Het Boek. Serie 2. Jaargang 26
(1940-1942)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is Augustinus van Teylingen S.J. de Schrijver van de ‘Op-comste der Neder-lantsche beroerten’?Ga naar voetnoot1)De ‘Op-comste der Neder-lantsche Beroerten’ is een anoniem geschriftje, dat in 1642 te Munster(?) voor het eerst werd gedrukt, en sindsdien in de 17e eeuw meerdere herdrukken beleefdeGa naar voetnoot2). Door schrijvers over onze vaderlandsche geschiedenis is het boekje in den loop der jaren meermalen geciteerd of besprokenGa naar voetnoot3). Het is in breederen kring bekend geworden, voornamelijk door het uitvoerige artikel, dat H.J. Allard in het ‘Jaarboekje van Jos. Alb. Alberdingk Thym’ van 1904 er aan wijddeGa naar voetnoot4). Wat Allard, die het geschiedkundig karakter van de ‘Op-comste’ zooveel mogelijk wilde sauveeren, in zijn tijd niet gaarne zou hebben toegegeven, valt na de studies van K.J. DerksGa naar voetnoot5) en B. VermaserenGa naar voetnoot6) moeilijk meer te ontkennen: een eigenlijk gezegde geschiedschrijving, zelfs alleen maar van het begin van den opstand tegen Spanje, kan de ‘Op-comste’ niet worden genoemd. De historische aanloop, die het boekje neemt, verliest zich ten slotte in een stortvloed van Bijbel-teksten, die te pas of te onpas worden aangebracht. Een werkwijze die, volgens een uitdrukking uit het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begin der 19e eeuw, terug te brengen is tot het verschijnsel ‘theologische opgewondenheid’. Ook voor de ‘Op-comste’ geldt, wat Alberdingk Thym eens schreef over de ‘Vaderlandsche Geschiedenis’ van Groen van Prinsterer, dat zij n.l. ‘doorzult is met texten uit de H. Schrift, alsof de schrijver de historie der Israëlieten, niet die der Nederlanders ontrollen moestGa naar voetnoot1)’. De ‘Op-comste’ bevat eigenlijk weinig meer, dan de opsomming van een groot aantal gevallen van wreedheid, meineedigheid, willekeur en opstandigheid van de geuzen. Zij berooven God van de Hem toekomende eer, en den Koning van zijn erflanden. Zij verdrijven den bestaanden godsdienst en voeren nieuwe religie in, waarvan niets goeds te verwachten is. Hoe kan het anders: hoe zouden zulke menschen, die zulke daden verrichtten, het ware geloof hebben gebracht? Zoo heeft de ‘Op-comste’ een gemengd karakter: het is een historisch-polemisch geschriftje, dat op de lessen der historie wijst, om de lezers tot de waarheid van het katholieke geloof terug te brengen. Maar al dient te worden erkend, dat de waarde van het boekje als geschiedschrijving niet hoog valt aan te slaan, toch behoudt het tweeslachtige geschriftje ongetwijfeld zijn beteekenis als historisch document. De ‘Op-comste’ is een in de tweede helft der 17e eeuw veelgelezen boek, waarin duidelijk het denkbeeld weerspiegeld ligt, dat bij zeer velen in Nederland leefde over den opstand en de onderdrukking, over Philips II en den Prins van Oranje. Om weer een uitdrukking van Alberdingk Thym te gebruiken ‘in de boekjens van Pater van Teylingen leerde men de katholieke traditie ten aanzien van de zaken der XVIe eeuw vasthouden’Ga naar voetnoot2). Bovendien blijft het boekje interessant om het groote aantal plaatselijke details, voor meerdere waarvan het nog steeds de eenige bron is. We komen daar in het verband van ons betoog op terug. Sinds enkele eeuwen wordt als schrijver van de ‘Op-comste’ genoemd de Noord-Nederlandsche Jezuiet Augustinus van Teylingen, die van zijn komst in 1619 tot aan zijn dood in 1669 te Amsterdam als priester heeft gewerkt. Hij stichtte daar de kerk ‘De Papegaai’, trof voorbereidingen tot de oprichting van een Jezuietencollege in de hoofdstad, was bevriend met Vondel en zijn kring. Hij trachtte als schrijver goed te doen met een aantal, deels ascetische, deels polemische geschriften, en maakte zich in het alge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen verdienstelijk, door zijn ijverige zorg voor de geestelijke belangen der AmsterdammersGa naar voetnoot1). Al degenen, die aannemen, dat deze Van Teylingen de schrijver is der ‘Op-comste’, steunen daarbij in hoofdzaak op Southwell's ‘Bibliotheca scriptorum Societatis Jesu’, te Rome uitgegeven in het jaar 1676. In deze bibliographie wordt voor het eerst de ‘Op-comste’ vermeld onder de boeken, door Aug. van Teylingen geschrevenGa naar voetnoot2). Dr. Vermaseren vraagt zich af, of op die wijze het auteurschap van Van Teylingen wel voldoende is gefundeerd. Hij acht Southwell, als niet-nederlandsch biograaf, die zijn werk te Rome in het licht gaf, niet den geschikten man om ons in te lichten over een klein, onopvallend boekje, zooveel jaren nadat het is verschenen. Naast dezen worden nog eenige andere gronden van zijn twijfel opgenoemd, als conclusie waarvan Dr. Vermaseren uitnoodigt ‘betere bewijzen aan te voeren, dan alleen het bericht van Southwell’Ga naar voetnoot3). De vraag, inhoeverre Southwell's 17e eeuwsche bibliographie betrouwbaar is, is niet onbillijk. In het algemeen is het opmaken van een bibliographie in die eeuw nog in een vrij primitief stadiumGa naar voetnoot4). En vervolgens heeft Southwell, en terecht, nu juist niet de reputatie van overdreven nauwkeurig te zijnGa naar voetnoot5). De ‘Bibliotheca’ van Nathanael Southwell grijpt terug op die van zijn voorganger Philippus Alegambe. Deze had op zijn beurt, naar aanleiding van het eerste eeuwfeest der Orde, een volledig herziene uitgave bezorgd van Ribadeneira's ‘Catalogus’, in 1608 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Antwerpen voor het eerst verschenen, en daarna tweemaal herdruktGa naar voetnoot1). Onder de handen van Philip Alegambe kwam een geheel nieuwe bibliographie tot stand, bijgewerkt tot het jaar 1642, en gedrukt te Antwerpen, bij Joannes Meursius, in 1643. Het boek van Alegambe behoudt zijn waarde en dient nog steeds geraadpleegd te worden, ook na de overigens zeer uitgebreide nieuwe editie, die Southwell er in 1676 van gaf. Deze bekent, dat hij veel titels, bij Alegambe voorkomend, niet meer opnam. Ook vergist hij zich herhaaldelijk in de dateering der uitgaven. Een voorbeeld daarvan hebben we waarschijnlijk in zijn dateering der ‘Op-comste’: Keulen 1645. Toch mogen we er eenig vertrouwen in hebben, wanneer Southwell de ‘Op-comste’, zij het dan met een verkeerd jaartal, noemt onder de geschriften van Aug. van TeylingenGa naar voetnoot2). Vooreerst is het artikel ‘Van Teylingen’ bij Southwell juist uitgebreider dan bij Alegambe, en Teyligem, zooals deze laatste het spelde, is Teylingem geworden, hetgeen reeds dichter bij de waarheid is. Vervolgens is genoemd artikel bij Southwell niet met een sterretje gemerkt, hetgeen aanduidt, dat het artikel, als zoodanig, niet door Southwell werd toegevoegdGa naar voetnoot3). Verder deelt ons Southwell in zijn ‘Praefatio’ mede, dat, permulta collegerat P. Philippus Alegambe per novennium quo vixit post editionem suae bibliothecae, vel addenda vel corrigenda in nova impressione quam meditabatur; nam dies diei eructat verbum; et multa tempore deteguntur, quae principio Scriptores quamvis accuratissimos latuerunt; Verum morte praeventus reliquit ea in adversariis (in klad), quae inde collecta suis locis interscripsi’... Het is dus op zijn minst volstrekt niet uitgesloten, dat de verbeteringen, in het artikel ‘Van Teylingen’ bij Southwell aangebracht, afkomstig zijn van den nauwkeurigen Alegambe, die deze correcties bij zijn dood in handschrift naliet aan zijn opvolgerGa naar voetnoot4). Een vraag, die zich hier voordoet, is deze: hoe kwamen deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17e-eeuwsche bibliografen aan hun titels? De fransche theoloog en bibliothecaris Adrien Baillet (1649-1706)Ga naar voetnoot1), dien niemand van overdreven sympathie voor de Jezuieten zal kunnen beschuldigen, heeft in zijn ‘Jugemens des savans sur les principaux ouvrages et auteurs’Ga naar voetnoot2), voor het eerst een kritische bespreking gewijd aan de drie Jezuieten-bibliografen, met wie wij ons bezighouden. Hij noemt het een voordeel, dat zij, ieder voor zich, slechts op te nemen hadden het werk van tijdgenooten, ‘dont ils pouvoient avoir une pleine connoissance par le grand rapport qu'il y-a de toutes les Maisons d'une même Société Régulière entre elles’Ga naar voetnoot3). Inderdaad, Alegambe en Southwell, om van Ribadeneira te zwijgen, al verrichtten zij dan ten slotte hun bibliografischen arbeid in Rome, konden ongetwijfeld iets weten omtrent de geschriften, door hun confraters in het licht gegeven. Philip Alegambe heeft zeer veel gereisd. Een vluchtig overzicht van zijn levensloop zal ons daarvan een denkbeeld geven. Hij is geboren te Brussel, den 22 Januari 1592. Als aalmoezenier maakte hij deel uit van het gevolg van den hertog van Ossuña in Spanje en op Sicilië. Den 7 September 1613 trad hij te Palermo in de Societeit van Jezus. Gedurende eenige jaren zien we hem als professor in philosophie en theologie te Gratz. Hij begeleidde den jongen Prins Eggenberg op diens studie-reizen door Duitschland, Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië. De laatste jaren van zijn leven bracht hij in Rome door, waar hij stierf den 6 September 1652. ‘Eben seine Reisen’, aldus Ruland in de ‘Allgemeine Deutsche Biographie’, ‘und seine viele Bekanntschaften mögen die Veranlassung zu seinem Hauptwerke, die “Bibliotheca scriptorum Societatis Jesu”, sein’Ga naar voetnoot4). Toen Alegambe zijn ‘Bibliotheca’ samenstelde, was hij secretaris van den Generaal der Orde te Rome, een functie, die hij gedurende vier jaar bekleed heeft. Maar, zooals de Bollandist V. de Buck zich uitdrukt, ‘quelques années auparavant, pendant qu'il enseignait la philosophie et la théologie à Graetz, il s'était appliqué à perfectionner et à continuer le Catalogus de Ribadeneyra’Ga naar voetnoot5). Zijn opvolger Southwell heeft een minder wisselvallig leven geleid. Hij was geboren te Norfolk in 1598(99?). Werd opgenomen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Orde in 1624(25?) en overleed den 2en December 1675. Een groot gedeelte van zijn leven bracht hij in Rome door, en wel van 1647 tot 1668 als Secretaris van vijf opeenvolgende Ordesgeneraals. Zal Alegambe zijn stof in hoofdzaak op reis hebben verzameld en die hebben kunnen aanvullen in den tijd, dat hij als Secretaris te Rome werkzaam was, Southwell, die dit ambt gedurende 21 jaren waarnam, moet wel voornamelijk in deze functie kennis gekregen hebben van den omvang der litteraire werkzaamheid zijner confraters. De boeken-censuur is in de Societeit van Jezus van het begin af aan zeer streng geweest. De Constituties der Orde schrijven voor, dat geen geschrift kan worden in druk gegeven, dan nadat het eerst is onderzocht door een bepaald aantal revisoren, en de uitdrukkelijke goedkeuring van den Generaal der Orde is ontvangenGa naar voetnoot1). Dit bracht mee, dat in de eerste tijden van het bestaan der Orde, alle manuscripten naar Rome moesten worden opgezondenGa naar voetnoot2) aan welke practijk menig ongerief verbonden was. De post was in die dagen alles behalve veilig, de verzending kostbaar en het oponthoud van langen duur. Geen wonder daarom, dat de Nederlandsche Jezuieten in 1607 aan het hoofd-bestuur het verzoek richtten, of men er voortaan genoegen mee zou willen nemen, dat niet meer het handschrift zelf, doch enkel de censuur ervan naar Rome werd opgezonden: ‘Ut animentur potius nostri ad scriptionem quam deterreantur difficultate ex sumptibus, longa Urbis distantia, mora censurae romanae’, etc.Ga naar voetnoot3). Dit had tot gevolg, dat aan meerdere provinciale oversten, onder welke de Nederlandsche, een grootere vrijheid van handelen in dit opzicht werd toegestaan. Maar steeds bleef de eisch gehandhaafd, dat althans de censuur moest worden opgezonden naar Rome, om daar aan een onderzoek van revisoren onderworpen te worden, en er mocht niet tot drukken worden overgegaan, alvorens machtiging van den Generaal was ontvangen. Om streng de hand aan dezen maatregel te houden, komt de Generaal der Orde, Pater Mutius Vitelleschi, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zijn brieven bij herhaling er op terug. Mocht bij het uitgeven van sommige boeken bijzondere haast zijn, dan moeten, terstond nadat ze gedrukt zijn, tegelijk met de censuur, twee exemplaren naar Rome worden gezondenGa naar voetnoot1). Al werden deze voorschriften niet altijd even stipt nageleefd, zeker is, dat in den loop der 17e eeuw het meerendeel der boeken, door leden der Orde geschreven, naar Rome werden opgezonden, en zoo al niet de boeken zelf, dan toch de censuur ervan. Op die manier kon een secretaris van den Generaal gemakkelijk inzage krijgen van de uitgaven zelf, of althans van de stukken, die er op betrekking hadden, en aldus de titels bijeenbrengen voor de samenstelling eener bibliographie der Orde. Sterker nog: tegen het eind der 17e eeuw neemt de Generaal Thyrsus Gonzalez de Santalla maatregelen, speciaal met het oog op de voortzetting van Southwell's ‘Bibliotheca’. Hij richt den 15en Maart 1698 een brief aan alle provinciale oversten, met de opdracht notities in te zenden over alle nieuwe schrijvers van hun provincieGa naar voetnoot2). Dit versterkt in ons de overtuiging, dat ook reeds in het vroeger verloop der 17e eeuw, hetzij door het hoofd-bestuur der Orde te Rome, hetzij door de samenstellers der ‘Bibliotheca’ zelf, een verzoek wrerd gericht naar vele zijden, om gegevens te verstrekken voor het opmaken der bibliographie. Een positieve aanwijzing daarvoor wordt ons gegeven in het ‘Tractatus de vita, operibus et virtutibus Joannis Bollandi S.J.’, een levensbeschrijving, welke Daniel van Papenbroeck, Bollandus' geniale vriend en medewerker, gaf van den grooten stichter der ‘Acta Sanctorum’. Zooals voor zooveel wetenschappelijke werken van zijn geleerde tijdgenooten, trad Bollandus ook voor de uitgave van Alegambe's ‘Bibliotheca’ niet enkel op als bemiddelaar tusschen den schrijver en den Antwerpschen uitgever, doch hij had bovendien een niet gering aandeel in het samenstellen van het boek zelf. Papebrochius geeft een uitvoerig overzicht van de vele schrijvers uit meerdere landen, wier uitgaven door Bollandus' medewerking tot stand kwamen, en te Antwerpen gedrukt werden bij Moretus of Meursius. Na aan het eind daarvan de Italiaansche auteurs te hebben opgesomd, vervolgt hij aldus: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Utilissime (Joannes Bollandus)... non tantum Italiae, sed universae Societati (Jesu) laboravit..., quando Bibliothecam scriptorum nostrorum, a P. Philippo Alegambe collectam quidem, sed prout nova quot hebdomadis ex Italia aliisque regionibus supplementa mittebantur, locis infinitis augendam, ornandamque suscepit: adeo ut vix ullus liber fuerit, excepto Societatis Instituto, qui plus eius operae temporisque absumpserit'’Ga naar voetnoot1). Dit ‘Tractatus de vita Joannis Bollandi’ werd voor het eerst afgedrukt in de ‘Acta Sanctorum’, het eerste deel van Maart, Antwerpen 1668. Papenbroeck heeft ditzelfde bericht vastgelegd in zijn ‘Annales Antverpienses ab urbe condita ad annum M.DCC’ in latere jaren naar het handschrift der Bourgondische Bibliotheek te Brussel uitgegeven door F.A. Mertens en Ern. BuschmannGa naar voetnoot2). We lezen daar in het vierde deel, op bladzijde 453, onder de ‘Acta posteriora’ van het jaar 1642: ‘Moliminis tanti opere occupatus (zoo juist immers waren de twee eerste deelen van Januari der “Acta Sanctorum” verschenen) vir amplissimi pectoris, non desiit eodem tempore iisdemque Ioannis Meursii typis etiam aliena curare, intendereque imprimendae “Bibliothecae scriptorum Societatis Jesu”; quorum Catalogum Romae orsus Petrus Ribadeneira, iam octogenarius, anno M.DC. VIII, et novis ascessionibus identidem augendum ab aliis pollicitus erat. Hoc imprimi fecerat ibidem Romae, quo facile poterant ex omnibus Provinciis supplementa transmitti, Philippus Alegambe, Bruxellensis; et, ex consilio maiorum, Antverpiam destinavit, Patrique Bollando commendavit’... En afgezien van deze opgaven ad hoc kon men te Rome daarnaast immers steeds gebruik maken, op zijn minst van de bovenbeschreven inzendingen van boeken of censuren. Op die manier kunnen niet-nederlandsche bibliografen (Alegambe was bovendien wel een Nederlander!), die te Rome als zoodanig werkzaam waren, heel geschikt zijn geweest om ons in te lichten over een klein, onopvallend boekje als de ‘Op-comste’ was, zelfs vele jaren nadat het in druk verscheen. De verdere twijfels, die bij den Heer Vermaseren opkwamen, laten zich wellicht met minder omhaal uit den weg ruimen. Inderdaad is voor meerdere auteurs, die dichter bij den schrijver van de ‘Op-comste’ woonachtig waren, zelfs nog lange jaren na de verschijning van Southwell's ‘Bibliotheca’, het boekje anoniem gebleven. Zij hebben den auteur niet gekend, of, wat voor Jezuieten-tijdgenooten gemakkelijk is aan te nemen, zijn naam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet willen noemen. Dr. Vermaseren wijst in dit verband op Hasart's ‘Kerckelijke Historie’, in vier deelen van 1667 tot 1671 verschenen. Verder op een zekeren Pieter Adriaensz. Adrichem van Dorp, die aanteekeningen naliet over eenige Haarlemsche families, welke notities rond 1700 geschreven zijnGa naar voetnoot1). Schrijver had daaraan nog kunnen toevoegen den historicus Isaak Le Long, die in zijn ‘Historische beschryvinge van de Reformatie der stadt Amsterdam’ (Amsterdam 1729) de ‘Op-comste’ meermalen citeert als het boekje van ‘een seeker Paapsch’, elders ‘Roomsch-gesinden Schrijver’Ga naar voetnoot2). De onbekendheid van deze schrijvers met den auteur van de ‘Op-comste’ laat zich heel gemakkelijk verklaren uit den aard van het anonieme geschrift als zoodanig. En ook zelfs in Southwell's ‘Bibliotheca’ moet het boekje onder zijn summieren en verlatijnschten titel nog lang te zoeken zijn gebleven als een speld in een hooiberg. Dat het boekje uit den toon zou vallen, bij de andere geschriften van Van Teylingen vergeleken, inderdaad is de ijverige publicist bij ons weten nooit ex professo als historicus opgetreden. Zijn werkjes zijn deels van ascetischen, deels van polemischen aard. Maar Dr. Vermaseren geeft immers zelf toe, dat de ‘Op-comste’ is ‘een historisch-polemisch geschriftje’, dat ten slotte vooral een moraliseerend karakter draagt. Zijn leven lang niet stil zitten en toch een hoogen ouderdom bereiken getuigt van niet geringe lichaamskracht. Bij de veelzijdige belangstelling, die hem eigen was, en die in niet geringe mate gevoed werd door de omgeving waarin hij verkeerde, moet het Van Teylingen niet zwaar gevallen zijn ook voor zijn ‘Op-comste’ de stof bijeen te garen uit een flink aantal boeken, die hem ongetwijfeld in de boekerij van hemzelf of van zijn geletterde vrienden ruim ten dienste stonden. Ziedaar dan, wat wij meenden te kunnen inbrengen tegen de twijfels omtrent het auteurschap van Van Teylingen, door den Heer Vermaseren geopperd. Naar onze meening zijn de gronden, door hem aangevoerd, niet voldoende om ons te doen aannemen, dat het bericht van Southwell in diens ‘Bibliotheca’ onjuist is. Wij meenen zelfs te hebben aangetoond, dat diens notitie, voor wat de ‘Op-comste’ aangaat, heel goed verantwoord kan zijn, maar willen ten overvloede trachten een positief bewijs te leveren, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Van Teylingen, en geen ander, als de schrijver der ‘Op-comste’ moet worden beschouwd. Alvorens daartoe over te gaan, laten we nog een oogenblik de personen de revue passeeren, aan wie het boekje in den loop der 19e eeuw is toegeschreven. Dat in de eerste uitgave der ‘Op-comste’ (1642) werd afgedrukt het ‘Liedeken op het Jaer 1572... door Broer Hendrick van BiestenGa naar voetnoot1), wijlen Orateur in het Convent van de Minrebroeders binnen Amsterdam’Ga naar voetnoot2), gaf aanleiding tot de onjuiste opvatting, als zou deze Minderbroeder de schrijver der ‘Op-comste’ zijn. Op blz. 61 wordt melding gemaakt van H.v.B., die toen reeds lang overleden wasGa naar voetnoot3). Het juiste sterfjaar is onbekend, maar iemand, die in 1572 als predikant optreedt, kan moeilijk de auteur zijn van een werkje, dat 1642 voor het eerst verschijnt. Dr. Vermaseren brengt in herinnering, wat een ongenoemde schrijver in den ‘Godsdienstvriend'’ van 1861 over de onthulling van het pseudoniem ‘Een liefhebber des Waerheydts ende der Zielen saligheydt’ terloops naar voren brengtGa naar voetnoot4). Deze schuilnaam zou doen denken aan Petrus van Steenberghe OFMGa naar voetnoot5), die onder hetzelfde pseudoniem een klein polemisch werkje het licht moet hebben doen zien. Maar noch Waddingus-SbaraleaGa naar voetnoot6), noch de andere bio- en bibliograhpieën, door Dr. Vermaseren vermeld, noemen dezen Franciscaan in eenig verband met de ‘Op-comste’. Dat Van Steenberghe zijn leven in de Zuidelijke Nederlanden doorbracht, suggereert nu juist niet bepaald, dat hij de schrijver zou kunnen zijn van een boekje, waarvan ook Dr. Vermaseren toegeeft, dat het vele herinneringen aan Amsterdam en Haarlem, en in ieder geval aan de Noordelijke Nederlanden bevat. Het is daarom, ook volgens den Heer Vermaseren, best mogelijk, dat men den samensteller van het pamfletje in die richting moet zoeken. De schuilnaam ‘Een liefhebber der waarheid’ komt in de 17e en 18e eeuw veelvuldig voor en in verschillende talenGa naar voetnoot7). Wie weet hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de schrijvers van de ‘Opcomste’ en van ‘Den waerom der Catholijken’ hun vermomming van elkander geleend. Het lijkt ons in elk geval moeilijk aannemelijk te maken, zeker op de gegevens die de Franciscaansche bibliographie en de Heer Vermaseren ons verschaffen, dat Petrus van Steenberghe OFM ooit zou blijken de schrijver te zijn der ‘Op-comste’. In de ‘Kronyk van het Historisch Genootschap’ van 1859Ga naar voetnoot1), toont Van Dam van Noordeloos aan, dat niet de Haarlemsche medicus Augustinus van TeylingenGa naar voetnoot2), overleden te Haarlem den 28en Augustus 1625, de authentieke schrijver is. B.J.L. de Geer had kort te voren in dezelfde ‘Kronyk’ gewezen op eenige, overigens vrij zwakke, aanduidingen, die, zooals hij zelf toegeeft, het auteurschap van Augustinus van Teylingen S.J. alleen maar schijnen te bevestigenGa naar voetnoot3). Het wordt zoo langzamerhand tijd om eindelijk eens voor den dag te komen met ons meer positief bewijs, dat Southwell met recht de ‘Op-comste’ vermeldde onder de boeken, door Aug. van Teylingen S.J. geschreven.
Indien we eens naast elkander leggen ‘Het paradys der wellusticheyt, ghemaeckt door P. Augustinus van Teylinghen, Priester der Societeit Jesu. T'Antwerpen... 1630’Ga naar voetnoot4) en de ‘Op-comste der Neder-lantsche beroerten’, van den ‘Liefhebber des waerheydts’, tot Munster... 1642, dan zien we spoedig, dat beide boeken een sterk anecdotisch karakter dragen. Zooals Allard heeft opgemerkt, vinden we in beide een groot aantal volksverhalen, en daaronder zijn er in alle twee, die betrekking hebben op steden, voornamelijk Amsterdam en Haarlem, terwijl veel ook wordt verteld over bekende persoonlijkheden van de 16e en 17e eeuwGa naar voetnoot5). De schrijver der ‘Op-comste’ ‘verlustigt zich bij voorkeur in, meestal Amsterdamsche persoonlijke herinneringen, of liever herinneringen aan personen’. De voorbeelden, door Allard genoemd, kunnen, voor beide geschriften, met meerdere worden aangevuld. Bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elken herdruk wordt in ‘Paradys’ en ‘Op-comste’ het aantal van deze, vaak aan mondelinge traditie ontleende, volksverhalen grooterGa naar voetnoot1). Deze parallel, hoe frappant ze dan ook is, bewijst natuurlijk volstrekt nog niet, dat we hier, voor beide boeken, met een en denzelfden schrijver te doen hebben. Er is echter een verhaal, dat voorkomt, zoowel in het ‘Paradys’ als in de ‘Op-comste’, en telkens opnieuw wordt afgedrukt in iederen herdruk. In beide boeken wordt vrij uitvoerig de droom verteld, dien Willem de Zwijger zou gehad hebben, den nacht voordat hij door Balthasar Gerards werd vermoord. We vinden dit droomverhaal in het ‘Paradys’ (1630) op bladzijde 172-173, in de ‘Op-comste’ (Ie druk, 1642) op bladzijde 212-215Ga naar voetnoot2). De tekst is, op enkele kleinigheden na, woordelijk dezelfde. Het vertelsel in de ‘Op-comste’ is niet ontleend aan het ‘Paradys’. In dit, meer dan tien jaar vroeger verschenen boek, komt het verhaal juist voor in eenigszins verkorten vorm. De Prins van Oranje wordt niet met name genoemd, maar slechts als ‘een sekere prins’ aangeduid. De vertelling, zooals ze in het ‘Paradys’ voorkomt, is een résumé van het verhaal in de ‘Op-comste’, zoodat van een ontleening geen sprake kan zijn. Ook is niet aan te nemen, dat het verhaal later is ‘opgevuld’, en van onpersoonlijk persoonlijk gemaakt. Het komt er nu op aan te onderzoeken, uit welke bron, buiten de beide boeken, deze passus is ontstaan. Is er een derde boek, in het Nederlandsch geschreven, waarin de prinselijke droom met dezelfde woorden wordt verteld, dan is het heel goed mogelijk, dat twee verschillende auteurs dit verhaal, verkort of onverkort, met nagenoeg dezelfde woorden overnemen, ieder in zijn eigen boek. Zou dit derde boek echter in een andere taal geschreven zijn, zoodat van een vertaling sprake is, en vinden we dezen passus in twee verschillende boeken op dezelfde wijze vertaald, dan is de voor de hand liggende conclusie, dat de schrijvers voor beide boeken een en dezelfde persoon zijn. Op zoek dus naar dat Nederlandsche of andertalige boek. Noch de schrijver van het ‘Paradys’, noch die der ‘Op-com- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste’ maken het ons gemakkelijk. Beiden beginnen hun verhaal van den droom met de woorden: ‘Soo Lipsius pleegh te verhalen’. In het ‘Paradys’ vinden we, naast die woorden, in margine droogweg: ‘I. Lipsius’. De ‘Op-comste’ is iets scheutiger en verwijst ons in een randnoot vriendelijk naar ‘Musius editus Antwerpiae, Anno 1631 pag. 252’. Een onderzoek in de werken van Justus Lipsius leverde niets op. Het woord ‘Musius’ bracht ons aanvankelijk op een dwaalspoor. Op het verhaal van den droom volgt in de ‘Op-comste’ een profetie van den vromen Rector van het Sinte Aechten-convent te Delft, Cornelius Musius, waarin deze een voorspelling doet over den dood van den Prins. Men is dus op het eerste gezicht geneigd aan te nemen, dat de schrijver van de ‘Op-comste’ ons kortelings wil verwijzen naar de werken van dezen Musius, uitgegeven te Antwerpen in 1631. Het onderzoek naar den juisten titel van Musius' werken was weinig bemoedigend. Het artikel over hem in het ‘Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek’Ga naar voetnoot1) zweeg over deze Antwerpsche uitgave van 1631 in alle talen. De moed zonk ons volledig in de schoenen, toen we in de ‘Haarlemsche Bijdragen’ een artikel aantroffen van Prof. W. Nolet over ‘Een plan tot uitgave van Musius' werken in de zeventiende eeuw’Ga naar voetnoot2). Wij konden niet nalaten, dit artikel eens door te bladeren, en stuitten, al bladerend, op den naam van den Amsterdamschen rechtsgeleerde, latijnsch dichter en musicus Cornelius Giselbertus Plemp, die in het plan der heruitgave betrokken bleek. Wij vermoedden nog niets, tot we, een dag of wat daarna, eens te zoeken hadden in Flament's Catalogus van het Amsterdamsche Begijnhof. Daar viel ons oog op een boek van genoemden Plemp, dat uitgekomen zou zijn: Antverpiae 1631. Deze eindjes aan elkaar knoopend kwamen we weer terecht in het reeds vaak aangehaalde ‘Biografisch Woordenboek’Ga naar voetnoot3) en vonden daar eindelijk, onder het hoofd Corn. Giselb. Plemp den juisten titel van diens ‘Musius, Editus Antwerpiae 1631’. De vermelding hierbij, dat van dit boek maar één exemplaar bekend is, en dat dit exemplaar zich te Amsterdam bevindt in het Trippenhuis, stelde weer nieuwe eischen aan iemands doorzettingsvermogen. De vriendelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hulpvaardigheid van den Heer R.P. Spanier, Bibliothecaris van de Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, nam deze laatste barricade weg en zond ons het met spanning verbeide boekje ter inzage. Inderdaad is in Plemp's ‘Musicus’ (een levensbeschrijving van den Delftschen Rector in latijnsche verzen) het verhaal van den droom opgenomen. Indien we echter den Nederlandschen tekst uit het ‘Paradys’ (1630) met Plempius' latijnsche verzen (van 1631) vergelijken, dan blijkt duidelijk, dat Van Teylingen zijn vertelling niet uit Plempius' boek heeft vertaald. Bovendien is, zooals gezegd, de herdruk van Plemp's ‘Musius’ in 1631 verschenen, dus een jaar na de uitgave van Van Teylingen's ‘Paradys’, terwijl in de eerste editie van ‘Musius’, die reeds in 1618 uitkwam te Amsterdam bij Joannes Walschart, van des Zwijgers droom geen gewag wordt gemaakt. Maar doorslaggevend is de vergelijking met den latijnschen tekst, die hier moge volgen: ‘Princeps antequam periret,
In grabato dum dormiret
Caesarem beneficum
Territus conspiciebat;
Utque dixit, se videbat:
Fallor an maleficum.
Astu vidit ut Circaeo
Sine rege, sine Deo
Belgas factos belluas.
Vidit sacrilegiorum
Causas, et periuriorum;
Culpas tristis et suas.
Quid, nisi sic a censore
Deo magis, quam ultore;
Leniter admonitus?
Quasi quis dixisset, cave;
Mox habebis vulnus grave,
Quo cades attonitus’.....Ga naar voetnoot1)
De randnoot in de ‘Op-comste’ (Ie druk, 1642) blz. 212, 215, 216: ‘Musius, Editus Antwerpiae, 1631’, verwijst dus niet naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bron, maar geeft alleen te kennen dat het verhaal, in anderen vorm, ook in het boek van Plempius te vinden is. Waarom de naam van dezen Plempius niet wordt genoemd? Is dit voorzichtigheid geweest van den schrijver der ‘Op-comste’? Was ‘Musius’ een overbekend boek? Had Plemp wellicht zelf de ‘Op-comste’ geschreven? Dit laatste is moeilijk te gelooven, daar hij reeds stierf in 1638. Nu de schrijver van de ‘Op-comste’ ten slotte niet verwijst naar een boek, dat hij als bron gebruikt zou hebben, maar alleen zich beroept op een zegsman: ‘Soo Lipsius pleegh te verhalen’, blijft er weinig anders over, dan aan te nemen, dat het verhaal over den prinselijken droom (of dit nu een fabel is of niet, dat doet hier niet ter zake) uiteindelijk afkomstig is van den Leidschen, later Leuvenschen hoogleeraar Justus Lipsius, die, ook blijkens zijn eigen geschriften, zeer in zulke vertellingen viel, en meer dergelijke tradities het aanzijn heeft gegeven. Zoo is bijv. de profetie over den dood van den Prins van Oranje, die Musius zou hebben uitgesproken, eveneens door Lipsius wereldkundig gewordenGa naar voetnoot1). In het opstel van Robert Fruin ‘De oude verhalen van den moord van Prins Willem I’, vinden we Musius' voorzegging behandeld, en in een noot, aan deze bespreking toegevoegd, lezen we: ‘Dat Musius den Prins zijn uiteinde voorzegd zou hebben, schijnt het eerst door Cornelius Plemp, den vriend van Sweelinck en Vondel (1574-1638), overgeleverd. Althans Lapp van Waveren zegt (Dodt, Archief, Dl. VI, blz. 237), dat dit alleen door dezen is aangegeven, die het uit den mond van Lipsius en anderen had vernomen, zooals hij hem zelf in September 1634 Amsterdam had medegedeeld’Ga naar voetnoot2). De profetie wordt in versvorm door Plemp verhaald in zijn ‘Musius’, in de editie van Amsterdam 1618 op blz. 12, in de Antwerpsche uitgave van 1631 op blz. 251-252. We kunnen ons hier afvragen: heeft Cornelius Plemp ook het verhaal over den droom van den Zwijger door Lipsius hooren vertellen, en het op zijn beurt weer verder verteld aan den schrijver der ‘Op-comste’, of althans aan den auteur van het ‘Paradys der Wellusticheyt’, met wien hij zeer veel omgang hadGa naar voetnoot3)? Maar, zooals we hierboven reeds opmerkten: het verhaal, ingeleid met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden ‘Soo Lipsius pleegh te verhalen’, komt het eerst voor bij Van Teylingen in diens ‘Paradys’ van 1630, en eerst het jaar daarop in den ‘Musius’ van Plemp (Antv. 1631). Van Teylingen deed zijn hoogere studiën aan de Universiteit van Leuven. Hij moet daar Justus Lipsius in diens laatste levensjaren nog hebben gekend, dien hij in het ‘Paradys’ vermeldt als ‘in 't jaar 1581 komende uyt de Schole van de Universiteyt van Leyden’...Ga naar voetnoot1). Zoo lijkt ons ten slotte geen andere conclusie uit al het voorgaande mogelijk, dan dat niet Plemp, maar Aug. van Teylingen het verhaal over den droom vernomen heeft uit den mond van Justus Lipsius. Later, in Amsterdam, heeft hij dit verhaal verkort opgenomen in zijn boek ‘Het Paradys der Wellusticheyt’ En als we dan nog later ditzelfde verhaal in onverkorten vorm, met nagenoeg dezelfde woorden opnieuw ontmoeten in ‘De Op-comste der Neder-lantsche Beroerten’, dan is de schrijver van laatstgenoemd werkje en die van ‘Het Paradys der Wellusticheyt klaarblijkelijk één en dezelfde persoon, en dus: Augustinus van Teylingen S.J.
Maastricht, 1942. A. de Wilt S.J. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|