Het Boek. Serie 2. Jaargang 26
(1940-1942)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Een vergeten lofdicht van Erasmus
| |
[pagina 358]
| |
De schrijver van dit boekje is een Spaansch edelman en humanist Alvar Gómez de Ciudad Real. Hij werd in 1488 geboren als zoon van Pero Gómez de Pioz, was gehuwd met Brianda de Mendoza en overleed 50 jaar oud op 14 Juli 1538. In den geest van Erasmus dichtte hij paraphrasen van bijbelboeken in latijnsche epische verzenGa naar voetnoot1). Achtereenvolgens verschenen bij verschillende drukkers te Alcala in 1522 en 1525 zijn Thalichristia, in 1529 Musa Paulina, in 1536 Proverbia Salomonis decantata, en in 1538 te Toledo Septem elegiae in septem Poenitentiae psalmos. Na zijn dood volgden hierop bij denzelfden uitgever Juan de Ayala te Toledo in 1540 de Militia velleris aurei en in 1541 het Spaansche dichtstuk Theologica descripción de los misterios sagrados in 12 zangen, beide uitgaven bezorgd door Alexius Vanegas. Van de Militia verscheen eenige jaren later een spaansche vertaling in proza, eveneens bij Juan de Ayala te Toledo, Nov. 1546: El velloncino dorado: y la historia de la orde del Tuson que primero compuso en verso Latino Aluar Gomez señor d'Pioz. Traduzido agora nueuamente en muy elegante prosa Castellana por el bachiller Juan Brauo.... Gomez moet ook nog andere geestelijke poëzie in het Spaansch hebben nagelatenGa naar voetnoot2). Het gedicht over de Orde van het Gulden Vlies, dat door den zoon, Petrus Gomez de Mendoça, onder de papieren van zijn vader werd aangetroffen en na diens dood in druk aan Karel V werd opgedragen, moet een werk zijn uit de jonge jaren van Alvar Gomez, toen deze aan het hof van Karel in de Nederlanden verbleef. Daar zal toen ook de waarschijnlijk slechts vluchtige persoonlijke betrekking met Erasmus zijn aangeknoopt. In zijn breedvoerigen commentaar richt de rector van het gymnasium te Toledo, Alexius Vanegas, zich tot den 13-jarigen kroonprins Philips, voor wien hij uit het gedicht zoowel leerstof over de latijnsche poëzie en den godsdienst als over de geschiedenis van zijn bourgondische en spaansche voorouders put. Hij spreekt over Gomez en diens titels en verdiensten als latijnsch en spaansch dichter, als ridder en raadsman van Philips' vader. Over Erasmus deelt de commentator niets mee. Vanegas zelf bekleedt een plaats in de mystieke literatuur van zijn tijd. In 1537 verscheen zijn Agonía | |
[pagina 359]
| |
del tránsito de la muerte, een prozawerk dat door Bataillon in zijn studie over den invloed van Erasinus in Spanje uitvoerig is besprokenGa naar voetnoot1). Diens Praeparatio ad mortem was het voorbeeld van Vanegas' uitgebreid geschrift, dat als een klassiek werk uit de spaansche ascetische literatuur van het tijdvak van Karel V wordt beschouwd.
De naam van den voor de rechters der rechtzinnig- | |
[pagina 360]
| |
heid verdachten, in 1536 juist overleden ouderen voorganger vermeed Vanegas in zijn boek te noemen. In de Militia velleris aurei plaatste hij nu diens lofdicht vooraan, om daarmee zoowel Gomez als Erasmus te eeren zonder verdere toevoegsels. Noch Bataillon noch Allen schijnt ons boekje gekend te hebben. Anders zouden zij aanleiding hebben gevonden op deze betrekking tusschen Gomez en Erasmus te wijzen. Bataillon noemt (t.a.p. 648) Gomez' gedicht op het Gulden Vlies ‘qui lui valut, paraît-il, des éloges d'Érasme’, hetgeen hij aan een schrijver uit de 18e eeuw ontleent, zonder blijkbaar zelf de bron hiervoor te hebben gevonden. Hij dateert Gomez' verblijf in de Nederlanden als hoogstwaarschijnlijk in de jaren 1520-22. Het komt mij voor dat dit vroeger moet worden gesteld en dat de Militia velleris aurei, alsook de verzen die Erasmus daarbij schreef, op 1517 gedateerd kunnen worden. In de briefwisseling van Erasmus komt weliswaar geen Gomez voor, doch wel een Alvarus. Deze, aan Erasmus nog onbekende man ‘vir ignotus tibi’, die zich in het opschrift van zijn brief bescheidenlijk Alvarus Nemo betitelt, zendt aan den beroemden geleerde een gedicht ter lezing, dat een gelukwensch inhoudt aan Lodovicus Marlianus bij gelegenheid van zijn verkiezing tot de bisschoppelijke waardigheid. AllenGa naar voetnoot1) plaatst dit briefje op eind 1516(?) te Brussel(?) en deelt over Marlianus mede, dat hij eerst Philips den Schoone diende, daarna arts en raadsman was bij Karel, dien hij 1517-20 naar Spanje begeleidde en in Januari 1521 naar den rijksdag te Worms; omstreeks 1517 werd hij tot bisschop gekozen en overleed 15 Juli 1521Ga naar voetnoot2). Inderdaad verbleef Erasmus zoowel in de jaren 1516 en '17 als ook in 1520 te Brussel of in de nabijheid te Leuven en Anderlecht. Indien wij dezen Alvarus Nemo met den humanistischen hoveling Gomez mogen vereenzelvigen, zou deze dus ook reeds in 1517 vóór Karels spaansche reis in de Nederlanden hebben vertoeft. Vanegas zegt in zijn commentaar dat hij het gedicht over het Gulden Vlies vervaardigde ‘in Flandria dum in Caesaris aula iuvenis adhuc versaretur’; Gomez was in 1517 een jongeman van 29 jaar; Karel was toen weliswaar nog | |
[pagina 361]
| |
geen keizer, doch de titel caesar hoeft dit ook niet aan te duiden; na de keizerkroning in 1520 zal hij den titel imperator voeren. Erasmus zelf deed Karel in het najaar van 1517 uitgeleide tot Middelburg, maar maakte de reis niet mede. Het zal dus vóór het vertrek van het hof naar Spanje zijn geweest, dat Alvarus hem, na het gelegenheidsgedicht op Marlianus, ook zijn grooter dichtwerk ter lezing gaf en hierop zullen de prijzende verzen van Erasmus het hoofsche antwoord zijn geweest. Indien Allen de Militia velleris aurei gekend had, zou hij ongetwijfeld op het mogelijke verband tusschen Alvarus en Gomez, en in elk geval op de betrekking tusschen dezen en Erasmus hebben gewezen. Wij geven hier Erasmus' onbekende verzen weer volgens de eerste en eenige uitgave die daarvan schijnt te bestaan. Zij vereischen wel eenige historische toelichting, evenals het werk van Gomez waarop zij betrekking hebben en waarvan zij den inhoud in het kort aankondigen. De door Philips den Goede in 1429 gestichte orde van het Gulden Vlies ontleent haar embleem aan de grieksche mythologie. De tocht der Argonauten was het toonbeeld van een ridderlijke onderneming naar een ver verwijderd land, waar avonturen en gevaren moesten worden getrotseerd. Reeds spoedig echter waren de heidensche en weinig stichtelijke bijzonderheden van de geschiedenis van Jason en Medea toch niet geschikt om in de behoefte aan symboliek voor de hoogste christelijke ridderdeugden te voorzien. Bijbelsche gegevens werden naast het oude grieksche verhaal geplaatst en in het bijzonder de geschiedenis van Gideon leverde een gewenschte stof. Ook hier was sprake van een dierenvacht; doordat God zich daarvan bediende om op wonderbaarlijke wijze zijn bedoeling kenbaar te maken, verkreeg dit ‘wollen vlies’ (Richteren 6, v. 37) een gewijde beteekenis; en de uitverkoren heldenschaar van Gideon strekte den ridders der orde tot voorbeeld. Dit toen reeds algemeen met de orde van het Gulden Vlies in verband gebrachte gegeven werd ook door Gomez in zijn gedicht behandeld. In de prachtige uitgave van R. Payer von Thurn, Der Orden vom Goldenen Vlies (Leipzig 1926) vindt men de geheele ontwikkeling van de ‘Symbolik des Ordenzeichens’ in een afzonderlijk hoofdstukje beschreven; het dichtwerk van Alvarus Gomez wordt ook daar niet genoemd. De vijf zangen van Gomez' dichtwerk beschrijven achtereenvolgens I en II de geschiedenis van Gideon volgens Richteren 6 en 7, III de instelling van de Orde van het Gulden Vlies door Philips | |
[pagina 362]
| |
den Goede en de daden van dien vorst, IV de verdere geschiedenis der bourgondische hertogen, Karel den Stoute en Philips den Schoone, tot aan den jongen Karel zelf, en V de geschiedenis van Spanje onder Karel's spaansche grootouders Ferdinand en Isabella.
Met den dood van Ferdinand 23 Jan. 1516, en de uitroeping van Karel tot spaansch koning te Brussel op 5 April daarna, zijn de omstandigheden geschapen, die aanleiding gaven tot het dichtwerk dat de vereeniging van de bourgondische ridderlijkheid met de spaansche koningsmacht verheerlijkte. Over de opvolging van Maximiliaan in de Oostenrijksche erflanden en in het keizerschap wordt niet gerept; dit bevestigt dat de Militia velleris aurei vóór | |
[pagina 363]
| |
Karel's spaansche reis van 1517 gesteld moet worden; zijn terugkeer in 1520 staat juist in verband met de nieuwe waardigheden, die door Maximiliaan's overlijden in 1519 vacant waren geworden. Thans kunnen wij den gedachtengang van Erasmus' verzen geheel volgen: vs. 1-14. Na vele eeuwen is de reeks van eervolle daden en de roem van het heerlijke ‘vlies’ in stralend licht gesteld. Deze hebben de zorgen der muzen ontbeerd ‘totdat Gomez, aanzienlijk man van westerschen bloede, edel door voorgeslacht, machtig door bezittingen, maar meer nog roemrijk door den rijkdom van zijn verheven vers en hooge grootsche dichtkunst’, die feiten van den oorsprong der orde af heeft ontrukt aan de vergetelheid. vs. 15-30. Hij haalt niet de leugenachtige vertelsels op over Jason en Medea, maar het stralende wonder van de heilige vacht, die naar Gods wil vochtig was terwijl de aarde eromheen droog bleef en omgekeerd (Richteren 6, 37-40) en de daden van Gideon en zijn op zoo bijzondere wijze uitverkoren schaar van 300 strijders (Richteren 7), en hij bezingt ‘den heiligen krijgsdienst en de hoog verheven waardigheid van de roemrijke ridderorde’. vs. 31-37. Zooals door het spaansche dichterwoord de lofspraak eindelijk de stilte heeft verbroken, zoo zal uw heldenkracht, o machtige Karel, nu ook zegenrijk zijn voor het oog van de geheele wereld, als zich in U de kracht der spaansche lansen en der bourgondische wapenen tot één onbreekbare macht vereenigt. | |
[pagina 364]
| |
Zoo gaf Erasmus, enkele jaren nadat hij den jongen Karel in zijn Institutio principis christiani de beginselen van een goed regeeringsbeleid had voorgehouden, thans als het ware zijn zegen aan de vereeniging van de bourgondische en de spaansche macht in die eene nog zoo jeugdige hand. Gomez' dichtwerk ter verheerlijking van dat dubbele gezag gaf hem daartoe de aanleiding. En een menschengeslacht later zouden Gomez' verzen, voorafgegaan door Erasmus' instemmend woord, nog eenmaal dienst doen bij het onderricht van den spaanschen paedagoog Vanegas aan Karel's zoontje, den lateren Koning Philips II.
Rotterdam, Juni 1942. F. Kossmann.
Aanvulling op de door Palau y Dulcet genoemde uitgaven van Gomez' werken: Baron de Reiffenberg, Histoire de l'ordre de la Toison d'or (Bruxelles 1830) p. XIII noemt Gomez' Militia, doch met eenigszins afwijkenden titel, en plaatst er behalve Toleti 1540 ook het jaartal 1580 bij; voorts vermeldt hij de spaansche prozavertaling van 1546. De Nationale Bibliotheek in den Haag en de Universiteitsbibliotheek te Utrecht bezitten een herdruk van Gomez' Proverbia Salomonis tezamen met een soortgelijke bewerking van den Prediker door Eobanus Hessus: Solomonis Proverbia et Ecclesiastes doctiss. carmine ac paraphrasi reddita... Basileae in officina Roberti Winter anno MDXXXVIII mense Martio. |
|