Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Petrus Elsenius te Nijmegen en de Zutphensche schoolmeester Herman Leuw voor het gerecht als drukker en verspreider van een verboden boek (1561)Boekencensuur en processen over verboden boeken zijn, historisch en cultureel beschouwd, uitermate boeiend. Wat vroegere generaties niet en wel mochten lezen, geeft een helder inzicht in de mentaliteit hunner regeerders en tevens blijkt uit dergelijke strafgedingen, hoe die oude drukkers, spijt voorschriften en plakkaten, toch steeds weer listige maniertjes verzonnen, om de wetten te ontduiken. Oppressie maakt nu eenmaal vindingrijk en nieuwe bewegingen laten zich niet makkelijk bedwingen. De zestiende eeuw, het tijdvak mij bij uitstek vertrouwd, biedt vele van die zaakjes en gretig ben ik er altijd op afgevlogen. Het was dan ook een blijde verrassing, toen ik, reeds een jaar of tien geleden, kennis mocht maken met een dossier uit het Nijmeegsche Gemeente-Archief, handelend over de gevangenneming in 1561 van de bekende Petrus Elsenius of Van Elsen, drukker in die stad. De toenmalige archivaris van Nijmegen, de heer M. Daniëls, had de groote vriendelijkheid mij een résumé van alle stukken over de ‘behafftongh’ van Elsenius, voorzoover in zijn archief bewaard, te zenden met de toestemming er een volledig gebruik van te maken. Indien ik dus over deze strafzaak, tot nu toe slechts oppervlakkig bekend, wat nieuwe bizonderheden kan mededeelen, blijf ik er diep van doordrongen, dat in eerste instantie de heer Daniëls en niet ik er de ontdekker van is. Voor de liberaliteit, waarmee hij zijn gegevens tot mijn beschikking heeft gesteld, breng ik hem mijn warme dank. Eerst van plan zijn résumé onveranderd af te drukken, heb ik toch per slot van rekening een copie der origineele stukken als Bijlagen voor gewenschter gehouden. Dat de tegenwoordige gemeente-archivaris van Nijmegen, Dr. J.A.B.M. de Jong, mij in de gelegenheid heeft gesteld ze hier in de Haagsche Bibliotheek af te schrijven, waardeer ik zeer. | |
[pagina 56]
| |
Aanvullingen uit Zwolsche archieven heeft de heer J. Geesink mij met groote welwillendheid verschaft, terwijl de Zutphensche Archivaris, mejuffrouw W. Smelt, zoo vriendelijk was, aldaar een onderzoek voor mij in te stellen. Aanvaard moet worden, dat het resultaat te Zutphen vrijwel negatief was, hoe gaarne men het anders gezien had. Ziehier wat er tot nu toe aan officieele gegevens gepubliceerd was over deze kwestie. Een acte van 5 Sept. 1561 in het Reizeboek der stad Deventer, luidend: Volgentz die van Swolle tkennen gegeven van oeren gefangen Schoelmeyster tZutphen gewest, Meyster Harman genaempt wesende die Auctoer dess Buexkens tparadyss gemomptGa naar voetnoot1) uthgegaen in den naem dess zaligen heren Pastoers Mr. Johannes Phoconij, met Meyster Harmans handt gescreven, ende vuel by ende affgedaen. Heb ik het goed, dan is Mr. J.I. van Doorninck de eerste, die deze acte heeft laten drukkenGa naar voetnoot2). Door hem had ik het bestaan ervan vernomen en heb er reeds vroeger, in mijn opstel over de bibliotheek van Pastoor Johannes Phoconius, gebruik van gemaaktGa naar voetnoot3). Van Doorninck's veronderstelling, dat de gevangen schoolmeester, Meyster Harman, identiek zou wezen met de bekende Herman Strijcker of Moded, is toen niet door mij overgenomen. Maar wel heb ik er een andere Herman Strijcker achter gezocht. Aldus in navolging van Fruin in zijn opstel van 1895, Herman Strycker, een ander dan Moded, en vooral van het Naschrift daarop (1897)Ga naar voetnoot4). Fruin ging zelfs nog verder door aan te nemen, dat er in Zwolle drie verschillende personen met de naam Herman Strijcker zijn geweest. In hoever hij daarin gelijk had, zal later blijken. Brutel de la Rivière heeft in 1879 een proefschrift aan Moded gewijdGa naar voetnoot5), dus verscheiden jaren vóór Van Doorninck's publicatie. De episode van de gevangenneming wegens het auteurschap van | |
[pagina 57]
| |
een verboden boek haalt hij dan ook niet aan. Wel wordt er uitvoerig melding van gemaakt in het proefschrift van De Jong, in 1911 verschenenGa naar voetnoot1). Had ik dit werk gekend, ik zou het met vrucht gebruikt hebben bij mijn aangehaald opstel over Phoconius van 1914. Doch eerst door Van Schelven's biographie van Moded in het derde deel van het Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek heb ik het bestaan ervan vernomen. De Jong dan neemt Fruin's mededeelingen over deze kwestie overGa naar voetnoot2), evenwel niet zonder critiek op verscheiden details. Zoo meent hij onder meer, dat er geen reden is met Fruin de gevangen schoolmeester Mr. Harman voor een ander dan Herman Strijcker alias Moded te houden. Ook komt het hem voor, dat èn Van Doorninck èn Fruin zich vergissen, als ze uit de bewuste acte afleiden, dat de man schoolmeester in Zutphen is geweest. Volgens hem zou Meyster Harman d.i. Moded als Zwolsch schoolmeester te Zutphen gevangen zijn gezet. Wat dit betreft zal men zien, dat de verdere officieele documenten De Jong's opvatting weerleggen. Dat Van Schelven de heele episode over het verboden boek en de gevangenneming in zijn genoemde biographie van Moded niet aanstipt, bewijst voldoende, hoe hij niet meegaat met de meeningen van Van Doorninck en De Jong en daarentegen, evenals Fruin, de schoolmeester voor een ander dan Moded houdt. Nieuwe gegevens over de zaak heeft S. Elte in 1936 gepubliceerdGa naar voetnoot3). Zeer klaarblijkelijk heeft deze Zwolsche archief-bronnen gebruikt, die Van Doorninck niet gezien had. Hier komt nu de gevangen schoolmeester onder zijn volledige naam, Meester Herman Leuw, voor. Reeds sinds 1932 in het bezit van een uittreksel der documenten, door Daniëls in het Nijmeegsche archief gevonden, was dit voor mij, toen ik kennis met Elte's opstel maakte, geen verrassing. Wel heeft het mij eenigszins verwonderd, waarom hij met geen enkel woord de aandacht heeft gevestigd op de juiste naam van Meyster Herman, zoo volkomen afwijkend van die van Strijcker, hem indertijd door Van Doorninck en door ons allen, die deze volgden, ten onrechte toegekend. Behalve de genoemde plaatsen bij Van Doorninck en Fruin, haalt Elte terecht | |
[pagina 58]
| |
tevens Van Hattum's verhaal aanGa naar voetnoot1), tot nu toe nog niet met de zaak in verband gebracht. Ook bij Van Hattum draagt de delinquent de naam van Harmen Leeuw. Uit de Nijmeegsche documenten zullen we zien, dat hij daarin voorkomt als Herman Leuw, Lewe, Leew, die Leew, die Lew of die Leuwe en zelfs één keer nog wat vollediger als Herman Lev van Buxmer. De Zwolsche stukken noemen hem alle Herman Leuw, een spelling, die ik hier verder volg. Nog een enkele opmerking, eer ik overga tot de inhoud der officieele gegevens. Het gaat hierin wel te verstaan niet om één, maar om twee processen. Het eerste te Zwolle tegen de verspreider en vermeende auteur van het kettersche boekje, Meester Herman Leuw, schoolmeester in Zutphen en gevangen gezet in Zwolle. Het tweede, uitvloeisel van het eerste, loopt tegen de drukker van dit boek, Petrus Elsenius te Nijmegen, en wordt in die plaats gevoerd. Uit de aard van de zaak geven de Nijmeegsche bescheiden meer bizonderheden over het vergrijp van Elsenius. Toch vernemen we er ook 't een en ander over de andere aangelegenheid door, waarbij nog de beide Zwolsche gegevensGa naar voetnoot2) aanvullingen bieden. Hier volgt dan het verhaal, gelijk het thans te reconstrueeren valt. Op 13 Augustus 1561 verschijnt er in de straten van Zwolle een onbekende kleine jongen, die verdachte boekjes, getiteld Het Paradyss, probeert te verkoopen. Heel voorzichtig gaat hij daarbij te werk en vent zijn waar uitsluitend bij gewone burgers en niet bij de overheid. Desalniettemin wordt hij gepakt en evenzoo een man van buiten de stad, in wiens opdracht hij werkte. De jongen laat men na vier dagen weer loopen; de man echter, die Herman Leuw van Buxmer (dit zal wel zijn Boksmeer) blijkt te heeten en van zijn vak schoolmeester in Zutphen is, wordt voorloopig vastgehouden. Naar hij vertelt, zijn de boekjes te Nijmegen gedrukt bij Peter van ElstGa naar voetnoot3). | |
[pagina 59]
| |
Dadelijk worden geleerde heeren uitgenoodigd deze te onderzoeken. Hun vernietigend oordeel luidt, dat ze veel ‘boese leeren’ en ‘ketterien’ bevatten. Nu komt de Zwolsche regeering in actie. Op 24 Augustus zendt zij een brief aan de collega's te Zutphen met een volledig verslag van 't heele drama. Twee exemplaren van de boekjes - helaas, thans verdwenen! - worden hier bijgevoegd. Geïnformeerd wordt naar de reputatie van deze Meester Leuw. Bevindt er zich in zijn huis soms nog meer voorraad van de boeken, laat men ze dan weg halen. Voorts verzoekt men de Zutphensche magistraat aan die van Nijmegen te vragen de eventueele verdere oplaag bij de drukker in beslag te nemen. (Hier vraagt men zich even af, waarom Zwolle zich niet direct zelf tot Nijmegen wendde.) Ook tot Deventer schijnt ondertusschen het Zwolsche rumoer te zijn doorgedrongen. Een publicatie van 25 Augustus (1561) tegen wie ‘enige gedichte lyedekens, sproeke, hadegedichteGa naar voetnoot1) jnt apenbaer ader heymelick tot scandalizatie synes naesten singen offt sus anders vercondigen vnd spargieren sall’ wordt er, en waarschijnlijk terecht, door Van Doorninck mee in verband gebracht. Eveneens de post in de Cameraars-rekeningen van 26 Augustus (1561) waaruit blijkt, dat er een afgezant was geloopen ‘mit onser stat missive an die stat Zwolle belangende ethlicke nye gedruckte boecxkens’Ga naar voetnoot2). Het is zelfs lang niet onmogelijk, dat Herman Leuw en zijn trawant mede in Deventer het boekje gevent hadden. In zijn vonnis, op 6 October 1561 te Zwolle uitgesproken, wordt tenminste gesproken over boeken, die hij ‘in dese und andere steden under die gemeente verspreit’ hadGa naar voetnoot3). Na ontvangst der Zwolsche missive te Zutphen geeft de overheid dadelijk blijk van haar activiteit. Huiszoeking bij Herman Leuw levert bezwarend materiaal op: het origineel van het boek. En samen met een copie van de Zwolsche brief van 24 Augustus en één der twee toegezonden bewuste boekjes - ook dit schijnt niet bewaard te zijn - richt Zutphen al op 25 Augustus de gevraagde brief tot Nijmegen. Nog voegen ze hier de goede raad aan toe, vooral zorg te dragen, dat Elsenius niet meer exemplaren van dit | |
[pagina 60]
| |
gevaarlijke goedje afdrukt. Met even loffelijke spoed antwoordt de Nijmeegsche regeering op 27 Augustus. In 't huis van Peter van Elsen bleken nog ruim honderd van de boeken aanwezig te zijn; ze zijn meegenomen, samen met de drukker zelf, die voorloopig in hechtenis zal worden gehouden en verhoord. Als te Zwolle zal onderwijl ook in Nijmegen Het Paradyss door bevoegde lieden onderzocht worden. Reeds heeft drukker Elsenius, die boven de zeventig en heel doof is en wiens oogen zwak zijn, verklaard, dat hij de boeken niet zelf gezet of gedrukt heeft, doch dat dit geschied is door de zoon van meester Herman Leuw. Wel beweert hij, de boeken te hebben gecorrigeerd, maar van de inhoud is hij zich geenszins bewustGa naar voetnoot1). Later, in zijn bekentenis van 12 September, zal hij nog verklaren, dat het concept van het boek hem door meester Leuw was gestuurd. Toen hij had geweigerd het te drukken, is diens zoon het bij hem komen zetten en bijgevolg heeft hijzelf de naam van schrijver en drukker niet gezetGa naar voetnoot2). Vroeger hield hij zich altijd trouw aan de keizerlijke voorschriften en heeft steeds vergunning bij het Hof aangevraagd, voor alles wat hij drukte. Doch afgaande op Herman Leuw's verklaring, dat er niets kwaads in het boek stond en ook omdat de tocht naar het Hof hem vanwege zijn leeftijd en armoede te bezwaarlijk was, heeft hij dat dit keer nagelaten. Zijn eenige doel was een ‘penninckzken’ te verdienen. Minder voortvarend dan te Zutphen en te Nijmegen scheen men ondertusschen in Zwolle te zijn. Op 11 September moet Nijmegen daar ten tweeden male aandringen op inlichtingen over de boekjes. En wat is men van plan met de ‘autor’ Herman Leuw te doen? Zoolang hierop geen bericht uit Zwolle is ontvangen, houdt men in Nijmegen Petrus Elsenius ook maar vast. Duidelijk spreekt uit deze brief eenig medelijden met de oude drukker. Twee dagen later, op 13 September, wordt dan te Zwolle het antwoord aan Nijmegen opgesteld. Veel verder blijkt men er niet te zijn gekomen met het onderzoek naar de auteur van Het Paradyss. Het eenige, wat de Zutphensche schoolmeester los heeft gelaten, was, dat hijzelf het geschrift van wijlen de Pastoor van Deventer had gekregen en niet wist, of die de schrijver was. Inderdaad een listige uitvlucht. De dooden zwijgen nu eenmaal en kunnen niet meer protesteeren tegen valsche beschuldigingen. | |
[pagina 61]
| |
Deze overleden Deventer pastoor was - we weten het uit de acte van het Reizeboek - Mr. Johannes Phoconius, vroeger lector der Zutphensche kapittelschool en uit die dagen stellig bekend aan Herman Leuw. In 1558 pastoor van de Maria-kerk in Deventer geworden, is hij er al in Februari 1560 overleden. Hij was een boeken-verzamelaar en de collectie is na zijn dood door de stad Deventer aangekochtGa naar voetnoot1). Bewijzen, dat Phoconius ook zelf boeken geschreven zou hebben, waren er tot nu toe echter geenszins. Terwijl Herman Leuw in Zwolle dus loochende, eenig aandeel aan het samenstellen van Het Paradyss te hebben, verklaarde hij zich desalniettemin wel bereid in het openbaar de inhoud te herroepen, schuld te bekennen en om genade te vragen. Ook gaf hij toe, dat zijn zoon medeplichtig was aan 't zetten der boekjes en de drukker in de waan verkeerde, dat er niets verkeerds in stondGa naar voetnoot2). In Nijmegen moest onderwijl Elsenius op 12 September een bekentenis afleggen in tegenwoordigheid van de deken, twee gardianen, burgemeester Van Triest en drie leden van de Raad der stadGa naar voetnoot3). Wil men gelooven, wat hij bij die gelegenheid beweerde en eigenhandig onderteekende, dan was hij zoo vrij van kettersche smetten als een pasgeboren kind. Gelijk we reeds vernamen, werd de verantwoordelijkheid voor het drukken van Het Paradyss door hem geheel op Herman Leuw geschoven. In Zwolle had de zaak van de gevangen schoolmeester haar verder beloop. Op 6 October 1561 wordt het vonnis uitgesproken. Op de Markt zullen in zijn tegenwoordigheid de boeken, die zulk een commotie te weeg hebben gebracht, ten aanschouwe der menigte verbrand worden. Voorts wordt hij levenslang uit de stad en stadsvrijheid verbannen. ‘Up dach voirscreven’, dus klaarblijkelijk op diezelfde 6e October, doet Leuw zijn ‘oervede’Ga naar voetnoot4) en zweert in de toekomst niets tegen Keizer, onderzaten, stad Zwolle, enz. te zullen ondernemenGa naar voetnoot5). | |
[pagina 62]
| |
In een brief van 21 October 1561 van Zwolle aan Nijmegen wordt dan het relaas van deze auto-da-fe gedaan. Op welke datum het feit heeft plaats gehad, wordt niet vermeldGa naar voetnoot1). De rekening van de ‘stockmeister’Ga naar voetnoot2), volgens welke Leuw 45 dagen gevangen heeft gezeten, geeft hier allerminst opheldering over. Want welgeteld liggen er tusschen zijn gevangenneming op 13 Augustus en de oorvede op 6 October al 54 dagen. En aangenomen kan toch worden, dat hij tot zijn verbanning uit de stad gevangen is gehouden, vermoedelijk dus tot kort vóór 21 October. Was dit soms pas een eerste rekening over zijn gevangeniskosten? Inmiddels zat de oude drukker nog altijd gevangen te Nijmegen. Niet ten volle vertrouwend op eigen wijs beleid, had men daar het advies ingewonnen van een hoogere juridische instantie, Elbertus Leoninus, professor te Leuven, later kanselier van Gelderland. Zijn oordeel, op 10 October uitgesproken, was vrij mild uitgevallenGa naar voetnoot3). Waarschijnlijk na ontvangst van de Zwolsche brief van 21 October heeft men de zaak verder berecht. Met het oog op zijn leeftijd en zwakke oogen wordt Elsenius bij Raadsbesluit van 23 October 1561 vrijgelaten onder de volgende voorwaarden: zweren, niet geweten te hebben, dat er in de boekjes ketterij stond; levenslang niet meer drukken; geen verdachte boeken verder te koop hebben of verkoopen; de bewuste boeken in 't openbaar zelf op de Markt in het vuur werpen. Zijn drukkersmateriaal zal te zijnen bate verkocht worden. Aan die voorwaarden heeft Elsenius op dezelfde dag onder eede bevestigd, te zullen voldoenGa naar voetnoot4). Zoo werd dus deze dubbele strafzaak, in Zwolle en in Nijmegen, na ruim twee maanden de gemoederen daar bewogen te hebben en ook Deventer en Zutphen niet onberoerd te hebben gelaten, met de vrijlating van beide beklaagden afgedaan. Of Herman Leuw toen gedwee naar Zutphen is teruggekeerd en er zijn plaats voor de klasse weer heeft ingenomen, vermeldt de geschiedenis nietGa naar voetnoot5). Met de drukkerscarrière van Elsenius echter was het definitief gedaan. | |
[pagina 63]
| |
Dit relaas der gebeurtenissen lokt nog uit tot eenige nabeschouwingen. Het is opmerkelijk, dat in geen der officieele bescheiden van Zwolle, Nijmegen of Zutphen de naam van het geïncrimineerde boekje voorkomt en was ons de acte van 5 September 1561 uit het Deventer Reizeboek niet overgeleverd (hierboven afgedrukt), die van ‘tparadyss’ spreekt, we zouden er nog naar moeten gissen. Ook in een ander opzicht biedt de acte, hoe onduidelijk ze dan geredigeerd is, een welkome aanvulling. Mijn interpretatie van dat stuk, waarover anderen eveneens gestruikeld zijn, zal ik geenszins uitgeven voor de ware. Doch wel ben ik het geheel eens met De Jong, dat Fruin dwaalde, toen hij ‘tZutphen gewest’, beschouwde als appositie bij ‘oeren gefangen Schoelmeyster’Ga naar voetnoot1). Het wil niet anders zeggen, dan dat er iemand, waarschijnlijk uit Deventer, op kondschap in Zutphen is geweest en, naar ik vermoed - doch hier geef ik mijn lezing dadelijk prijs voor een betere -, op aandringen van het Zwolsche stadsbestuur (‘Volgentz die van Swolle’, enz.). ‘Oeren gefangen Schoelmeyster’ zal beteekenen de schoolmeester, door hen (dus te Zwolle) gevangen gehouden. Wanneer echter De Jong, na zijn gegronde critiek op Fruin's interpretatie, uit de acte weer wil distilleeren, dat er een Zwolsche schoolmeester in Zutphen gevangen was genomenGa naar voetnoot2), dan vergist hij zich op zijn beurt, gelijk blijkt uit de thans gepubliceerde bescheiden. Is de acte dus vooral in de aanhef verre van helder, wel vermeldt het slot duidelijk - en dit is de tweede aanvulling, die wij alleen hieruit verkrijgen -, dat het origineel van het boekje eigenhandig door Herman Leuw was geschreven. ‘Ende vuel by ende affgedaen’. Het laatste is weer minder helder uitgedrukt, maar het zal vermoedelijk willen zeggen, dat hij in zijn manuscript veel verbeterd, bijgeschreven en doorgestreept had. Toen we onze kennis over de zaak nog uitsluitend uit deze acte putten, moesten we er verder wel uit afleiden - gelijk wij allen, die er ons mee bezig hebben gehouden, dan ook successievelijk gedaan hebben - dat Het Paradyss, een werk van Herman Leuw, bedriegelijk was uitgegeven onder de naam van Pastoor Johannes Phoconius. Toch houd ik dit in het verdere verband niet voor de juiste opvatting. Uit het heele verhoor en de bekentenissen blijkt het tenminste nergens. Slechts tracht Leuw zich schoon te wasschen met zijn verhaal, waar of verzonnen, dat hij de copie | |
[pagina 64]
| |
indertijd ontvangen heeft van de overleden Deventer pastoorGa naar voetnoot1). Was de naam van Phoconius op het titelblad of in een voorrede vermeld, dan zou men Leuw te Zwolle ook niet, gelijk nu geschied is, herhaaldelijk naar de auteur gevraagd hebben. Eer zal men te Deventer, afgaande op het bericht uit Zwolle, dat Herman Leuw beweerde het boekje van wijlen Phoconius te hebben gekregen, ten onrechte geconcludeerd hebben, dat het onder diens naam gedrukt was. Vandaar dan in de acte van het Reizeboek de uitdrukking ‘gemompt uthgegaen in den naam dess zaligen’, enz. Nog zou de vraag kunnen opkomen, of het in deze beide processen over één of meer werken gaat. Immers in verscheiden der documenten is sprake van ‘boekjes’ in 't meervoud. Echter kan men in bijna alle gevallen zonder eenige gewrongenheid de meervoudige vorm verklaren als: meerdere exemplaren van een en hetzelfde boekje. Slechts in het laatste stuk, waarin gezegd wordt ‘in welcke boexkens bij den geleerden voele boese leeren und ketterien befonden wordenGa naar voetnoot2)’, ligt het iets meer voor de hand aan verschillende werken te denken. Evenwel valt daar dadelijk tegenover te stellen, dat in drie der bescheiden ook weer van een enkel boekje gesproken wordt, n.l. in de confessie van Elsenius, in de brieven der stad Zwolle van 13 September en 21 October 1561Ga naar voetnoot3), als het om het auteurschap en de inhoud van het werk gaat. En mede in de bewuste acte van het Deventer Reizeboek wordt slechts over het eene boek, Het Paradyss, gehandeld. Wel zond Zwolle bij de eerste brief van de Zutphensche magistraatGa naar voetnoot4) ter kennismaking twee boekjes, maar waarschijnlijk zullen dit twee gelijke exemplaren, uit de overvloed van 't geen in beslag was genomen, zijn geweest. En toen Zutphen zich op verzoek van Zwolle weer verder tot Nijmegen wendde, deed men er dan ook één van de twee ontvangen boekjes bijGa naar voetnoot5). Alles goed beschouwd ben ik sterk geneigd aan te nemen, dat inderdaad maar één verdacht geschrift het heele tumult heeft veroorzaakt. Naar de inhoud van Het Paradyss moeten we gissen, zoolang er geen exemplaren van te voorschijn zijn gekomen. Noch te Zutphen, noch te Nijmegen heeft men het boekje klaarblijkelijk bewaard. | |
[pagina 65]
| |
Onder verboden boeken wordt reeds op de Leuvensche Index van 1545-1546 en eveneens op die van 1550 Het Paradijs van Venus vermeld, waarvan mij een misschien ongedateerde uitgave bekend is, door ons in de Nederlandsche Bibliographie op c. 1530 geplaatstGa naar voetnoot1). De kans, dat dit het boekje is, opnieuw in 1561 door Elsenius op instigatie van Herman Leuw gedrukt, lijkt me vrijwel buitengesloten. Want de bezwaren, die de censor tegen het schijnbaar hoogst onschadelijke werkje Int Paradijs van Venus heeft gehad, moeten zeker uitsluitend van moreele aard zijn geweest, terwijl in het Zwolsche geval nadrukkelijk van ‘boese leeren und ketterien’ wordt gesprokenGa naar voetnoot2). Dus eer een ander Paradyss. Alva's index van 1570 verbiedt een boek, getiteld Paradis du Pape Jule, 't geen de Fransche vertaling schijnt te zijn door Louis de Berquin van de bekende dialoog Julius exclususGa naar voetnoot3). Is soms het boekje, dat Zwolle in beroering heeft gebracht in de nazomer van 1561, een Nederlandsche vertaling met een soortgelijke titel geweest, door Herman Leuw gemaakt? Het is een zeer losse veronderstelling, die ik graag door een betere zal zien vervangen. Eén van de bedenkingen, die men hier dadelijk tegen kan opwerpen, is, dat Petrus Elsenius inderdaad wel een onnoozele hals moet zijn geweest, zoo hij niet onmiddellijk ketterij in dit werk heeft geroken. Concept en drukproeven ervan beweerde hij toch immers in handen te hebben gehad. Blijft er dus voorloopig nog volslagen onzekerheid bestaan over Het Paradyss, op de drukker Petrus Elsenius werpt het proces wel eenig nieuw licht. Wat wisten we tot nu toe van hem? Ledeboer stelde indertijd de drukkerswerkzaamheid van Pieter van Elzen of Elssen op 1548-1556Ga naar voetnoot4). Reeds konden we in onze Neder- | |
[pagina 66]
| |
landsche Bibliographie (I) het aanvangsjaar vervroegen tot 1536Ga naar voetnoot1); thans moet ook het eindjaar 5 jaar verlaat worden, tot 1561. Een heel productief drukker is Elsenius klaarblijkelijk niet geweest. Van Augustus 1536 tot c. 1540 ken ik negen drukken van hem, alle bescheiden van omvang en waaronder er nog twee zijn, slechts waarschijnlijk van zijn pers gekomenGa naar voetnoot2). Voor de verdere werkzaamheid van 1541-1561 heb ik slechts enkele gegevens. Misschien zal de toekomstige bibliograaf van dit latere tijdvak nog heel wat meer vinden. Het Gemeente-Museum in Nijmegen bezit uit die periode niet meer dan drie drukken van hem, gelijk ik van den Heer Daniëls mocht vernemen, die mij tevens een post van de Stadsrekeningen afschreef, waaruit het bestaan van een andere, tot nu toe niet teruggevonden druk, blijktGa naar voetnoot3). Dus kom ik voorloopig tot een totaal van zes uitgaven tusschen 1541 en 1561, voor zoover valt na te gaan, alle klein van omvangGa naar voetnoot4). | |
[pagina 67]
| |
Eén ding kan men al vast uit deze stellig onvolledige lijst zijner drukken opmaken. Geheel vrij van ketterij, gelijk Elsenius zelf beweerde en gelijk de Nijmeegsche autoriteiten in 1561 voor zoete koek slikten - of deden ze maar alsof? -, is hij niet geweest. Getuige het drukken omtrent 1540 van Luther's Parvus catechismus pro pueris, waarbij hij wijselijk naam van de auteur en voorrede wegliet. In de Straatsburger Bibliotheek vond ik indertijd het misschien wel unieke exemplaar daarvanGa naar voetnoot1). Reeds heb ik er hier vroeger op gewezenGa naar voetnoot2), dat Elsenius in Nijmegen klaarblijkelijk een man van eenig aanzien is geweest. Actief nam hij deel aan de vertooning van een ‘Zuzannaspoell’ in 1540 - was dat het Latijnsche schooldrama van PlacentiusGa naar voetnoot3)? - en in 1542 werd hij naar Zwolle afgevaardigd ‘om den rectoir’Ga naar voetnoot4). Vermoedelijk dus om de nieuwe rector van de school uit Zwolle naar Nijmegen te begeleiden. Terzelfder plaatse in dit tijdschrift heb ik tevens eenige supposities geuit over zijn mogelijke rol als boekbinder en als dichter. Wat de eerste betreft, indien de binder met de initialen P E naast een dorre boom inderdaad, gelijk Weale en Prosper Verheyden aannemen, identiek is met Peeter van Else alias Van den Winckel, in 1546 als vrijmeester in het gilde te Antwerpen opgenomenGa naar voetnoot5), dan zal hij wel een ander zijn dan onze Elsenius, die omtrent 1546 waarschijnlijk rustig te Nijmegen gevestigd was. Al voeg ik er dadelijk bij, dat deze te Nijmegen, in welke plaats hij reeds in 1536 werkte, pas in 1548 de burgereed heeft afgelegd. Mijn tweede suppositie, naar zijn optreden als dichter van een Latijnsch hendecasyllabum in een Antwerpsche druk van 1530Ga naar voetnoot6), | |
[pagina 68]
| |
waar hij zich dan Petrus Elsenius Buscoducensis noemt, heeft meer kans waar te zijn. Een meesterwerk is dit vers niet, maar van een zekere bedrevenheid in 't gebruik van het Latijn legt het toch blijken af. Hoogdravend wordt er de lof in bezongen van Stratius en zijn werk. Elsenius roemt hem als een man, zóó begaafd, dat, als Cicero eens uit 't schimmenrijk mocht terugkeeren, Stratius de eenige zou wezen op wiens welsprekendheid deze wellicht afgunstig kon zijn. Het is eigenaardig, dat we van het leven van Elsenius vóór het jaar 1536 feitelijk niets weten. Naar onze documenten verhalenGa naar voetnoot1), was hij in 1561 reeds boven de zeventig. Stelt men dus zijn geboortejaar om en aan 1490, dan was hij, toen zijn eerste druk in Nijmegen verscheen, al 46 jaar. Wat heeft hij vóór die tijd uitgevoerd? Wijst het drukkersmerk in het werkje van Luther, dat behalve de wapens van Gelre, Gulik, Holland en Zeeland ook dat van Cuijk (Kuik) vertoontGa naar voetnoot2), soms op een verblijf in die plaats? En dagteekent misschien uit die dagen of van vroeger eenige relatie met Herman Leuw, die klaarblijkelijk uit het niet ver vandaar verwijderde Boksmeer (‘van Buxmer’) stamde? Te oordeelen naar zijn naam kan Elsenius geboortig zijn uit De Elzen, een gehucht bij Boksmeer of, om in dezelfde streek te blijven, uit Den Elsen (of Den Elzen), bij Ravestein gelegenGa naar voetnoot3). Is hij vandaar soms naar Den Bosch getogen om er 't drukkersvak, 't zij bij Hayen, Hatart of de S. Gregorius-broeders, te leeren? En stamt uit die periode dan het Latijnsche gedicht van Petrus Elsenius Buscoducensis? Louter veronderstellingen. Al blijft dus veel in het leven van Elsenius voorloopig nog onbekend, iets meer van hem hebben de documenten, door den heer Daniëls te voorschijn gebracht, ons wel geleerd. Het droevig einde van zijn loopbaan is nu bekend geworden: drukkersmateriaal in beslag genomen en te zijnen bate geveild; verbod, verder te drukken. Een heroïsch slot kan men dit zelfs niet noemen, op zijn hoogst een beetje tragisch. De pogingen, zich als slachtoffer voor te doen en de schuld op een ander te werpen, geven geen blijken van moreele moed. Tot zijn ver- | |
[pagina 69]
| |
ontschuldiging diene echter, dat hij inderdaad oud was en in bewogen tijden de drang naar lijfsbehoud vaak sterker is dan die, voor een geloofsovertuiging te strijden. Thans nog even terug naar de Zutphensche schoolmeester Herman Leuw, de man, die Elsenius mede in 't ongeluk heeft gestort. Fruin is indertijd in zijn aangehaald opstel Herman Strycker, een ander dan Moded en in het Naschrift daarop tot de conclusie gekomen, dat schoolmeester Herman Strycker, in Zwolle gevangen gezet, een andere is dan Moded en dat verder de kapelaan van de S. Michielskerk aldaar, in 1568 wegens kettersche preeken gevangen genomen en ter dood veroordeeld, misschien nog een derde persoon met dezelfde naam is. Achteraf is gebleken, dat Fruin in de grond van de zaak gelijk heeft gehad. Inderdaad heeft de bekende Moded of Strijcker niets te maken noch met de schoolmeester, noch met de kapelaan. Het zijn drie verschillende personen. Maar Fruin was op een dwaalspoor, toen hij meende, wel te verstaan op gezag van voorgangers, dat alle drie dezelfde naam Herman Strijcker droegen. Reeds heeft indertijd De HulluGa naar voetnoot1) aangetoond, dat de Zwolsche kapelaan van 1568 niet Herman Strijcker, maar Aicko van Westerwoldt heette. In dit geval berustte de vergissing op een onjuiste vermelding in het dagboek van Arent toe BoecopGa naar voetnoot2). Thans is komen vast te staan, dat ook de gevangen schoolmeester Herman een andere naam dan Strijcker droeg en in werkelijkheid Leuw heette. Voor verwarring bestaat dus verder geen gevaar meer. Wanneer ten slotte het hier meegedeelde aanleiding zou worden tot nieuwe onderzoekingen naar leven en uitgaven van Petrus Elsenius, dan zie ik die met groote belangstelling te gemoet. En zoo daarbij een exemplaar van Het Paradyss, de oorzaak van veel emotie en veel verdriet, aan 't licht mocht komen, zou dit met recht een kostelijke vondst zijn.
's-Gravenhage, Nov. 1942. M.E. Kronenberg. | |
[pagina 70]
| |
BijlagenI-VIII. In perkamenten band met opschrift: Gefangen personen belangende. Scherprichter Clicksteinen; bll. 74-84. Gemeente-Archief, Nijmegen (voorl. Inventaris no. 249)Ga naar voetnoot1). Op bl. 74 recto: Belangende peter van Elssen boeckeprenters behafftongh. | |
I. Copie van brief van de Magistraat van Zwolle aan die van Zutphen.
| |
[pagina 71]
| |
II. Origineele brief van de Magistraat van Zutphen aan die van Nijmegen.
| |
III. Minuut van brief van de Magistraat van Nijmegen aan die van ZutphenGa naar voetnoot4).
| |
[pagina 72]
| |
oick gemeindt denseluen behafften noch ethlicke daghen tho behalden, vmb dat mydler tyt die boecxkens gevisitiert, oick den behafften dair op verhoeren, dair myt nymandt verkort en wurde. Peter van Elssen goefft ons voer Andtwairdt, woe dat hy dieselue boecxkens nyet gedruckt noch gesett en hefft, dan sold sulcx durch M. Hermans die Leews zoen ader jongen in synen huysse volnfuyrt, gedruckt, ende geschiet zyn. Want Peter ouer die Soeuentich jair aldt, seer doeff oick swack syns gesichz ijs, ende derhaluen nyet gemeyndt ietwess qwellick off nhadelich van imantz verhandelt tho hebben. Ende is demnha aen v Ers. ons guettelicken begheren, V Ers. dytselue den Ers. Erb. Heren van Swoll toe verwittigen ende soe wess oick oer Ers. ende Erb. mytten genanthen M. Herman die Leew gemeint syn toe vorhandelen, ende welcker gestalt sich die saicke in die druckongh der boeckens sich begeuen, ons guetlicken myt deilen ende verwyttigen willen. Soe wess wy varder [of: vorder?] van Peter van Elssen in ervaronge komen, Willen v Ers. wy guetlicken mytdeilen ende toeschicken. Sunst syn wy myt alle danckbairheit gemeindt tho verschulden tegens v Ers. die Gott Alm[achtich] Langh tot geluckzaliger regirongh gespair. Gesch[reuen] den 27 Augusti Anno etc. xvC.Lxj. B.S. ende R. der Statt van Nymegen aend[er] statt van Zutphenn
het origineel heeft als adres: Den Eirsamen, wysen ende vursichtigen burgermeisteren, schepen ende raith der stat Zutphen unseren besunders guetgunstigenn vriendenn. | |
IV. Minuut van brief van de Magistraat van Nijmegen aan die van Zwolle.
| |
[pagina 73]
| |
is nochtans gemelthen Peter den inhalt des boeckzkens nyet endtlick bewoust, des dan oick syns alderdombs, Doefheit ende kranckheit syns gesichz waell ys tho tgeuenGa naar voetnoot1), ende tho beclagen. Is demnha auermaels aen v Erent. l. ende Ers. guettelicken ende vriendtelicken begheren, v Erent. L. ende Ers. vurgemelthen M. Herman Leew Hyer op verhoeren, syn tegenbericht ende meynnongh. Ende wess v Erent. L. ende Ers. dair van in ervaronge komen, oick wess v Erent. L. ende Ers. myttenseluen M. Herman Leew gemeint syn toe verhandelen, ons by brengeren deses guettelicken auerschrijuen willen twelck wy tegens v Erent. L. ende Ers. wij alle tyt myt danckbairheit geneight syn tho verschulden, dieselue v Erent. l. ende Ers. die Gott Alm. Langh tott salicheit ende gluckzeliger regironghe gespaire. Dat[um] den xjten Septembris, Anno Lxj
Die statt van Nymegen aen Der Statt Swoll in margine: P[rae]lict[um] in Cons.[ilio] 4 a [post?]Ga naar voetnoot2) Natiuit[atem] Marie Virg[ini]s Volgt op hetzelfde bl. recto en verso de minuut van een brief over een andere strafzaak. | |
V. Bekentenis van Petrus ElseniusGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 74]
| |
De sacramento altaris sub vna specie et sic deinceps De ceteris declarauit in genereGa naar voetnoot1). Item dat hey in allen vorgangenen tyden so die keiserliche als Conichliche Mandaten achteruolcht hebbe, ende Dat hey hierbeuoren altyt consent ende octroy van boicken to drucken tho houe versocht ende begert hefft, Doch int drucken dieses boixkens, betrouwende vp (bl. 78 verso:) M. Herman vorss., die welcke angeg[euen] hefft ghein heresie dair in tho wesen ende armoitz haluen alss oick van wegen syns alderdoms ende onuermogentheit nyet tho konnen noch moghen tho houe reisen omb Octroy tho hebben. Dan tselue soll staen thot last ende veranteringGa naar voetnoot2) van m. Herman vorss., Die sulx angenommen hefft, Dairumb Dan hey Peter van Elsen den arbeit angenommen hefft die boickskens tho drucken om eynen penninckzk[en] tho gewinnen. Sunst anders blyuende by syn vorige confessie. Biddende (so hey in Diesen ietwes hem mistreden hed) Dat ment syner armoit ende alderdom genedelich[en] nalatenGa naar voetnoot3) ende qwytschelden will. Act[a] sunt hec in Curia Nouimagnen. praesentibus Egregiis veneralibus (sic) et Doctissimis viris et Dominis Domino Joanne Jacobi ab Asten Decano ecclesie S. Stephani Nouimagen., Patre Joanne aquensi Guardiano et Patre Euerhardo Arnemen. vicegardiano Monasterij siue Conuentus Minorum alias Dict. obseruantum, Goetfrido Triest Consule, Conrado a Dornick, Wichmanno de monte et Walramo a wichen Senatoribus Ciuitatis Nouimagnen. Die Veneris post Diem Natiuitatis beate Marie Virginis Anno etc. lxj. In fidem et testimonium praemissorum sunt hec subscripta per praefatos Dominos volgen de handteekeningen: f. Ioannes Iacobi ab asten sacrę theologię doctor ac Diui Stephani Nouiomg. decanus Fr. Ioannes Fabritius Aqn. Gardianus conventus Neomagn. f. Euerhardij arnhe. vicegardianus conventus Neomag. daaronder: Ick peter van Elzen kenne dit myn belyding te wesen | |
VI. Brief van de magistraat van Zwolle aan die van NijmegenGa naar voetnoot4).
| |
[pagina 75]
| |
uoeren, Achtbere, Wyse vnd vorsichtige bisunders gunstighe guede vrunde. Wij hebbenn v Acht. W. schrifften, belangende Meister Herman Leuw ende Peter van Elsen, beide ther oersaicken eenes vnbehoirlicken Boexkenn geapprehendiert zijnde, vntfangenn, vnnd moegen v Acht. W. ther begerther antwort niet verhaldennGa naar voetnoot1), Dat wij tot meermalen genanten M. Herman nae den Autor desseluen boexken neerstlicken hebben doen vraegen, dan voer vnnd nae oick alnoch van hem niet anders konnen erhalten, Dan dat hie tzelue vth handen vanden zaligen Pastoir van Deuenther solde vntfangen hebbenn, Seggende dannoch, dat hie niet en weet off dieselue Autor daeruan sij offte niet. Iedoch presentierenn tendesGa naar voetnoot2) ende twillenn affirmierenn, dat hie seluest oick ghien Autor, noch tzelue gemaickt hebbe, Will oick publice den inholt van dien wall reuocieren, ende bekennen, dat hie daeran misdaen ende genaede begerenn. Alsoe dat wij beraidenn sinnen hem twillen benedigenn, ende alsulcke reuocatie in ansehen van allenn Mensschen geschehen laetenn, ende alsdan in syn presentie die Boexkens doen bernen, Ende denseluen M. Herman vth vnse Stadt ende Stadt Vriheit verbannen. Staet oick toe dat die Prenter tot versoeck van hem ende mit toedoen ende settinge syns soens, dit Boexkenn geprentet hebbe, niet anders wetende, dan dat het vprecht ende guet sy gewest. Vorder gunstighe vrunde, Den Wiltfanck vander Gouwe mit syne gesellen belangende.... (etc..... tot: feiten; dit loopt over de andere zaak van bl. 77 recto-verso) .... Vnnd v Acht. W. wedderomme dienst ende vruntschap tbewijsen binnen wij geneicht, Kenne Godt almechtich, die v Acht. W. lange walfarende bewarenn will. Gescr[eu]en den xiij. en Septembris Anno xv.c̣ Lxj. Burgermeisteren Schepenen vnd Raidt der Stadt Swolle
aan de keerzijde het adres: Den Achtberenn Wijsenn vnnd voersichtigen Burgermeisteren Schepenen vnnd Raidt der Stadt Nijmegen Vnsenn bisunders gunstighen gueden vrundenn. daaronder met andere hand: 2a alt[era] Exaltionis CrucisGa naar voetnoot3). onder de copie van deze brief op bl. 81 recto staat geschreven (met andere hand dan de copie): ontfangen bynnen bruissel xxij Septemb. daaronder, weer met andere hand: Den X Octobris anno lxj hierup gespraick[en] heren Eilberto die lewGa naar voetnoot4) I.V. doctorj. Sall genoch wesen den gefang[en] tho relaxiren op vorgainde Eidtsplicht uan ghein boick[en] meer [of: mehr?) to drucken ende mitz dat hey perseueriert by syn gedaine bekentenis. All[e]s vp behagen van myn heren den Rait. I. Haui[u]s S[ecretarius] N[oviomagensis]. | |
[pagina 76]
| |
VII. Brief van de Magistraat van Zwolle aan die van Nijmegen.
| |
VIII. Raadsbesluit van Nijmegen.
| |
[pagina 77]
| |
nenGa naar voetnoot1) Der Burgemeisteren wederom inhald[en]Ga naar voetnoot2) ende den rechten noch vyth Dieser Stat nyet ontwycken en sall Ende so hey dairin sich weigerich erthoind[e], ende contrarie des ghoenen vorss. steeth, dede, sal men hem sonder Schepen vondenisGa naar voetnoot3) an syn lyff moghen straiffen. Diese vorss. articulen hefft Peter van Eelsen mit synen eide bestedicht in die Raitkamer, Praesentibus Hokelom Triest consulibus Dairnick Pels Berch Hackfort Spruit Lennep Beuchom Wichen Ringenberch Senatoribus KanisGa naar voetnoot4) Spruit Buyes Heteren Xanten Steinbergen Coenen M[a]g[ist]reis fraternitatis s. Nicolaj Feria Quinta ipso Seuerinj lxj Anno lxj | |
IX. In Stadsrekening van Zwolle (Maandrekening) 1561.
| |
X. In Liber facinorum: Crimineele zaken, oerveden, enz.
| |
[pagina 78]
| |
Sententia
Soe sal men hem, anderen tot een exempell, upten Marckt leiden, unde aldaer in sijn tegenwoerdicheit, und ansehen van allen menschen, die boecken verbernen. Verbiedende hem nimmer wedder inder stadt noch vrijheit toe koemen, up verboerte des hoechstenn.
Oervede.
Up dach voirscreven, hefft M. Hermen voirscreven sijn oervede gedaen, lijfflich then hilligen swerende, dat hie dusser sijner gefenckenschap halven niet en will doen off laeten doen, durch hem offte ijmantz anders, thegens Con. Mat., zijn Mat. undersaeten, thegens die stadt van Swolle, oiren borgerenn, noch ingeseten off ijmantz anders, als bij thoichste, alsoe muste hem Godt helpen, unde alle sijn hilligen. Actum coram Thiman de Goeier schultz, und Thomas Knoppert und Lambert van Tweenhuisen, Stockmeisters. |
|