Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Van nieuwsbericht tot geschiedwerkTer verduidelijking van de wellicht op het eerste gezicht eenigszins raadselachtigen titel dezer verhandeling moge dienen, dat wij hier in algemeene trekken vorm en inhoud van eenige zestiende-eeuwsche geschiedwerken in de Noordelijke Nederlanden in hun verband met de nieuwsberichten van dien tijd aan een onderzoek willen onderwerpen. Wij hebben hierbij alleen oog voor de reeks middelmatige geschriften, welke tot en met Van Meteren's ‘Historie der Nederlandscher... oorloghen’ het verloop van den opstand beschreven; wij zonderen derhalve uitdrukkelijk de pennevruchten uit van grootere en kleinere zeventiende-eeuwsche humanisten als Hugo de Groot, Hooft en anderen.
De nieuwsberichten, ‘Neue Zeitungen’ of ‘Avvisi’, waren de kranten der zestiende eeuwGa naar voetnoot1). Men stelle zich evenwel niet voor, dat die kranten altijd gedrukt waren: aanvankelijk werden ze zelfs alleen in geschreven vorm verspreid. Groote handelshuizen en regeeringscolleges hadden nl. al vroeg de gewoonte in belangrijke diplomatieke en handelscentra, bijv. Rome, Keulen, Antwerpen, Amsterdam, vaste correspondenten aan te stellen om hen van alle mogelijke gebeurtenissen op de hoogte te houden. In zulke centra waren weldra menschen bezig complete ‘nieuwsbureaux’ te vestigen, waar zij zich met den verkoop van op prijs gestelde berichten bezig hielden. Velen buiten de stad, die niet een eigen correspondent bekostigden, namen de gelegenheid te baat om een abonnement bij zoo'n bureau te nemen, dat zich dan verplichtte het nieuws per brief toe te zenden. Op die manier ontstonden de zgn. ‘Briefzeitungen’ of geschreven kranten. Het | |
[pagina 242]
| |
kantoor, dat ze verzond, was gewoonlijk op zijn beurt ook weer geabonneerd op avvisi van eldersGa naar voetnoot1). Niet alleen beroepscorrespondenten, van wie velen in de talrijke legers vertoefden, traden als berichtgevers op, ook geleerden, predikanten en postmeesters hielden zich bezig met het schrijven van nieuwstijdingen. Van laatstgenoemde categorie van personen zal dit zeker geen verbazing wekken, wanneer men bedenkt dat zij krachtens hun ambt op de hoogte waren van allerlei wetenswaardigheden welke zij van hun postiljons vernamenGa naar voetnoot2). En onder de geleerden waren het lang niet de minsten, die op deze wijze een bijverdienste trachtten te verwerven. De brieven van Melanchton vormden graag gelezen lectuur aan de duitsche vorstenhoven; ook Hugo de Groot genoot bezoldiging voor dergelijk werk. Er is echter een klein verschil tusschen het werk der beroepsschrijvers en dat der andere auteurs: eerstgenoemden verzonden steeds geregeld nieuws, terwijl laatstgenoemden heel dikwijls, ofschoon niet altijd, accidenteel schreven. Hún inlichtingen werden op prijs gesteld als aanvulling van de mededeelingen in de (geschreven) kranten. De toezending der nieuwtjes geschiedde aanvankelijk zeer ongeregeld, doch toen er in de tweede helft der zestiende eeuw geregelde postverbindingen ontstonden, kwam ook hierin orde: de nieuwshandelaren en correspondenten konden éénmaal per week op een bepaalden dag mededeelingen aan hun abonné's en opdrachtgevers doen toekomen. Nu kregen de ‘Briefzeitungen’ de moderne tint van onze weekbladen want zij arriveerden ook op een vasten datum. Zoo had bijv. het bekende koopmansgeslacht der Fuggers een zeer regelmatig loopende en groote reeks geschreven kranten. In ons land zijn eveneens in veel stedelijke en andere regeeringsarchieven tal van dergelijke series bewaard. De Staten-Generaal hadden een eigen correspondent te Keulen en het van hem ontvangen nieuws werd zelfs tegen eenige vergoeding weer aan sommige stadsbesturen doorgegevenGa naar voetnoot3). De archieven van vele duitsche vorsten zitten nog vol van zulke ‘nieuw- | |
[pagina 243]
| |
maren’, die tot ver in de zeventiende eeuw aan velen een bestaan verschaften. Vorm en inhoud der nieuwmaren ondergingen sterk den invloed van de wijze waarop zij waren samengesteld. Kort en zonder eenig verband werd het meest uiteenloopende nieuws snel achter elkaar geplaatst. Terechtstellingen, veldslagen, feesten, politieke aangelegenheden, bloedregens, tragisch afloopende liefdeshistories e.d.Ga naar voetnoot1) vormden zoowel in het buitenland als ten onzent de schotel waaraan de geest der op nieuws belusten zich naar genoegen kon te goed doen. Omdat voor ons vorm en inhoud belangrijk zijn, nemen wij hier een deel van zoo'n krant over. Op 11 November 1599 schreef Cornelis Cools, houder van een nieuwskantoor te 's-Gravenhage, naar Utrecht o.a. het volgendeGa naar voetnoot2): Wij hebben hier uit Roomen van den 16 Octobris; Sondach 's morgens quamen hier brieven geschict van de nonce, inhoudende dat de coninck den 13 passato vertrocken was van Serragossa nae Madril, hebbende aldaer doen wechnemen ende begraven alle de hooffden van den rebellen, ende daertoe losgemaect ende verlaten alle de gevangenen, onder de welcke was de Grave van D'Arrana een principael Heere in Arragon met restitutie aller hunner goedinge, ende consent die affgebroken huysen van den geiusticieerden van nyeuws te zullen opbouwen, ende bewoonen, ende boven al deze van Arragon van nyeuws geconfirmeert alle heure oude previlegiën. Soodat die Arragonesers nu zeer goet contentement van den coninck zijn hebbende. | |
[pagina 244]
| |
De coninck van Spaingnen heeft midts d'occasie van dit aenstaende jubilé daer voor aelmoessen gegeven aen dat hospitael van de Heylige Dryvuldicheyt 1000 booten wyns van 't ryck van Napels ende den paus aen 't voorzeide hospitael 7000 ponden wolle om matrassen te maken’. Alles wat wij tot hier bespraken, heeft alleen maar betrekking op de verspreiding van nieuws door geschreven kranten. Doch de nieuwsbureaux bereikten ten slotte met hun afschrijvers slechts weinig personen. Wilde men aan velen tegelijk hetzelfde nieuws toezenden, dan moest men uitzien naar een ander middel ter vermenigvuldiging. Dit bood zich aan in het gebruik van de drukpers. Het initiatief tot drukken schijnt echter niet zoozeer van de directbetrokkenen, bijv. de nieuwskantoren, te zijn uitgegaan dan wel van grootere en kleinere drukkers-uitgevers, die naar middelen zochten om hun bedrijf meer rendabel te maken, vooral in tijden waarin zij weinig te doen hadden. Zij gaven alles uit waarvan zij dachten dat het hun geld zou opleveren: wonderverhalen, spotschriften, politieke relaties, enz. Het verschijnen van dergelijke vlugschriften staat dan ook in zeer los verband met de post. Regelmaat kan men er niet in constateeren, ook dán nog niet wanneer de ‘Briefzeitungen’ al lang ordelijk op hun vastgestelden tijd uitkomen. Zulke regelmaat is ook niet noodig, want de drukwerkjes zijn toch bestemd om aan iedereen verkocht te worden, die eenige belangstelling heeft en niet gehaast is met het vernemen van nieuws. Al staan deze ‘pamfletten’ dan los van de aankomst der wekelijksche postzendingen, toch is er wel eenig verband met de post: de meeste nieuwsberichten verschijnen in de knooppunten van postverbindingen zooals te Neurenberg, Augsburg, Straatsburg, Keulen, Praag, Antwerpen. Pas heel laat, althans vergeleken bij de ‘Briefzeitungen’, worden ook sommige gedrukte pamfletjes periodiek en dan nauw afhankelijk van de aankomst der postiljons. In 1609 gaat in Straatsburg een weekblad verschijnen in aansluiting op de geschreven ‘Wochezeitung’; het titelblad van no. 1 geeft het duidelijk te kennen: ‘Avisa, Relation oder Zeitung.... So alhie den 15. Januarij angelangt’. Spoedig volgt Regensburg; in 1619 zijn er ook moderne kranten te Antwerpen en Amsterdam. Al maakte men dus reeds vrij vroeg gebruik van de pers, toch bleef het nog heel lang duren eer deze technische reproductie het won van het ‘handwerk’. Geschreven en gedrukte mededeelin- | |
[pagina 245]
| |
gen over alle mogelijke onderwerpen, regelmatig of willekeurig verschijnend, bleven tot ver in de zeventiende eeuw naast elkaar voortbestaan. Een wezenlijk verschil tusschen beide soorten nieuwsberichten bestond er niet, noch naar inhoud (het soort nieuws), noch naar vormGa naar voetnoot1). Wel zijn er dikwijls ‘Neue Zeitungen’ aan slechts één onderwerp gewijd i.p.v. aan meer onderwerpen; een dubbele zon, een bloedregen, een kruisenregen e.d. vormen dan het object van berichtgeving, gewoonlijk voorzien van moraliseerende opmerkingenGa naar voetnoot2). Ook dit onderscheid is evenwel niet wezenlijk, doch slechts bijkomstig. Bij het afdrukken der geschreven berichten liet men dikwijls den oorspronkelijken briefvorm onveranderd; dit gebeurde zelfs, wanneer men een bericht publiceerde, dat aan overheidsinstanties was gericht. Twee voorbeelden van deze werkwijze, tevens voorbeelden van nieuwsberichten over één onderwerp, beide ontleend aan de zeventiende eeuw, willen wij hier laten volgenGa naar voetnoot3). Copie. | |
[pagina 246]
| |
ende Bootsghesellen betalen souden de costen van hare ghevanckenisse. Den vyant is teghenwoordich besich met wttrecken/ Sijn baggage is meest al wt de Stadt. Wy sullen U.E. hier nae de conditien oversenden. Hiermede Edele/ etc. Wt het leger voor Sluys den XX. Augusti 1604. des morghens ten ses uren. Extract wt eenen anderen brief. Men ziet, dat in dit nieuwsbericht zelfs een woordje van den | |
[pagina 247]
| |
drukker, die hier als ‘redacteur’ optreedt, niet ontbreekt. Nu volgt een tweede voorbeeld, dat, hoe kort het ook moge zijn, toch den inhoud van één pamflet weergeeft. Ook ditmaal een brief. Copie van een brief gheschreven uyt het legher/ vant overgaen vant huys te Wouwe op den 24 Maij/ Anno 1605. Int Jaer M.V J.V. Juist die nieuwmaren, die al dan niet in briefvorm voornamelijk één onderwerp behandelen, zijn voor ons doel van groot belang. Wanneer zij wat meer worden uitgewerkt, gaan zij lijken op kleine kroniekjes. Reeds P. Roth maakte betreffende de duitsche ‘Neue Zeitungen’ een opmerking in dezen geest. Hij zegt: ‘Bewegt sich die Schilderung allzusehr in epischer Breite, oder bezieht sich die Bericht-erstattung nicht auf eine zusammenhängende Tatsachenreihe, so nähert sich die Neue Zeitung der Chronik, wobei sie auch schon in Übergangsformen einen beträchtlichen Umfang annehmen kann’Ga naar voetnoot1). Als voorbeeld ter verduidelijking wijzen | |
[pagina 248]
| |
wij op den nieuwsberichtenschrijver Michael Aitsinger te Keulen. In September 1583 publiceerde deze een ‘Relatio historica desz, so sich nach dem Abschied der Cöllnischen zusamenkunft von wegen Niderlendische Pacification gehalten.... Volgents aber auch, umb das Hochwürdig Ertzstift Cölln.... Ordentlich von Anfang continuirt bisz auff gegenwertiges Monat September 1583’Ga naar voetnoot1). In het voorjaar van 1584 verscheen daarop een vervolg onder den titel: ‘Historische Beschreibung desz so sich nach nechst gehaltenem Keyserlichen Reichsztag zu Augspurg.... volgendts noch weiter im H. Reich Teutscher Nation verlauffen und zugetragen hat. Continuirt bisz auff die nechst Niderlag Gebhard Truchsessen gewesenen Churfürsten von Cöln und gegenwertiges Monat Aprilis 1584’Ga naar voetnoot2). Beide boekjes behandelen den Keulschen oorlog, die in 1582 was ontstaan omdat de keurvorst-aartsbisschop Gebhard von Truchsesz het bisdom had willen seculariseeren. Echte geschiedboeken zal men zulke quarto-werkjes toch wel niet noemen. Men ziet reeds aan dit alles, dat de grenzen tusschen een wat uitvoerig nieuwsbericht en een geschiedwerk niet precies zijn aan te geven. In Duitschland kan men de ontwikkeling uitstekend waarnemen door een tusschenvorm, nl. door de Relationes, die de bovengenoemde Aitsinger het eerst van 1584 af geregeld ieder half jaar in het licht zond. Later nam de predikant Conrad Lautenbach, onder den schuilnaam Jacobus Francus, dit initiatief over. ‘Keiner dieser Relationen war eine Zeitung im heutigen und eigentlichen Sinne des Wortes, sondern ein halbjährlicher historischer Abriss’, zegt een kenner, LehmannGa naar voetnoot3); m.a.w. zij waren noch nieuwsbericht, noch geschiedeniswerk. De inhoud van zulke halfjaarlijksche berichten, uitgegeven in verband met de voor- en najaarsmesse te Frankfurt, is dezelfde als die van de nieuwmaren; alleen loopen zij over een langeren tijd. De laatste phase van de ontwikkeling van nieuwsbericht tot historiewerk bereikte men, toen men uit dergelijke halfjaarlijksche berichten ‘Historiën’ ging samenstellen. Zoo maakte Aitsinger van zijn beide bovengenoemde relationes één werk over den | |
[pagina 249]
| |
Keulschen oorlog. Dezelfde relaties lagen ten grondslag aan ‘De bello Coloniensi’ van Michael ab Isselt, een der hoofdbronnen voor onze kennis van den strijd om het diocees. Ook den ‘Commentarius brevis’, dien Ab Isselt over Augustus 1585 tot September 1586 uitgafGa naar voetnoot1), kan men naar aard en bronnen hier plaatsen. Ongeveer een soortgelijk werk als Aitsinger en Francus met hun relationes ondernam Ab Isselt, toen hij zijn ‘Mercurius Gallo-Belgicus’ ging samenstellen en uitgeven. Deze Mercurii verschenen om de paar jaar en bevatten de geschiedenis der zoojuist afgeloopen periode; zij berustten op de zgn. ‘Messrelationes’ en allerlei los uitgegeven nieuwsberichten. Naast het verhaal over belangrijke politieke gebeurtenissen, treft men er allerlei onderhoudende anecdoten in aan: een hand, die plotseling uit het mos opgroeit en dan weer verdwijnt; de geboorte van een kind met een gouden tand, enz. Het debiet van de reeks van Ab Isselt was zóó groot, dat de niet-katholieke Gothard Arthus en Caspar Ens al van 1592 af, nog tijdens het leven van den uitvinder, vervolgen er op gingen samenstellen; na zijn dood werd de katholieke Mercurius nog eenigen tijd voortgezet door een niet nader bekenden P.A. Jansonius, om ten slotte te verdwijnenGa naar voetnoot2). Al deze Mercurii lagen op hún beurt weer ten grondslag aan grootere samenvattende werken. De Zuid-Nederlander Adriaan van Meerbeeck bijv. benutte in zijn ‘Chroniicke vande gantsche werelt’ (1620) den Mercurius van Ab Isselt, en zijn ‘Nederlantscher Mercurius’ (1625) bouwde hij heelemaal op uit verschillende Mercurii en krantenGa naar voetnoot3). Na Aitsinger's dood in 1598 werd diens ‘Leo Belgicus’ in 1618 van een vervolg over 1595-1605 voorzien en heruitgegeven; de bronnen voor deze voortzetting werden, uitgezonderd een paar zelfstandige berichten dan, gevormd door den Mercurius Gallo-Belgicus van Ab Isselt, deel III, de Mercurii van Jansonius, deel IV en VII en van Ens, deel IV. Niet één van deze boeken wordt evenwel genoemd; slechts door tekstvergelijking konden wij dezen samenhang ontdekken. | |
[pagina 250]
| |
De Mercurii, die eens in de paar jaren verschijnen, staan heel dicht bij die Kronieken of Historiën, welke met betrekkelijk regelmatige vervolgen het licht zien. Dit verschijnsel komt in Duitschland zeer veel voor, zoowel bij latijnsche als duitsche werken. ‘Diese Chroniken wurden oftmals nach einer gewissen Reihe von Jahren mit Nachträgen, Continuationen, versehen, wobei anfänglich das ganze Werk neugedruckt, später nur der Anhang nachgedruckt wurde.... Die Nachträge zu diesen Chroniken folgten in immer kürzeren Abständen, so dasz man schlieszlich Jahreschroniken der Welthändel hatte’Ga naar voetnoot1). Voorbeelden hiervan zijn de talrijke heruitgaven van de ‘Commentarii’ van Johannes SleidanusGa naar voetnoot2), de vervolgen op den ‘Commentarius brevis’ van Laurentius SuriusGa naar voetnoot3) en op de ‘Weltchronik’ van Johannes CarionGa naar voetnoot4). Eenig diepgaand verschil tusschen dergelijke uitgaven en de Mercurii is er feitelijk niet, want deze vervolgen over de contemporaine gebeurtenissen putten uit dezelfde bron.
Het zal den lezer zijn opgevallen, dat wij met onze voorbeelden over de ontwikkeling van nieuwsbericht tot geschiedwerk in Duitschland zijn terecht gekomen, terwijl wij toch over de Noordelijke Nederlanden zouden spreken. Onbewust geschied is dit niet. Wij wilden slechts een helderen kijk geven op een verschijnsel, waarvan wij nu eenige nederlandsche uitingen gaan bezien, zonder door deze volgorde te willen zeggen, dat de ontwikkeling in Duitschland voorafgegaan is aan of invloed gehad heeft op die in ons land. Men kan in de Noordelijke Nederlanden van verschillende der zoo even besproken soorten berichten en kroniekjes voorbeelden geven. Specimina van gewone nieuwsberichten, die handelen over verschillende onderwerpen tegelijk, zijn gemakkelijk aan te wijzen: men behoeft maar de bekende pamflettencataloog van Knuttel in te zien om er een groot aantal te vinden. Avvisi, die één onderwerp zeer uitgebreid behandelen, kleine kroniekjes dus zooals Aitsinger er publiceerde, hebben wij ten onzent eveneens. Zoo verscheen in 1604 het ‘Journael ofte Dachregister van 't principael- | |
[pagina 251]
| |
ste in Vlaenderen geschiet, sedert den 25. April tot den 15. September 1604. so vant innemen der Schansen, schermutsingen, als ooc van 't geweldich belegh ende overgaen van Sluys enz.... Alles soo ick het selve gesien en van gheloofweerdighe persoonen ghehoort hebbe. Ghedruckt t' Amstelredam voor Broer Jansz. 1604’Ga naar voetnoot1). Dit boekje van 24 blz.-8o is een verhaal in denzelfden korten stijl zooals men dien bij Cools zag. Het geeft een overzicht van de krijgsverrichtingen gedurende een half jaar en valt onder hetzelfde genre werk als het journaal van Nicolaas van Rooswijck over het beleg van Haarlem en het dagboek van Nannius Foreest over de belegering van AlkmaarGa naar voetnoot2). Dit zijn echte kleine kroniekjes van het dagelijksch gebeuren. En evenals in Duitschland bezitten wij ook in Nederland tal van Mercurii alsmede grootere kronieken, die met vervolgen het licht zien, m.a.w. werken in den trant van de voortdurende heruitgaven van Sleidanus en Carion. Men bezie maar eens de geschiedwerken van Ellert de Veer en Emmanuel van Meteren. De Veer was evenals Aitsinger journalist van beroep. Hij geniet bekendheid door het groot aantal nieuwsberichten en pamfletten waarmee hij de publieke opinie van zijn tijd trachtte te beïnvloedenGa naar voetnoot3). Momenteel zijn echter belangrijker de voortzettingen die hij op de zgn. Divisiekroniek van Cornelius Aurelius heeft vervaardigd. Een nadere beschouwing van deze voortzettingen schenkt de overtuiging, dat men een mooie parallel met de boven besproken Duitsche vervolgkronieken voor zich heeft. Zooals men weet, is de Divisiekroniek, anders gezegd de ‘Cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant’ voor het eerst in 1517 te Leiden bij Jan Seversz verschenen. In 1530 vond een heruitgave plaats te Antwerpen bij Jan van Doesborch, die waarschijnlijk ook het vervolg tot dat jaar maakteGa naar voetnoot4). Eerst in 1585 verscheen een nieuwe herdruk, ditmaal bij Pieter Verhaghen te Dordrecht; nu had Ellert de Veer er ‘een cort verhael.... totten Jare 1584’ aan toegevoegd. Dit geschrift was ‘het eerste geschiedwerk van den oorlog’, die in 1572 was begonnen. Het was samengesteld uit ‘de op | |
[pagina 252]
| |
elkaar volgende nieuwstijdingen’ van Ellert de Veer zelf en die van anderenGa naar voetnoot1). Vijf jaar later, in 1590 dus, gaf Verhaghen uit een ‘Historie ofte wiider verclaringhe van de Nederlandtsche geschiedenissen, oorloghen ende veranderinghe in der religie ende regieringhe’ over de jaren 1566 tot 1590, welke eveneens was bedoeld als vervolg op het geschrift van Cornelius Aurelius. De ‘Historie’ vertoont niet het geringste verschil met de zooeven genoemde pamfletten van Broer Janszoon over Sluys, Nicolaas van Rooswijck over Haarlem en Nannius Foreest over Alkmaar. De stijl is dezelfde en wil men een nog sterker bewijs: de boekjes over Haarlem en Alkmaar alsmede het verhaal van Jan Fruytier over het beleg en ontzet van Leiden zijn er woordelijk in overgenomenGa naar voetnoot2). Waarschijnlijk is Ellert de Veer ook van deze derde voortzetting de compilator, want eveneens in 1590 bezorgde hijzelf te Amsterdam onder zijn eigen naam een goed bijgewerkte uitgaaf van de Divisiekroniek, die denzelfden titel droeg als de ‘Historie’ van Verhaghen. Het vervolg op de Divisiekroniek, het stuk dus van 1516 tot 1590, was hier door Ellert de Veer gesplitst ‘in twee deelen: de geschiedenis tot op het uitbreken van den opstand, uit een aantal kronieken en historiewerken gecompileerd, én de “Historie”, d.i. de geschiedenis van den opstand tegen Spanje, uit de gelijktijdige berichten samengesteld’Ga naar voetnoot3). In 1595 vatte De Veer de heele periode 1516-1590 samen in één werk, dat weer door Verhaghen op de markt werd gebracht. De titel luidde nu: ‘Het tweede deel van de Hollandsche ende Zeelandsche Chronijcke mitsgaders... d'ander Nederl.... gheschiedenisse... van de jare 1516 totten met den jare 1591’Ga naar voetnoot4). Dit boek bevatte ook nu twee gedeelten: 1516-1564Ga naar voetnoot5) en 1566-1590; de behandeling van de laatste periode kwam neer op een herdrukken van de reeds vermelde ‘Historie oft wiider verclaringhe’Ga naar voetnoot6). | |
[pagina 253]
| |
Al twee jaar later, in 1597, verscheen bij Verhaghen een nieuw vervolg onder den titel: ‘Appendix, andersins genoemt een byvoechsel...’ over 1591 tot 1597. De auteur hiervan is niet met zekerheid vast te stellen. Het was zijn doel geweest, zeide hij in de voorrede tot den lezer, een voortzetting van de vroegere historiën te schrijven. Tegelijk wilde hij echter den Mercurius van Ab Isselt weerleggen, want deze was z.i. een heftig vijand van Maurits. Hij legde nu den Mercurius aan den Appendix ten grondslag en nam dezen er grootendeels in opGa naar voetnoot1). In 1620 deed Verhaghen opnieuw een uitgave van de Divisiekroniek verschijnen, bewerkt door zijn stadgenoot Willem van Gouthoeven. Het tweede deel loopt nu van 1555 tot 1620 en ‘is door onderscheiden schrijvers - aldus De WindGa naar voetnoot2) - opgesteld’, nl. eerst door Ellert de Veer en dan door Nicolaas de Clerck uit Delft. Toen in 1636 weer een druk het licht zag, had een onbekende het relaas der gebeurtenissen tot dat jaar voortgezet. Men ziet het: de vervolgen op de Divisiekroniek vormen in de Nederlanden de mooist denkbare parallel met soortgelijke werken in Duitschland. Precies als daar verschijnen de vervolgen hier als afzonderlijke geschiedwerken. De bronnen zijn niet anders, nl. de nieuwsberichten of boekjes, die daaruit zijn opgebouwd; zelfs de Mercurius ontbreekt niet! De stijl is even kroniekachtig als in de pamfletjes, die er woordelijk in zijn opgenomen. Dit laatste is wel het beste bewijs, dat de samensteller tusschen zijn werk en een verhaal als de belegering van Alkmaar geen essentieel verschil zag. Het onderscheid schuilde hoogstens in den omvang. Hetzelfde kan gelden van het alombekende geschiedwerk van Emmanuel van Meteren. De talrijke voortzettingen op zijn boek, welke voornamelijk de schrijver zelf het licht deed zien en waarover het mooie proefschrift van Verduyn ons uitvoerig inlicht, doen zoozeer denken aan de vervolg-kronieken in Duitschland, dat men o.i. de gelijkenis niet kan ontkennen. Die vervolgen begonnen al onmiddellijk nadat de eerste editie was verschenen. De groote Keulsche drukker Arnold Mylius gaf in 1596 een duitsche versie van de kroniek van Van Meteren uit, herdrukte deze in 1597 met toevoegingen en bezorgde in 1598 een latijnsche editie, eveneens met een voortzetting. Dit alles gebeurde buiten den wil van den auteur; Mylius zelf had voor die vervolgen gezorgd. En | |
[pagina 254]
| |
in 1606 zag weer een duitsche uitgave het licht, tot in 1605 bijgewerkt. Hetzelfde greep plaats in 1610, 1614, 1620, 1640Ga naar voetnoot1). Ook naar den inhoud en vorm der mededeelingen vormt de foliant van den ijverigen Londenschen koopman als het ware een ‘nieuwsbericht’. De aaneenrijging van allerlei gebeurtenissen in korte bewoordingen, het letterlijk overnemen van vele echte ‘couranten’ met alles wat daarin voorkomt, het doet allemaal denken aan die geschriften, die in veel kleineren omvang toch een of meer historische gebeurtenissen behandelen, hetzij ze ‘Neue Zeitung’ dan wel ‘Relatio Historica’ heeten. Wij roepen de mededeelingen van Aitsinger over den Keulschen oorlog in herinnering en de boven afgedrukte Tijdingen van Cools.
Een steun voor onze opinie omtrent de werken van Ellert de Veer en Emmanuel van Meteren - nl. specimina van het overal verbreide genre der vervolgkronieken - vinden wij ook in de meening van den zestiende-eeuwschen tijdgenoot, in casu van de uitgevers van dergelijke werken. De drukkers, die de hier bedoelde boeken in het licht zonden, maakten geen onderscheid tusschen nieuwsberichten, kleine kroniekjes in den trant van dat van Broer Janszoon en grootere kronieken. Dit was voor hen allemaal hetzelfde! Een voorbeeld uit Duitschland zal nader toelichten wat wij hier bedoelen. Te Keulen hielden twee zeer voorname drukkers, Godfried van Kempen en Gerard Grevenbruch, zich te zamen met nog een twaalftal firma's bezig met het uitgeven van de vele nieuwsbulletins, die in hun stad het licht zagenGa naar voetnoot2). Eerstgenoemde liet de boven besproken berichten van Aitsinger het licht zien alsmede diens halfjaarlijksche relationes. Drukker en schrijver oogstten met deze uitgaven enorm succes. Daardoor aangemoedigd bood de notaris Willem Riephan zich eveneens bij Van Kempen aan om Relationes samen te stellen. Van Kempen sloeg dit aanbod niet af; voortaan bracht hij twee reeksen Relationes op de markt, nl. de geregeld-verschijnende van Aitsinger en de minder geregeldverschijnende van Riephan. Ook Ab Isselt liet in 1584 zijn ‘De bello Coloniensi’ bij hem drukken, in 1586 het vervolg op Surius | |
[pagina 255]
| |
en in 1592 en volgende jaren den Mercurius Gallo-Belgicus. Gerard Grevenbruch beschouwde al evenzeer de avvisi als een voorname bron van inkomsten. Daarnaast gaf hij de Mercurii van Jansonius uit. De titels nu, die de drukkers, of misschien de schrijvers zelf, aan hun voortbrengselen geven, komen sterk met elkaar overeen. Hier volgt eerst die van een Messrelatio van Jacobus Francus uit Frankfurt: Historicae Relationis Continuatio, warhafftige Beschreibung aller gedenckwirdigen Geschichten so sie hin unnd wider durch Europa als hoch und nider Teutschlanden, auch Frankreich, Engellandt, Irland, Italien, Sicilien, Hispanien, Indien, Hungern, Crabaten, Polen, Schweden, Dennemarck, Siebenbürgen, Wallachey, Moldaw, Turckey. Hierzwischen nechst, verschienen Herbstmesz 1597(!) und etliche Monat zuvor bisz auff gegenwertige Herbstmesz dieses 1597 Jahrs zugetragen unnd verlauffen haben durch Jacobum Francum der Historien und Warheit liebhaber. mit vielen schönen Kupfferstücken geziert wie denn auch ohn Kupfferstücken zu finden. Wallstatt, bey Paul Brachfeld zu Frankfurt 1597Ga naar voetnoot1). Nu volgt de titel van de duitsche editie van Van Meteren uit het jaar 1596: Historia oder Eigentliche und warhaffte Beschreibung aller Kriegshändel und Gedenkwürdigen Geschichten, so sich in Niderteutschland, auch bey gelegenen und andern örtern, Franckreich, Engelandt, Teutschlandt, Hispanien, Italien, etc. zugetragen haben unter der Regierung Keysers Carolides V. unnd Philippi II. Königs in Hispanien, bisz auff diese jetzige gegenwertige zeit. Alles mit sonderm fleisz und guter trew, fürnehmlich die Niderländische Sachen beschrieben, und in 17 Bucher abgetheilt, darin was sich von jar zu Jahr begeben hatt, klärlich zu sehen und an tag geben wurdtGa naar voetnoot2). Overduidelijk blijkt uit de overeenkomst in deze titels dat men in de zestiende eeuw geen onderscheid zag tusschen een Messrelatio en een wat meer uitgebreid geschiedwerk over de contemporaine historie. Nog meer: ook in prijs kwamen nieuwsbericht en historiewerk bijna met elkaar overeen!Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 256]
| |
In ons land treft men precies dezelfde verschijnselen aan. De voortzettingen van Ellert de Veer op de Divisiekroniek werden gedrukt door Pieter Verhaghen te Dordrecht. In Knuttel's ‘Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek’ te 's-Gravenhage worden zeven voortbrengselen van diens uitgeverij opgenoemdGa naar voetnoot1). Twee er van, nr. 722 en 880, zijn officieele plakkaten; de andere zijn echte nieuwsberichten, onder welke men een typisch voorbeeld van een gedrukten brief aantreftGa naar voetnoot2). De overige tijdingen hebben meer den verhalenden trant; zoo bijv. de ‘Corte sommarische verclaringhe, van sekere puncten betreffende den Oorloghe in Vranckrijk....’ (1587)Ga naar voetnoot3). Dit bericht van acht bladzijden is in kroniekstijl gesteld en verschilt in vorm niet van de ons reeds bekende ‘Cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant’, die Ellert de Veer had samengesteld en Verhaghen in 1585 had uitgegeven. Er is dus een duidelijke parallel tusschen de uitgevers Van Kempen te Keulen en Verhaghen te Dordrecht en tusschen de journalisten Aitsinger en Ellert de Veer, die voor hen werken. Zij leveren allen hetzelfde soort werk af.
Prof. Romein heeft in zijn artikel: ‘De geschiedschrijving over de Tachtigjarige Oorlog. Een historiografische studie’Ga naar voetnoot4) een kort moment stilgestaan bij de beteekenis der nieuwsberichten voor de geschiedschrijving. Hij zegt nl.: ‘We moeten nog één genre noemen, het belangrijkste zoowel wanneer men zich afvraagt, hoe de mensen destijds over de gebeurtenissen werden ingelicht, als wanneer men naar de oorsprong van de geschiedschrijving over de Tachtigjarige Oorlog zoekt. Het zijn de zuivere nieuwsberichten in pamfletvorm’ (blz. 239). Inderdaad, dit zijn wij met hem eens. Een aantal contemporaine historiewerken ten onzent - wij noemen als voorbeeld slechts die van Ellert de Veer en van Van Meteren - heeft een geheel eigen, merkwaardigen stijl. Die stijl is afkomstig van de bronnen van deze overigens absoluut middelmatige boeken. De bronnen zijn over het algemeen de gewone nieuwsberichten, waarvan de kronieken alle eigenaardigheden hebben over- | |
[pagina 257]
| |
genomen: korte mededeelingen, chronologische ordening, het soort nieuws, enz. Dit soort geschriften over de contemporaine geschiedenis komt gewoonlijk van de persen van drukkers, die toch al aardig wat nieuwsberichten uitgeven. Waar echter Romein een tegenstelling construeert tusschen de Mercurii en Van MeterenGa naar voetnoot1), kunnen wij hem op grond van het bovenstaande niet bijvallen. Integendeel: wij zien een opvallende overeenkomst tusschen deze geschriften in den inhoud zelf, in de vorm van den inhoud en in de ordening van den inhoud. Deze laatste, dit is Romein waarschijnlijk ontgaan, is zuiver chronologisch en lijkt daarom aaneengeregen. Zij geven ook alles wat zij weten (daarvandaan toch ook weer dikwijls zeer uitgesponnen verhalen i.p.v. korte) en doen geen keus uit het vele om een geordend ‘verhaal’ te krijgen, waarin men althans iets bespeurt van oorzaak en gevolg. Op de keper beschouwd, vormen zij een aaneenschakeling van verhalen en verhaaltjes over het beleg van deze of gene stad, over deze of die persoon of gebeurtenis, zonder eenig ander verband dan dat alles is geschied in den strijd tegen Spanje. Men kan toch moeilijk het werk van Ellert de Veer, dat bijna geheel bestaat uit eenige nieuwsberichten betreffende belegeringen, een ‘geschiedverhaal’ noemen, al dient het zich zelf dan als ‘Historie’ aan. En het daar aan toegevoegde ‘Appendix’ heeft denzelfden inhoud als de Mercurius van Ab Isselt. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor Van MeterenGa naar voetnoot2).
Roermond. Dr. B.A. Vermaseren. |
|