed van rampen die plaats hadden gevonden, van voorspellingen, astrologische waarnemingen enz. Reeds in de oude, Romeinse kalenders vindt men die vastgestelde Dies aegyptiaci. Er bestonden verschillende versjes om deze data te onthouden. Beda Venerabilis geeft de volgende data: 1 en 25 Jan.; 4 en 26 Febr.; 1 en 28 Maart, 10 en 20 April; 3 en 25 Mei; 10 en 16 Juni: 13 en 22 Juli; 1 en 30 Aug.; 3 en 21 Sept.; 3 en 22 Oct.; 5 en 28 Nov.; 7 en 22 Dec. Aangezien deze dagen slechts op twee uitzonderingen na met de dagen waarop men niet moest laten uit de kalender voor de Natuurkunde van het Geheel-al overeenkomen, mogen we wel aannemen, dat men hier de dies aegyptiaci speciaal met het aderlaten in verband heeft gebracht. De ongunstige uren uit deze kalenders wijken op vrij veel plaatsen van die van Beda af. Wij moeten hierbij echter bedenken, dat er verschillende versjes om deze uren te onthouden in omloop warenGa naar voetnoot1), waarin alle aangegeven uren nogal uiteenlopen en dat wij ons eerder moeten verbazen als we in later tijd, wanneer de copiïsten weinig of niets meer van deze berekeningen afweten, nog kloppende gegevens vinden! In de twee besproken kalenders waren de dies aegyptiaci niet als zodanig aangeduid. In vier Vlaamse kalenders uit de 15e eeuw vond ik ze aangegeven door: Ds (1432), D' (± 1455), d (± 1480) en Dies (± 1500). Hiervan had de kalender van 1432 de data van Beda bewaard evenals de kalender van ± 1480 (met één uitzondering: 6 i.p.v. 3 Sept.). De kalender van ± 1455 vertoonde slechts twee afwijkingen (24 i.p.v. 26 Febr. en 2 i.p.v. 7 Dec.). Die van ± 1500 gaf maar negen Dies Aegyptiaci, waarvan er nog vier, één dag met de data van Beda verschillen, welke geringe afwijkingen wel als afschrijversfouten beschouwd mogen worden. Speciaal fatale uren op deze dagen gaven ze geen van allen aan. We hebben gezien, dat men eigen, middelnederlandse kalendertermen bezat als: lateldag, letteren der teiken en letteren van laten. Waren de Dies Aegyptiaci nu zo weinig in gebruik, dat men er geen Vlaamse benaming voor kende en slechts automatisch de D' | |
[pagina 308]
| |
of d uit een andere kalender overschreef? Het geringe aantal middelnederlandse kalenders, dat deze D. enz. heeft overgeleverd doet ons dit vermoeden en over het algemeen zal deze veronderstelling ook wel juist zijn. In zijn Dietsche KalendersGa naar voetnoot1) publiceerde De Vreese onder nr. 13 de kalender uit het Stuttgartse hs. van het Leven van Jezus (1332). In zijn inleiding schreef hij hierbij: ‘Wat bedoeld wordt met de aanwijzing verbod, die in Januari tot zeven maal toe, in al de andere maanden telkens drie maal voorkomt, konden we niet achterhalen: wellicht staat ze in verband met een of anderen graad van het interdict, dat, zooals bekend is, in de eerste helft der 14de eeuw herhaaldelijk over Vlaanderen uitgesproken werd.’ Daar tijdens een interdict de feestdagen toch wel in stilte gevierd werden en dus niet geheel verboden waren lijkt mij De Vreese's verklaring niet geheel bevredigend, te meer ook omdat het woord verbod bij grote Hoogtijdagen als Kerstmis ontbreekt. Ik heb mij nu afgevraagd of dit verbod soms de Middelnederlandse term voor dies aegyptiacus kan zijn. Als we immers de overtollige data uit elke maand buiten beschouwing laten, (er waren immers oorspronkelijk twee dies aegyptiaci per maand en deze kalender geeft er voor Januari dus vijf, voor de overige maanden één te veel!) dan kloppen vijftien van de overige vier en twintig dagen met het lijstje van Beda; één dag (de 2e van Sept.) ontbreekt en drie data wijken maar één dag af, zodat er slechts vijf dagen overblijven, welke een belangrijk verschil vertonen. Blijft echter nog de quaestie van de toegevoegde dagen; zijn deze aan de fantasie van een copiïst, aan de nieuwe wijsheid van een astroloog, of aan persoonlijk bijgeloof te danken? Wie zal het zeggen -. Merkwaardig is het in ieder geval dat drie van deze data overeenstemmen met dies aegyptiaci zoals zij zijn overgeleverd in een kalender uit het Oost-Romeinsche Rijk en in een HebreeuwseGa naar voetnoot2) kalender, terwijl drie anderen slechts één dag met data uit deze kalenders schelen. Waarschijnlijk hebben wij hier dus te doen met een verzameling dies aegyptiaci uit verscheiden kalendervormen, waarbij we moeten bedenken, dat de data van deze dagen ook in gelijktijdige kalendaria vrij veel uiteenliepen. Mijn vermoeden, dat het woord verbod een dies aegyptiacus aan- | |
[pagina 309]
| |
geeft vond ik bevestigd in een handschrift uit de eerste helft der vijftiende eeuw, dat bewaard wordt op het Rijksarchief te ArnhemGa naar voetnoot1). Op bl. 46b leest men: ‘Die vroetste ind wijste meysters van Orienten ende der gantser werlt hebben bevonden ind seggen / datter XLIIII daghe sijn bynnen den jare Inde welcken zeve sorchlick ind quaet is enygher handen saken daer macht aen light te begynnen / als te hylicken / te reysen / koumenschap te doin / pelgremazy te gaen ruter werck te versueken / die aderen te laten ind der gelijcken / want wie enych van desen saken op enych vanden daghen begoste te doin stunde zere te bevruchten dat hy der nyet waell mede solde varenGa naar voetnoot2). Daarna volgen de bewuste data. Men komt tot vier en veertig ongeluksdagen door er aan Maart en December vier toe te kennen. Van de overige twee en veertig komen er twee en dertig overeen met onze verbod-dagen. De data voor October zijn kennelijk foutief daar ze geheel gelijk zijn aan die in November. Verder wijken er vijf slechts één dag af. Uit het bovenstaande meen ik te mogen besluiten, dat ook de Middelnederlandse kalender zijn ongeluksdagen of wel dies aegyptiaci had, welke soms werden aangegeven door het woord verbod.
Leiden. J.M. Willeumier-Schalij |
|