Het Boek. Serie 2. Jaargang 26
(1940-1942)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Wie is de Latijnsche dichter C.V. Ultraiectinus (c. 1540)?Indien ik bij het samenstellen van deel II der Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540 stil was blijven staan voor ieder probleem, dat zich opwierp, zou zeker de eindpaal nimmer bereikt zijn. Nog altijd is le mieux l'ennemi du bien. Evenwel laten onopgeloste vraagstukken, als rondwarende honden, die hun baas zoeken, toch steeds een gevoel van onrust in onze geest achter. Toen no. 3267, Johannes Secundus, Cymba amoris, Insomnium, Basia, etc. (Utrecht, Harm. Borculous, Aug. 1540) in de Bibliographie werd opgenomen, had ik daarbij graag in een noot vermeld, wie wel C.V. Ultraiectinus was. Tot twee keer toe wordt hij in het boek genoemd; eerst als voltooier van het gedicht Cymba amorisGa naar voetnoot1), daarna als auteur van een Epithalamium. Bij een eerste onderzoek slaagde ik er echter niet in, de initialen te verklaren en de gewenschte noot bleef achterwege. Tijdens de bewerking van het Alfabetisch Register aan het slot van de Bibliographie stuitte ik opnieuw op de onverklaarde letters C.V. Het geval liet me niet met rust en weer deed ik een poging ze op te lossen. Een Latijnsch dichter C.V., te Utrecht wonend omtrent 1540 of van daar afkomstig, moest te vinden zijn. In de voortreffelijke uitgave der gedichten van Johannes Secundus van Bosscha-BurmannusGa naar voetnoot2) wordt hij niet genoemd. Ik schaam me geenszins, dat ik hem tenslotte, na heel wat boeken zonder resultaat overhoop te hebben gehaald, langs een ezelsbrug heb opgespoord. In het register van het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek ging ik alle C.V.'s na en kwam zoo terecht bij Cornelius Valerius of Wouters, wiens geestelijk signalement geheel beantwoordt aan de gezochte. Geboren te Oudewater in 1512, heeft | |
[pagina 108]
| |
hij een deel van zijn jeugd in Utrecht doorgebracht. Macropedius was er zijn leermeester. Na studie der klassieke talen in Leuven is hij, priester geworden, eerst als docent te Utrecht opgetreden. In 1542 (of 1546?) gaat hij naar Leuven terug en volgt er in 1557 die andere Noord-Nederlander, Petrus Nannius, als professor in 't Latijn op. In het 5e deel van het genoemde N. Ned. Biografisch Woordenboek kan men zijn levensbeschrijving, door J. Fruytier samengesteld, lezen. Zeer bevredigend is deze niet; een behoorlijke opgave van zijn werken, die meest handelen ‘over latijnsche spraakkunst en letterkunde, enkele over filosofie en eenige lijkredenen’, zoekt men er tevergeefs. We worden afgescheept met de mededeeling, dat de titels van een 13-tal zijner werken met de verschillende drukken en vier handschriften bij Paquot vermeld zijn. Slechts zijn Tabula in universam bene dicendi rationem wordt terloops genoemd. Gunstig steekt hierbij de biographie af, door A. Roersch in de Biographie nationale.... de BelgiqueGa naar voetnoot1) i.v. Wouters gegeven, die ons, gelijk dat bij een behoorlijke levensbeschrijving behoort, tevens de lijst zijner geschriften biedt. Wie verdere bronnen voor zijn leven begeert te kennen, zal ze aan het slot van deze beide biographieën vinden. Dat Valerius ook elders ‘Ultraiectinus’ wordt genoemdGa naar voetnoot2), is een bevestiging te meer, dat C.V. Ultraiectinus met hem geïdentificeerd mag worden. Wat betreft zijn voltooiing der Cymba amoris, hier op naam van Johannes Secundus, doch in werkelijkheid van diens broer Hadrianus Marius, en het Epithalamium, ze worden, voor zoover ik heb kunnen nagaan, nergens als werken van hem vermeld. Is hij tot nu toe achter de initialen C.V. verborgen gebleven? Aan de Cymba amoris heeft Valerius twaalf versregels toegevoegd, beginnend: At dubiae tandem illa sedet sententia menti,
en eindigend met de bede aan Venus en Amor: Quae precor o regina Gnidi Cytheraea Paphique
Tuque ales iaculo duplice fortis Amor
Spicula ne libeat tam tetro infecta veneno
Promere, ut ex humeris aurea taela sonent.
| |
[pagina 109]
| |
Was inderdaad de Cymba amoris onvoltooid? In ieder geval heeft Corn. Valerius het gemeend. In een Latijnsche voorrede tot de uitgave van Aug. 1540 verhaalt de drukker Harmannus Borculous, hoe hij de poemata amatoria van Secundus, samen met enkele bucolische gedichten van Andreas Naugerius Venetus, heeft gekregen van een edelman, Theodoricus Columnensis (= Colonna?). Daaronder was ook de Cymba amoris. Aangezien aan het origineel een titel ontbrak, heeft Borculous genoemde Theodoricus uitdrukkelijk gevraagd, of 't inderdaad werk van Joh. Secundus was. Op het bevestigend antwoordGa naar voetnoot1) besloot Borculous het mede uit te geven (indignus arbitratus tam elegans carmen diutius supprimi). Nog heeft hij er een geleerde (studiosus quidam; dus: Corn. Valerius) over geraadpleegd, die, vol bewondering voor het gedicht, maar overtuigd, dat het niet voltooid was, er ‘in studiosorum gratiam’ eenige verzen aan heeft toegevoegd. Daarachter is toen het Epithalamium van Valerius gedrukt, die, als echte schoolman er heel nauwkeurig de versmaat ‘Versus anapestici dimetri acatalectici’ bij vermeldt. Zonder dat het uitblinkt door originaliteit van gedachte, is dit wel een aardig, luchtig bruiloftsvers, waarin Venus en Amor hun bekende rollen spelen. Het is negen en twintig regels lang en begint aldus: Ades o Charitum comitata choro
Diva Dione, tuque o picta
Metuende pharetra, arcuque Deus
Aliger aureis formose comis, etc.
Het slot luidt: Nova nupta dehinc foeta maritum
Pulchra faciat prole parentem.
Interea regnet amica fides,
Foveatque ambos tranquilla quies
Longos Priami ducta per annos.
Voor wie het gedicht bestemd was, wordt niet vermeld. Misschien had het geen speciale bestemming en kon als passe-partout gebruikt worden. Blijkens bovengenoemde voorrede is de Utrechtsche drukker Borculous dus bekend geweest met Corn. Valerius. Geen wonder; Borculous was ook zelf een ontwikkeld man, die, als trouwens vele | |
[pagina 110]
| |
zijner collega's, zich behoorlijk in 't Latijn kon uitdrukkenGa naar voetnoot1). We hebben nog een andere aanwijzing, dat Corn. Valerius en Harm. Borculous met elkaar in aanraking zijn gekomen. Op 15 Augustus van 't jaar 1540 heeft Borculous een boekje gedrukt, dat als Brevis Descriptio eorum quae in adventum Caroli V Traiecti apparata sunt in onze Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540 is beschreven (no. 699). De gedichten en inscripties, daarin zonder naam van auteur opgenomen, zijn in werkelijkheid van Corn. Valerius. De latere, eenigszins gewijzigde uitgave, achter de reeds genoemde gedichten van A. Scorelius Batavus, in 1566 te Antwerpen verschenen, noemt hem uitdrukkelijk als de maker. Mij is dit eerst thans bekend geworden. Nieuw is de ontdekking echter geenszins. Reeds ruim twee eeuwen geleden heeft Caspar Burmannus er melding van gemaaktGa naar voetnoot2). In de Bibliotheca Belgica (3e série V 339) wordt de Utrechtsche editio princeps dezer feestdichten van 1540, door ons op Descriptio gezet, dan ook correcter op Valerius geplaatst. Waarschijnlijk kende Cornelius Valerius in de dagen, toen hij de Cymba amoris meende te moeten voltooien, Hadrianus Marius Everardi of Nicolai nog niet. Anders had hij hem toch zeker wel eens over het vermeende gedicht van zijn broer Johannes alias Janus geraadpleegd. Is soms Valerius' aanvulling van het gedicht de aanleiding tot hun latere relatie geworden? Hoe 't zij, relatie was er in 1566, blijkens de opdracht aan ‘Adrianus Marius Nicolaius, Gelriae cancellarius’ - functie, die deze sinds 1546 bekleedde - van Valerius' Gratulatio de novo Caesaris adventu (ao. 1546) in de genoemde Antwerpsche uitgave. In het Alfabetisch Register van deel II der Ned. Bibliographie van 1500 tot 1540 zal men thans de oplossing der letters C.V. Ultraiectinus kunnen vindenGa naar voetnoot3). Het leek me echter niet ondienstig hetgeen daar half-begraven en niet nader verklaard rust, hier iets uitvoeriger te behandelen. Al zijn er belangrijker problemen dan de oplossing van een paar initialen, ook het kleine blijft in de wetenschap zijn rechten behouden. 's-Gravenhage, Oct. 1940. M.E. Kronenberg. |
|