Het Boek. Serie 2. Jaargang 26
(1940-1942)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ars amandi bij de rederijkers van het laatst der 16e eeuw(Die Conste der Minnen; Den Sleutel der Liefden; TPrieel der Amoreusheyt; DBoeck der Amoreusheyt)
Een viertal rederijkersuitgaven worden hier beschreven en vergeleken. Van twee daarvan, Die Conste der Minnen en Den Sleutel der Liefden, kon ik in een vroeger opstelGa naar voetnoot1) aantoonen, dat zij het werk zijn van Marius Laurier, een dichtend boekverkoooper in IJperen, die daar in 1560 huwde en die nog 1576 in brieven genoemd wordt. Het Boek der Amoreusheyt is een verzameling rijmwerken van verschillende rederijkers, die voor een groot gedeelte eveneens achter de Conste der Minnen als toevoegsels voorkomen. Een ander gedeelte van de stukken uit het Boeck der Amoreusheyt wordt ook aangetroffen in het Prieel der Amoreusheyt. Een enkel refereyn komt in alle drie voor, evenals een der meyspraken gedeeltelijk. Ook achter den Sleutel der Liefden treffen wij enkele losse stukjes aan, die eveneens in het Boeck der Amoreusheyt zijn opgenomen. Naar den inhoud bestaat er dus tusschen deze vier boeken een duidelijk verband. Het is niet onmogelijk of onwaarschijnlijk, dat Marius Laurier ook de samensteller van het Boeck en het Prieel der Amoreusheyt is geweest, maar ten opzichte van het Boeck kan hiervoor toch alleen een vrij zwakke redeneering en ten opzichte van het Prieel eigenlijk heelemaal geen steekhoudend argument worden aangevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Die Conste der MinnenMarius Laurier, die gebleken is de dichter van deze bewerking van Ovidius' Ars amandi te zijn, toont zich daarin een volgeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Matthijs de Casteleyn en van Cornelis van Ghistele. De Casteleyn gaf in zijn Const van Rhetorijcke, na zijn dood verschenen te Gent in 1555, onderwijs aan de beginnende beoefenaars der rijmkunst. Van Ghistele liet in 1553 te Antwerpen zijn vertaling van Ovidius' Heroides verschijnenGa naar voetnoot1). Beide voorgangers kleedden hun werk in rijmrijke rederijkersstrophen. Laurier bewerkt Ovidius eveneens in strophen van 15 regels en hij heeft de stof geheel ingericht als een leerboek voor huwelijkskeuze en goede manieren bij het zoeken van toenadering. Van den speelschen overmoed, de toespelingen en de lichtzinnigheid, die wij zoo vaak in de refereynen van zotte minne en op het rederijkerstooneel ontmoeten, is hier niets te vinden. Laurier's minnekunst behoort niet tot de erotische, maar tot de didactische literatuur. Zij is zelfs geheel tot een handleiding voor vrijen en trouwen geworden in de prozabewerking, die ervan nog in de 16e eeuw verscheen en die als volksboekje tot in de 20e eeuw voortleefde. Wij kennen twee uitgaven van Laurier's dichtwerk, die geheel gelijk van inhoud zijn, de eerste verschenen in 1564 te Doesburg bij Cornelis vander Rivieren, de andere gedrukt te Antwerpen in 1581 bij Jan van Ghelen de Jonghe. Het lijkt niet waarschijnlijk, dat de doesburgsche druk de oorspronkelijke uitgave zou zijn. Het boek is geheel vlaamsch en brabantsch van karakter en er is alle reden om een ouderen antwerpschen druk aan te nemen. In zijn voorbericht aan den amoreusen leser spreekt de dichter over de wijze waarop hij zijn taak heeft opgevat, en wijst daarbij op de groote verschillen in smaak, zeden en gebruiken, die hem hebben genoopt Ovidius verre van letterlijk te volgenGa naar voetnoot2). Allerlei ‘onreyne onnutte propoosten, die hy hier in ghebruyct heeft’ moest Laurier weglaten, bedenkende dat ‘heden sdaechs in dese materie ende conste niet gehandelt en wort als men te dien tijde plach te handelen’. Ook zou een minaar zich met veel van Ovidius' ‘manieren, gesten, seden, habiten, sprake, en contenancen’ nu veeleer bespottelijk maken, dan dat hij er de vrouwen mee zou behagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder bericht hij dat er vroeger ook al eens een fransche vertaling van de Ars amandi is verschenen, maar die lijkt naar niets. Hij zou zijn eigen dichtwerk ‘gheensins hebben int licht laten gaen, en had geweest door de begheerte des druckers die mijn sonderlinge goede vrient is’. Van belang is dan vooral de mededeeling over de toegevoegde gedichten: ‘Achter aen heeft de Printer ghestelt diversche exempelen van Minnebrieven, Refereynen, Balladen, Gheraetselen’ .... En tenslotte geeft hy nog een kleine taalkundige toelichting: ‘Weet goede Leser, dat in dit Boecxken veel Brabantsche woorden sijn diemen in Vlaenderen luttel verstaet, oock sijnder vlaemsche woorden in Brabant weynich bekent, diemen wten sin lichtelijck verstaen can. Vrijen in Brabant, is in Vlaenderen, Minnen, een vrijer, dats een minnaer. &c.’ Laurier zelf, inwoner van het vlaamsche IJperen, was wellicht afkomstig uit het brabantsche Mechelen; zijn vriend Sluperius noemt hem in een latijnsch gedicht op zijn bruiloft ‘malinus’; hij stond in zakelijke briefwisseling met verschillende antwerpsche drukkers en uitgevers. Wij zoeken zijn bijzonderen goeden vriend, die het boekje voor het eerst drukte, dus eerder in Antwerpen dan in het afgelegen geldersche Doesburg. Of het deze drukker was, die ook de bloemlezing van toepasselijke gedichten achter de Conste der minnen bijeenbracht, of dat Laurier zelf die keuze deed, valt uit de bewoordingen niet met zekerheid op te maken. Dat het voorbericht hierover spreekt maakt het echter waarschijnlijk dat Laurier als auteur deze toevoegingen zeker van belang vond voor zijn werk. Hier volgt een beschrijving van de uitgave van 1564 (Leiden, Mij. d. Ned. Lett. 1198G34), met toevoeging van de overeenkomstige bladzijden in de uitgave van 1581 (Leiden, Lett. 1497F21:2).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Conste der Minnen komt voor onder de Duytsche verboden boecken op den door Plantijn in 1570 uitgegeven Index librorum prohibitorum. Chr. Sepp noemt in zijn Verboden lectuur (Leiden 1889, blz. 224) behalve de beide boven vergeleken uitgaven nog een herdruk Rotterdam 1595. Ik heb dezen druk niet aangetroffen; ook niet in de door W.P. van Stockum jr. voor de bibliografie van het Frederik Mullerfonds bijeengebrachte verzameling titels, thans bewaard in de Bibliotheek van de Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels te Amsterdam. Wellicht was de door Sepp bedoelde uitgave een der vele herdrukken van de proza-bewerking De arte amandi oft de Konst der minnen (zie Tijdschr. v. ned. taal- en letterk. 60 blz. 225 e.v.); A. Geerebaert geeft in zijn Lijst van de gedrukte nederlandsche vertalingen der oude grieksche en latijnsche schrijvers (Gent 1924, blz. 140) een 25-tal herdrukken van dit volksboekje; het moet blijkens een approbatie reeds van 1587 dateeren; de oudste door hem aangetroffen druk is van 1599, de jongste van 1922. Ook hij kent noch van de berijmde, noch van de proza-bewerking een rotterdamsche uitgave van 1595. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Den Sleutel der LiefdenDit tweede werk van M. Laurier, dat ons zijn naam en zijn auteurschap van de Conste der Minnen openbaarde, moet oorspronkelijk uitgegeven zijn tusschen 1566 en 1570. Een en ander is in mijn vroeger opstel uiteengezet (zie Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 60 blz. 224). Behalve de twee daar (blz. 207) genoemde uitgaven, Rotterdam 1594 en Antwerpen z.j., is er nog een oudere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedateerde van 1583, aanwezig in de Nationale Bibliotheek te 's-Gravenhage, die mij door de afwijkende spelling van den titel eerst was ontgaan. De heer J. Borms was zoo vriendelijk mij daarop te wijzen. De titel luidt aldus: Den || Slotel der Liefdē || Profijtelijck voor alle Amoureuse || Gheesten om daer mede tontsluyten tslot vande || Conste der Minnen / nu eerst wten Fransoy- || sche in Nederlantsche Rethorijcke ghe- || stelt / seer vermakelijck om lesen. || Achter aen is geuoecht een tsamensprekinge vā || twee Herders, met diueersche Refereynen, Baladē || en̄ Liedekēs, alle dienēde ten seluē propooste. || [tusschen twee verticale ornamentrandjes drie figuren in houtsnede: man met hond, Venus en Amor.] || Den Slotel der liefden wilt danckelic ontfanghen || Ghy Venus scholieren Amoureus van sinnen. || Ghy sult daer mede openen die wegen en ganghen || Om haest te gheraken tot die Conste der Minnen. || Thantwerpen op die Lombaerde veste inden || gulden Pellicaen / dy(sic) Guilliaem van Parijs. || Anno. D.M.Lxxxjjj. || Hieronder nog in handschrift: Nota: -
Junckfrouv will ich dijr sagen was ess ist.
Laess dijr minnen dewijll duv jungh bist.
Wenn duv aber bist Altt vnde kaltt:
Soe worst duv gaer hesslich vnde ongestalt
Soe wordenn dich die oogenn rinnen.
Wer duivell scholl dich dan minnen: -
Op blad D4 vo. alleen een groot uitgeversmerk, voorstellende een pelikaan met zijn jongen op een nest, met randschrift: Verus Pellicanus alit suo sanguine.
De titel van den rotterdamschen herdruk van 1594 wijkt behalve in de spelling slechts in enkele woorden van den bovenstaanden af: Den || Sleutel der Liefdē || profijtelijc voor alle amoureuse || Gheesten / om daermede 't ontsluyten || tSlot vande Konste der Minnen. Nu eerst wten || Fransoysche in Nederlantsche Rhetorijcke ghe- || stelt / zeer ghenuechlijc om lesen. || Item een Tsamen-sprekinge van tvvee Herders, || met diversche Refereynen, Baladen, ende Liedekens. || [tusschen twee verticale ornamentrandjes een houtsnede, voorstellende Venus met Amor op een wagen, getrokken door twee duiven; de wielen vertoonen in plaats van spaken een dierenkop en een weegschaal.] || Den Sleutel der liefden wilt danckelijc ontfanghen, || Ghy Venus Scholieren amoureus van sinnen: || Ghy zult daer mede openen de weghen end ganghen || Om haest te gheraken tot de Konst der Minnen. || Tot Rotterdam. || By Jan van Waesberghe inde Fame || op de Merct. 1594. || | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De titel van een ongedateerde uitgave T'Antwerpen, By Jan van Ghele, dus uiterlijk omstr. 1608, komt ook in de spelling geheel met de rotterdamsche overeen. Een exemplaar hiervan is in het Museum Plantijn te Antwerpen; de beschrijving is te vinden onder nr. 1443 in catalogus 443 van Mart. Nijhoff en onder nr. 13240 in R.W.P. de Vries' Bulletin de livres anciens no. XXIV (1919). Een vergelijking van de exemplaren te 's-Gravenhage en Rotterdam toonde dat de inhoud geheel identiek is, behalve het laatste Liedeken; het antwerpsche kon ik niet inzien. Volgens den rotterdamschen druk, die een beter gecorrigeerden tekst heeft, volgt hier een nader beschrijving:
De Sleutel der Liefden is vooral belangrijk om de opdracht, de Ode aan Sluperius, die in Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 60, blz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
218-223, uitvoerig werd besprokenGa naar voetnoot1). Laurier polemiseert hierin o.a. tegen een moralistisch rijmwerk van G. Gosemius, Het Cieraet der Vrouwe: een lustelijck Tractaetken, dat in 1566 te Antwerpen, waarschijnlijk bij Willem Silvius verschenen moet zijn (zie Tijdschr. t.a.p. blz. 224). Helaas gelukte het mij nog niet een exemplaar van dit boekje onder oogen te krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Tprieel der AmoreusheytVan dit bundeltje zijn slechts twee rotterdamsche drukken bij Jan van Waesberghe bekend uit de jaren 1596 en 1602. Ook dit zullen herdruken van een zuid-nederlandsche uitgave zijn, zooals deze in die jaren door de uitgeweken antwerpsche drukkers in zoo groot aantal werden verspreid. Het exemplaar van de uitgave 1596, dat thans in de Gemeentebibliotheek te Rotterdam wordt bewaard (onder het nummer 25F2) en dat in één bandje Tprieel der Amoreusheyt en Den Sleutel der Liefden bevat, heeft toebehoord aan A.M. Ledeboer. Blijkens een aanteekening op het schutblad had hij den naam van Laurier als auteur van den Sleutel herkend en hij schreef daarbij ‘ik vermoed hy ook schryver is van het 1e werkje in 1596 gedrukt’. In Ledeboer's boek Het geslacht van Waesberghe (2e uitg. 1869) vindt men bij de beschrijving van beide werkjes op blz. 59 en 60 dezelfde opmerkingen terug. Onder verwijzing naar Ledeboer nam Van Doorninck het Prieel der Amoreusheyt in zijn Vermomde en naamlooze schrijvers op als ‘toegeschreven aan Laurier’ (nr. 2954); evenzoo wordt diens naam erbij genoemd door Scheurleer in zijn Nederlandsche liedboeken (ondanks de aankondiging in het rijmpje op den titel bevat het boekje geen enkel lied). Hoe begrijpelijk Ledeboer's vermoeden op zich zelf ook mag zijn, dat de twee gelijksoortige werkjes in één bandje, die slechts enkele jaren na elkaar bij denzelfden uitgever verschenen, ook wel aan een en denzelfden schrijver konden worden toegeschreven, eenig bewijskrachtig verband is toch tusschen beide werkjes niet te bespeuren. De uitgave Rotterdam, J. van Waesberghe, 1602 is mij alleen bekend door de titelbeschrijvingen in Nijhoff's catalogus 443 (nr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1442) en uit de veiling bij R.W.P. de Vries Juni 1913 (nr. 284). De titel blijkt letterlijk overeen te komen met dien van 1596. TPrieel || der Amoreusheyt || met d'Epistel der Minnen. || Voor Venus scholieren zeer lustich ghestelt: || Bruyt-spraken, Refereynen voor gheestighe sinnen, || Present-spraken, Liedekens om vreucht ghewinnen, || Ooc Mey-spraken, en Baladen worden hier vertelt: || Noch twee tafel-speelkens hebt ghy voor v ghelt. || [houtsnede: een gekroonde heer spreekt tot een gekroonde vrouw, staande in een landschap, in het midden een boom.] || Tot Rotterdam. || By Jan van Waesberghe inde Fame / || aende Merct. 1596. ||
Dit laatstgenoemde lange gedicht schijnt het eigenlijke ‘Prieel en epistel der minnen’ te zijn. Het is krachtiger en beter werk dan wij van Laurier kennen en het lijkt uit een ouder en frisscher tijdperk van het rederijkers-minnedicht afkomstig. De eindregels der 39 strophen zijn alle verschillend, maar hieronder zijn talrijke regels te herkennen, die elders als stok van refereynen voorkomen. Op blad B1 vo tot C8 vo bevat het boekje voorts een aantal dichtstukken van verschillenden vorm, die voor een groot gedeelte ook in Dboeck der Amoreusheyt zijn opgenomen. Dit zijn dan de in het rijmpje op het titelblad aangekondigde dichtsoorten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. DBoeck der AmoreusheytDe meest uitgebreide verzameling uit de tweede helft der 16e eeuw, die bijna al deze verspreide stukken vereenigt, is het Boeck der Amoreusheyt, waarvan vier antwerpsche uitgaven bekend zijn. De oudste van 1580 is in het bezit van de Maatsch. der Nederl. Letterkunde te Leiden (nr. 1497F21:1); haar titel luidt: Dboeck der amo- || reusheyt, Inhoudende diuer- || sche Minnebrieuen / Refereynen / Baladen / || Meyesprakē / Tafelspelen / Batamenten / Gheraet- || selen / ende meer andere / zeer ghenoeche- || lijck voor den swaermoedi- || ghen Minnaer. || [houtsnede: prieel met musiceerend gezelschap]. || Gheprint tAntwerpen/ || op die Lombaerde veste / indē guldē Pellicaen / || By Guillaem van Parijs. || Anno / M.D. l xxx. || Eenige latere drukken, alle uit Antwerpen, hebben woordelijk denzelfden titel met geringe verschillen in spelling; de eenige gedateerde is van 1656. Deze laatste, waarvan o.a. de Nationale Bibliotheek te 's-Gravenhage een exemplaar bezit (onder nr. 843B33), verscheen: T'Hantwerpen, || By Martinus Verhulst / op den hoeck vande || oude Coremerckt inde Croon. || M.DC.LVI. ||; van blad A2 ro af gepagineerd 1-141; op blz. [142] een ongedateerde approbatie, geteekend P.C.C.A. De inhoud komt geheel overeen met dien van de uitgave 1580; alleen is er één refrein toegevoegd, nr. 29bis van de lijst beneden. Een uitgave: t'Hantwerpen, Pauwels Stroobant z.j., wordt door Scheurleer, Ned. liedboeken aangehaald volgens Cat. Willems nr. 285; een andere: t'Antwerpen, H. Verdussen z.j. komt voor als nr. 218 in de veiling van R.W.P. de Vries Juni 1913. De Stroobant's werken te Antwerpen in de laatste jaren der 16e en de eerste vier decenniën der 17e eeuw; de Verdussen's van 1585 af door verscheiden geslachten tot het begin der 18e eeuw. Deze beide uitgaven heb ik niet in handen gehad; GeerebaertGa naar voetnoot1) vermeldt exempla- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren van beide in de Kon. Bibl. te Brussel, waar hij bovendien nog een druk z.j. T'Hantwerpen, By Anthoni de Ballo aantrof; hij dateert ze alle drie omstr. 1600. Het Boeck der Amoreusheyt bevat 49 stukken, (de uitgave 1656 één meer); een volledige opgave van deze gedichten volgt in de lijst hierna. Wij vinden daaronder:
Wij zien dus dat de kleinere stukken uit de vier besproken bundels voor een zeer groot gedeelte overeenkomen, en wel in dien zin, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het Boeck der Amoreusheyt deze met slechts enkele uitzonderingen vereenigt: alle 21 uit de Conste, 4 uit den Sleutel en 12 uit het Prieel. Het maakt den indruk dat de verzamelaar een boek heeft willen samenstellen, dat de Conste der Minnen bij de belangstellende koopers kon vervangen. De Conste zelf immers stond sinds 1570 op den index. Laurier kondigde in de slotverzen van zijn Sleutel der Liefden een nieuw werk aan ‘aengaende tschrijven van minne-brieven’. De voorbeelden van berijmde brieven en liefdesverklaringen uit de Conste zijn in het Boeck der Amoreusheyt vermeerderd, vooral door een keuze uit Corn. van Ghistele. Dezen dichter vereerde Laurier zeker als een van zijn leermeesters in de kunst, zooals hij ook in den Sleutel laat blijken. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat het Boeck der Amoreusheyt door den boekverkooper Laurier voor de uitgave is gereed gemaakt. Op dergelijke wijze zou Laurier dan ook wel met de uitgave van het Prieel der Amoreusheyt verbonden kunnen zijn; in dat geval zouden wij deze heele groep van amoreuze handleidingen aan de liefhebberij van denzelfden boekverkooper te danken hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. De inhoud van het Boeck der AmoreusheytIn de onderstaande lijst zijn de gedichten opgenomen volgens de uitgave 1580 van DBoeck der Amoreusheyt, de nummers zijn door mij toegevoegd. Vermeld wordt allereerst de beginregel; daar onder bij refereynen de stokregel. Voorts: het aantal verzen en de bladzijden waarop het voorkomt in de beide vergeleken uitgaven van het Boeck der Amoreusheyt (BA 1580 en BA 1656), de beide uitgaven van de Const der Minnen (CM 1564 en CM 1581), den Sleutel der Liefden (SL 1583 en SL 1594), het Prieel der Amoreusheyt (P 1596); de afkorting Casteleyn beduidt Matthys de Casteleyn's Konst van Rhetorijcke, v Ghistele met een romeinsch cijfer het nummer in Corn. van Ghistele's Heroidum Epistolae oft der Griecscher Princessen ende Joncvrouwen klachtighe Zeyntbrieven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Register naar de beginregels
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Register der refreinregels
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Meispraken, Bruidspraken en EpigrammenHet bourgondische tijdperk en zijn nabloei in de 16e eeuw is belangwekkend om zijn beschavingsvormen ook op letterkundig gebied. De alles beheerschende beteekenis van den godsdienststrijd heeft de belangstelling zoo overwegend tot zich getrokken, dat andere verschijnselen daarbij te veel in de schaduw moesten geraken. Onder de grootere dichtstukken uit de hier besproken literatuur zijn er verscheidene, die een nieuwe uitgave verdienen. Wij willen thans slechts de aandacht vestigen op enkele kleinere stukken, die zich eenigszins als een afzonderlijke dichtsoort voordoen, en die duidelijk toonen hoe rederijkerij en volksleven bij elkaar behooren. De meispraken hebben denzelfden inhoud, als de talrijke meiliederenGa naar voetnoot1), waarin de minnaar aan zijn geliefde den meiboom aanbiedt, dien hij voor haar venster heeft geplant, en haar vraagt dien aan te nemen of in te halen. Na een verklaring van zijn gevoelens en van zijn verlangen dat deze beantwoord zullen worden, neemt hij afscheid tot den anderen morgen. De vorm is in alle drie voorbeelden een rederijkersstrophe of ballade als toespraak, gevolgd door een Prince van 9 regels als adieu-strophe, die in twee gevallen een rondeelken vormt. Alleen het tweede heeft geen rondeel, doch daarentegen treedt hier een gelijke stokregel op. De korte eerste strophe van het derde heeft ook den aanleg van een rondeelken; wellicht zijn de twee met vers 4 correspondeerende regels verloren geraakt. Wij geven de nummers 27, 29 en 31 van onze inhoudsopgave volgens BA1580; in P1596 staan zij bij elkaar met 29 als eerste.
Ga naar margenoot+ [27] Een Meye sprake.
Om den Mey te schencken uwen lieue bequame,
Leert hier maniere met woorden eersame.
Ontwaect, ontwaect schoon lief mijn roose blome,
Hael in den Mey, en heet hem willecome,
Die ick hebbe ghehouwen met tsweert van minnen,
Mijn vreucht en soudemen niet vol sommen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haddick uwen troost, ick wils my berommen,
Een eeuwighe vreucht soudick ghewinnen,
Och schoone maghet wilt doch bekinnen
Die ionste diemen my tuwaert netGa naar voetnoot1) draghen,
Oft ick moet loopen wt mijnen sinnen,
Soo zeer is mijn ionste door knocht van binnen
Tuwaert, dat ickt u nu moet claghen,
Hope, troost my ick soudt doorwaghen,
Schoon lief ghedinckt mijns door u gratie,
Mijn ooghen noyt blyder dach en saghen,
Helpt my schoon lief wt deser desolatie,
Adieu tot op een ander spatie.
Adieu princersse wilt den Mey inhalen,
En bewaren tot ick u mach aenschouwen,
Adieu segghe ick u sonder dralen,
Adieu princersse wilt den Mey in halen,
Tot morghen hopick sonder falen,
Laet my schoon lief u gratie ghelouwenGa naar voetnoot2),
Adieu princersse wilt den Mey in halen,
En bewaren tot ick u mach aenschouwen,
Adieu laet my u gratie bedouwen.
Ga naar margenoot+ By uwen dienaer ghetrouwe en eerbaer,
Die ghy wel kent,
Maeckt hem ghewaer ws troosts eenpaer,
Lief excelent.
Ga naar margenoot+ [29] Een Mey sprake.
Ryst wten slape mijns hertsen lief,
Ontfanckt den Mey lief sonder grief,
Die ick brenghe met herten betrouwe,
Noyt lieuer dan ghy mijns ionste besief,
Men souse niet schryuen in eenighen brief,
Dien ick u ionne reyn weerde kersouwe,
Al ghinghe ick ter keure binnen sHemels landouwe,
U wetenGa naar voetnoot3) en soude ick niet connen vergheten,
Ga naar margenoot+ Al mochte ick tParadys sonder u ghelouwenGa naar voetnoot4),
U absentie soude therte doen flouwen,
Soo seer ick u beminne, ghy moetet wel weten,
Al ware ick vanden nyders verbeten,
Om uwen wille ick sout gheerne verdraghen,
Maer als ick by u lief ben gheseten,
Soo is mijn vreucht groot onghemeten,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dies ick u lief mijn lyden moet claghen,
Mijn ooghen noyt lieuer lief en saghen.
Princelycke maghet opent u duere,
Ende haelt den Mey in, edel weerde figuere,
Ick segghe u Adieu tot desen stonden,
Mocht ick met u eens planten den Mey der natuere,
Ick ware verblyt tot alder ure,
Haddick eens gratie in u ghevonden,
Soo ware ick van allen druck ontbonden,
Dan soude Fortuyne met my haer waghen
Mijn ooghen noyt lieuer lief en saghen.
Ga naar margenoot+ [31] Een Mey sprake.
Hoort en̄ ontwaect metten tresoor der minnen,
Ick brenghe u den Mey om vreuchts oorboren,
Ick hebben ghehouwen om deucht ghewinnen,
Ghy zijt de schoonste int herte vercoren,
Hoort ende ontwaect metten tresoor van minnen,
Ick brenghe u den Mey om vreuchts oorboren,
En laet doch mijn moeyte niet al zijn verloren.
Prince.
Princersse, maghet lief, adieu tot morghen,
Laet desen Mey u danckelyck wesen,
En haelten in vry sonder sorghen,
Princersse maghet, adieu tot morghen,
Een salich lanck leuen, wil u Godt borghen,
Wilde ghy my troosten, ick ware ghenesen,
Princesse maghet, adieu tot morghen,
Laet desen Mey u danckelyck weesen,
Oorlof op hope van hier te reesen.
De bruidspraken, zeven in getal, toonen meer verscheidenheid in de uitvoering, hoewel zij als gelegenheidsstukjes een geheel overeenkomende strekking hebben. De inhoud is: een toespraak van een of eenige afgezanten van den bruidegom, die de bruid en haar gezelschap uitnoodigen om naar de kerk te komen, waar de bruidegom reeds met ongeduld op hen wacht; na verkregen antwoord wordt de bruid nog in eenige verzen bedankt. In de streek of plaats waar deze stukjes ontstonden was het dus blijkbaar gebruikelijk, dat het bruidspaar niet tezamen naar de kerk ging. De afgezanten die de bruid moesten halen bewaarden in hun zending wel een herinnering aan het opeischen of rooven der bruid, zooals dat vooral in de oostelijke provincien van ons land nog in verschillende gebruiken voortleeftGa naar voetnoot1). Dit gegeven is in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeven bewaarde bruidspraken volgens allerlei rederijkers-stijlen gevarieerd. De meesten zijn stichtelijk en moraliseerend als refereynen int vroede; de eerste, nr. 34, heeft in de slotstrophe na het antwoord der bruid, den aanhef van een Prince. Daarentegen slaat nr. 37 even den luchtigen refereyntoon aan, terwijl nr. 38 een minimaal batementje int sot voorsteltGa naar voetnoot1). Het kortste is nr. 35, dat alleen uit twee rondeelkens bestaat, gescheiden door het antwoord van de bruid. Ook de vier strophen van nr. 39 zijn rondeelkens, waarvan echter het eerste onvolgroeid of onvolledig bewaard is. Wij geven de teksten volgens BA 1580 nr. 34 tot 40; zij komen in dezelfde volgorde in P 1596 voor met verscheiden varianten, die in het algemeen geen verbeteringen zijn; wel blijkt in P opzettelijk het woord sacrament telkens te zijn vervangen, en ook de plaatsen waar Maria genoemd wordt zijn gewijzigd.
Ga naar margenoot+ [34] Hier nae volghen van rechtsinnige smaken goet, Veel schoone diversche bruytspraken soet.
Die Enghelycke groete hooghe ghepresen,
Soo wy LucamGa naar voetnoot2) lesen, in zijn eerste claerlyck,
Die welcke ghesonden was tot die reyne wtgelesen,
Die ons door haer gebenedyde vrucht heeft genesenGa naar voetnoot3),
Doen wy met sonden waren ghebonden swaerlyck,
Alsulck groeten wenschen wy eenpaerlyck,
Vrou bruyt met al u geselschap hier versaemt,
Alsoo uwer eerbaerheyt heden wel betaemt.
Ga naar margenoot+ Eerweerdighe vrou bruyt ghy sult verstaen,
Onse bootschap saen, daer wy me zijn belast
Van uwen bruydegom, hoort ons vermaen,
Die van u begheert hedent te hebben voldaen,
Tgene dat ghy begonnen hebt, midts dattet soo past,
Dats u trouwe om de zijn, weest dit wel vast,
Om soo int houwelyck te vereenighen by dien,
Godt geve dat u lieden salicheyt moet gheschien.
Thouwelyck is een weerdich SacramentGa naar voetnoot4),
Alderoutste bekent, niet om vol prysen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een spieghel vander weerdicheyt is onsGa naar voetnoot1) bekent,
Inden boeck van Tobias zeer excellent,
Daer wy vanden houwelycke hebben eerlyck bewysen,
Tfy henlieden dan, die desen edelen staet verknysen,
Dus edel vroubruyt tot onsen confoorte,
Geeft antwoorde op onsen heessche, nae die behoorte.
Antwoorde hebbende.
Princersselycke bruyt, wy dancken u vander gratien,
Tot deser spatien, van u antwoorde soet geurich,
Wy gaen uwen bruydegom tzijnder confortatien,
U antwoorde vercondighen tzijnder consolatien,
Die daer nae is hakende met herten beceurich,
Maer eer wy scheyden en tmach zijn ghebeurich,
Vergeeft ons slechtheyt sonder beromen,
En Godt laet u een salighe dachvaert volcomen.
Ga naar margenoot+ [35] Een ander bruytsprake.
Jonstighe groeten wy u vroubruyt bieden,
Met al u gheselschap sonder cesseren,
U bruydegom vraecht hoort dit bedieden,
Met ionstich groeten hy u vroubruyt doet ontbiedenGa naar voetnoot2),
Oft ghy ter kercken comen wilt met uwe lieden,
Om voort inden houwelycken staet te procederen,
Jonstighe groete, wy u vroubruyt bieden,
Met al u gheselschap sonder cesseren,
Gheeft ons antwoorde dat wy moghen keeren.
Ga naar margenoot+ Antwoorde van heur hebt.
Die antwoorde is goet, danck hebt van dien,
Wy gaense uwen Bruydegom draghen sonder trueren,
Hy sal hem verblyden als hy u sal sien,
Die antwoorde is goet, danek hebt van dien,
Gheen beter noch liever en mach voor hem gheschien,
Dit weten wy claerlyck tot deser uren,
Die antwoorde is goet, danck hebt van dien,
Wy gaense uwen Bruydegom draghen sonder trueren,
Godt laet u beyden een salige dachvaert heden gebeuren.
Ga naar margenoot+ [36] Een ander bruytsprake.
Christus die Adams schuit betaelt heeft,
En wt minnen stierff de bitter doot,
Daer nae zijn vrinden wter Hellen ghehaelt heeft,
Die beware u vrou bruyt van schanden groot,
Uwen Bruydegom dat mannelyck ghenoot,
Is voren ghegaen ter kercken minsamelyck,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En hy doet u bidden verstaet dit bloot,
Dat ghy hem volcht soot is betamelyck,
Dits ons bootschap al doen wy die schamelyck.
Als Ambassaten wilt dit versinnen wel,
Sijn wy ghesonden reyn maechdelyck saet,
Om v te bidden dat ghy wt minnen snel,
Met v gheselschap ter Kercken gaet,
Want uwen Bruydegom, dit wel verstaet,
Wilt zijn belofte quyten, zijt dies vroedere,
Inden houwelycke sonder eenich verlaet,
Ter eeren van Christus onse behoedere,
Ende Maria zijn ghebenedyde moedereGa naar eind1).
Eenen saligher oorden dit wel gloseert ghy,
Is den houwelycken staet hooghe verheven,
Godt heeften ingheset, en selve gheeert ghy,
Soot in Genesi claer is beschreven,
En doen hy van water wijn maeckte in zijn leven,
Ga naar margenoot+ Ter Bruyloft van Cana Galilee voorwaer,
Noyt sulck mirakel was bedreven,
Hier wt blyckt claerlyck openbaer,
Dat dit eenen staet is, salich ende eerbaer.
Nu segt ons vrou bruyt het rechte bescheet hier,
Ter eeren van Jesus ghebenedyt,
Oft ghy ter Kercken comen sult ghereet schier,
Gheeft ons antwoorde als nu tertijt,
Op dat uwen Bruydegom mach wesen verblyt,
Gheeft ons antwoorde tzijnen gherieve,
Sulck als die wert sonder respyt
Die sullen wy hem segghen tuwen believe,
Godt wil u beschermen van miskyve.
Antwoorde hebbende.
Wy dancken u der antwoorde reyn vrouwelyck graen,
En wy gaen uwen Bruydegom de bootschap draghen,
Al hebben wy ons messagie simpelyck ghedaen,
Ontfancktse in dancke sonder vertraghen,
Godt verleen u sulcke gratie tallen daghen,
Dat ghylien uwen tijt alsoo moet beleyden,
Dat daer in die vyant moet versaghen,
En dat ghy, als ghy sult moeten scheyden,
Inden Hemel versamen meucht onder u beyden.
Ga naar margenoot+ [37] Een ander bruyt sprake.
Maria die Joseph troude tot eenen manne,
Nae die Joetsche sede sonder vercleenen,
Midtsgaders die weerde moeder S. Anne,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die wil u pays en voorspoet verleenen,
Wy bidden u vrou bruyt verstaet ons meenen,
Hoe dat uwen Bruydegom sonder verflouwen,
Als heden hoopt met u te vereenen,
Ende u als voor zijn wijff te trouwen,
Dus voecht u daer toe, ten sal u niet berouwen.
Als ghy ter Kercken sult hebben voldaen,
Ga naar margenoot+ Dan doet hy u bidden tot zijnder feeste,
Noch tavont sal hy u blydelyck ontfaen,
Om ghenoecht te hanteren met blyden gheeste,
Uwer beyden ghenoecht wert daer de meeste,
Dus wilt hem draghen hertelycke ionste,
Godt wil u beschermen van alle queeste,
Ende u verleenen naer doude ghewonste,
Een barvoet kindeken door der minnen spele consteGa naar eind1).
Ontfangt in dancke ons simpel vermaenGa naar eind2),
Maer eer wy scheyden segt ons 't bediet,
Oft ghy ter kercken comen sult ende aengaenGa naar eind3)
TsacramentGa naar eind4) des houwelycx secht iae oft niet,
Antwoorde te bringhen ons den bruydegom hiet,
Dus gheeft ons antwoorde eer wy scheeden,
Godt wil u beschermen voor alle verdriet,
U ende den bruydegom, onder u beeden,
Ende en laet ons simpelheyt u niet verleeden.
Antwoorde hebbende, segt aldus.
Danck hebt der antwoorden reyn ghepresen,
Oorlof, wy scheyden op dit termyn,
Laet onse bootschap danckelyck wesen,
Ick hope ghy sult noch tavont blyde zijn,
Want wy gaen tot uwen bruydegom fyn,
Ende hem u goede antwoorde vertellen,
Het wert een boete van alle zijn ghepyn,
Hier mede oorlof sonder langhe quellen,
Godt wil u bewaren en in vreuchden stellenGa naar eind5).
Ga naar margenoot+ [38] Een ander bruytsprake,
Een man ghecleet ghelyck een dwaes,
Met een ander man ghecleet wyselyck.
De dwaes.
Wel an sult ghy hier noch langhe blyven gapen,
Dat ghy niet ter kercken en comt wat macht bedieden,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oft salmen u derwaerts moeten knapen,
Segt hou vrou bruyt met uwe lieden,
Ga naar margenoot+ U bruydegom doet my by u ontbieden,
Dat hy voor ter kercken is ghegaen,
Mer noch tavont en suldy hem niet ontvlieden,
Hy en sal u te deghe int handeken slaen.
Wyselyck.
Bey siet hier doch desen dasaertGa naar eind1) staen,
Cont ghy anders niet hou slechte loeten.
Dwaes.
Jae hoe soude ick doen het vermaenGa naar eind2).
Wyselyck.
Die bruyt eerst groeten,
Met alle haer gheselschap wtghelesen.
Dwaes.
Dach vrou bruyt.
Wyselyck.
Wel salt anders niet wesen,
Ick sie wel dat touwent te deghe den muelen draeyt.
De dwaes.
Ick segghe de bruygom staet nae de bruyt en craeytGa naar eind3)
Voor de kercke, sult ghy hemGa naar eind4) volghen naer,
Segt hou vrou bruyt, my doch paeytGa naar eind5).
Die bruyt gheeft antwoorde.
Al claer, al claer.
Nu loop ick ter kercken en maeck my voreGa naar eind6),
Den brudegom de bootschap draghen daerGa naar eind7),
Wacht, wacht laet my dore.
Wyselyck.
Ick bidt u vrou bruyt met uwen maghen,
En neemt niet qualyck dus ruyde collatie,
Tis ghedaen om swaermoedicheyt te veriaghen,
En om u te doen lachen tot deser spatie,
Godt wil u verleenen alsulcken gratie
Met uwen man, soo te leven tallen stonden,
Soo dat ghy salich meucht zijn ghevonden.
Ga naar margenoot+ [39] Een ander bruytsprake
Godt groet u vrou bruyt, en al u gheselschap6 mede,
Die tuwer feesten hedent zijn versaemt,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alsoo die Enghel Gabriel zijn bootschap dede,
Godt groet u vrou bruyt en al u gheselschap mede,
Die tuwer feesten hedent zijn versaemt,
Ga naar margenoot+ Ick en wete iuyste niet, hoe sy al zijn ghenaemt.
Vrou Bruyt uwen Bruygom doet u dit vraghen,
Oft u niet en belieft te comen ter Kercken,
Om daer u belofte te doen sonder versaghen,
Vrou Bruyt uwen Bruygom doet u dit vraghen,
Hy wilt met u leven en sterven tallen daghen,
Inden houwelycken staet tuwer beyde verstercken,
Vrou Bruyt uwen Bruydegom doet u dit vraghen,
Oft u niet en belieft te comen ter Kercken,
Tonfaen tsacramentGa naar eind1) des houwelycx voor alle wercken.
Een salighenGa naar eind2) staet dits goet om gronden,
IsGa naar eind3) den houwelycken staet hooghe ghepresen,
Godt heeften gheconfirmeert nae S. Jans vermonden,
Tis eenen salighenGa naar eind2) staet dits goet om gronden,
Wie desen staet breeckt, vernieut Christus wonden,
En verdoemt zijn ziele, soo wy claerlyck lesen,
Eenen salighenGa naar eind2) staet dits goet om gronden,
IsGa naar eind3) den houwelycken staet hooghe ghepresen,
Dus gheeft ons antwoorde vrou bruyt macht wesen,
Antwoorde hebbende.
Wy dancken u vrou Bruyt tot desen tyden,
Van uwer antwoorden zeer eerbaer ghedaen,
Wy willen uwen Bruygom gaen verblyden,
Wy dancken u vrou bruyt tot desen tyden,
Godt die om ons sonden heeft moeten lyden,
Verleen u lieder pays en minne sonder vergaen,
Wy dancken u vrou bruyt tot desen tyden,
Van u antwoorde zeer eerbaer ghedaen,
Neempt danckelyck ons simpel vermaen.
Ga naar margenoot+ [40] Een ander bruytsprake.
Christus Passie ende zijn lyden swaer,
Die sy tuwer hulpe vrou bruyt een paer,
Dit wensschen wy u voor een ionstich groeten,
Als messagiers zijn wy dits claer,
Ga naar margenoot+ Tot u ghesonden van uwen Bruydegom voorwaer,
Die u doet eysschen om vreuchts ontmoeten,
Ter Kercken te comen om drucx versoetenGa naar eind4).
Hy begheert van u al schynet grofachtichGa naar eind5),
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als nu te quyten zijn belofGa naar voetnoot1) crachtich,
Aldus voldoet oock datter is begonnen,
Gaet voort mette saecken zijt van als indachtichGa naar voetnoot2),
Oft anders waren ons saken onwaerachtichGa naar voetnoot3),
Want ghy en sout die gratie niet cryghen connen,
Die Godt elck inden houwelycken staet wilt ionnen.
Vanden seven SacramentenGa naar voetnoot4) dit wel inprent,
En isser gheen nootsakelycker SacramentGa naar voetnoot5)
Om de werelt met volcke te verstercken,
Dan den houwelycken staet dits wel bekent,
Want Godt gaff by desen volmaeckt consent,
Segghende menschen ghenereertGa naar voetnoot6) voor alle wercken,
En vervult soo die weerelt, in alle percken.
Hier by vrou bruyt zijt niet soo vroetGa naar voetnoot7),
Ghy en geeft ons antwoordeGa naar voetnoot8) metter spoet,
Die wy uwen Bruydegom moghen verclaren,
Wy sullense hem verhalen is sy zeer goet,
Maer neen wy tredense onder de voet,
Dus secht op laet hooren u goede maren,
Oft ghy te kercken comen sult, ons wilt verclarenGa naar voetnoot9).
Antwoorde.
Danck heb uwer antwoorde tot desen tyden,
Wy gaen daer mede uwen Bruygom verblyen,
Maer wy bidden u elcken eer wy gaen,
Hebben wy misseyt yet sonder myden,
Latet toch al int beste glyden,
Al ist dicht slecht van ons ghedaen,
Wy bidden u willet int beste slaen.
De epigrammen zijn een drietal korte boertigheden, die met amoureusheyt in het geheel geen verband houden. Behalve in het Boeck der Amoreusheyt, nr. 46-48, komen zij voor achter den Sleutel der Liefden; op een plaats na waar deze een betere lezing geeft bevat SL geen afwijkingen. [46] Epigramma.
Ga naar margenoot+ Een quidam claechde zijne huysvrouwe
Dat hem zijn been te zeere deerde,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terstont sy als een wijf ghetrouwe,
Het selue met roose olye besmeerde,
Maer van lancx te meer de man ghebeerde,
En riep ick en can niet meer herderen,
Dees hy een Chyrurgyn begheerde,
Om zijn zeer been rasch te cureren,
Die chyrurgyn sonder cesseren,
Quam daer terstont om sbeens ghenesen,
Tweclk als hy taste om visiteren,
Beuant gheen zeer daer in te wesen,
Hy sprack van waer comet zeer gheresen,
Ick en vinder gheene ten moet seer cleen zijn,
Die man sprack vint ghyt niet in desen,
Soo salt moeten int ander been zijn.
Ga naar margenoot+ [47] Een ander Epigramma.
Een Geldersche quack die stout inde kaken was,
Hadde van een soorte van pillen ghelesen,
Dies hy als meester ginck den quacksalf maken ras,
En heeft ouer al dese pillen ghepresen,
En sey datmen die door haer crachtich wesen,
Vry mochte tot alle saken oorbooren,
Oock zijnder diuersche lieden af ghenesen,
Deur heurlie lacxeren van achter en vooren,
Den welckenGa naar voetnoot1) hadde zijnen Ezel verlooren,
Daerom dat zeer droeuich was in zijne moet,
Twelck quam van desen meester te hooren,
Dus ghinck hem vraghen raet metter spoet,
En seyde meester my ter handt wat doet,
Om mijnen Ezel te recouvereren,
Maer den meester zijnder talen onvroet,
Gaff hem ses pillen sonder cesseren,
Die Twaelken terstont deden auolleren,
Ga naar margenoot+ Daer mede zijn Esel ginck soecken saen,
De Pillen begonsten te opereren,
Dies moeste hy achter een haghe gaen,
Siet daer vont hy iuyste zijn Esel staen,
Dus was hy blyde van smeesters ontknoopen diep,
En heeft hier af elcken die wete ghedaen,
Dies tvolck totten meester om raet met hoopen liep,
Ga naar margenoot+ [48] Een ander Epigramma.
Een boer qualyck hoorende, iae schier heel verdooft,
Bracht ter merckt om vercoopen een calfken bont,
Een vleeschouwer vraecht hem wat hy looft,
Ick brengt van Duffel sprack den boer goetront,
Van waer bringt ghyt sprack dander maket my cont,
Ick looft een croone sprack den boer daer teghen,
Een stront in u backhuys sprack dander terstont,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ick hadder meer thuys sprack den boer afgecreghen,
Met dien ginck dander al lachende zijn weghen,
Ende boer bleef daer staen met cleenen trooste siet,
Want dat hy antwoorde, en was ten propooste niet.
Tot besluit volgt hier nog de beschrijving van een schoone vrouw, zooals die in het Boeck der Amoreusheyt, nr. 32, uit het bijwerk van de Conste der Minnen is overgenomen.
Ga naar margenoot+ [32] Hier nae volcht die propieteyt van een schoon vrouweGa naar voetnoot1)
Een schoon vrou moet wesen in dry steden lanck,
In drye steden breet, in drye steden cleene,
In drye steden root, in drye swert, dits den ganck,
En in drye steden wit, noyt schoonder gheene.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In drye steden lanck nae mijn vermonden,
Dats lanck van halse, en die vingheren lanck,
En ten derden oock lanck van lyue beuonden,
Die dient een schoon vrouwe nae des minnaers danc,
In dry plaetsen breet, is een schoon beuanck,
Breede schouderen isGa naar voetnoot1) een vrouwe wel staende,
Breet van heupen, dats oock schoon en blanck,
Ga naar margenoot+ En breetheyt het lidt vander handt beuaende,
Sijt niet versmaende, als u sulck persoone vleyt,
Want sy heeft rechte schoonheyt.
In drye plaetsen cleyne moet een schoon vrou wesen,
Cleyn van nuesgaten, cleyn van monde voorwaer,
Cleyne van voeten, zeer edel by desen,
Hier aen machmen kennen een schoon vroulyck pilaer,
In drye plaetsen root moet sy oock zijn dats claer,
Root van tantvleesche, daerme wert sy vermoyt,
En root van lippen, dat voecht haer oock eenpaer,
En int' midden der wanghen oock rootheyt gestroyt,
Dit en dient verschoyt in elcke landouwe,
Aen een schoon brouweGa naar voetnoot2).
In drye steden moetmen swartheyt aen haer spuerē,
Dats swart van wynbrauwen, en swart van oogen,
En swart aen de oochschellen moeter oock gebeuren,
Dus maectmē een vrouwe vol schoonheyts doorvlogē,
In drye steden wit, hoort voorts ongheloghen,
Die schoonheyt eens vrouwen soet van vermane,
Wit van aenschyn reyn en onbedroghen,
Oock wil van lyue ghelyck een swane,
Oock moet sy, ick wane, als met verstanden fyn,
Sneewit van tanden syn.
Dit zuid-nederlandsche vrouwentype der 16e eeuw, lang en blank, met breede schouders en heupen en donkere oogen, is wel een ideaal van schoonheid, dat in de schilderkunst spoedig daarna door een ander zou worden vervangen. Al is het gedicht ook niet fraai, toch ontmoeten hier de amoreusheyt en de kunst elkaar nog voor eenmaal in deze overigens zoo burgerlijke wereld, waar de conste der minnen goeddeels tot een handwerk van deugdzame gemoedelijkheid was geworden.
Rotterdam, December 1941. F. Kossmann. |
|