Het Boek. Serie 2. Jaargang 26
(1940-1942)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Officiëele bescheiden over Zwolsche drukkers in de vijftiende en het begin der zestiende eeuwOnder soortgelijken titel als hierboven vermeld publiceerden dr. M.E. Houck en mejuffr. M.E. Kronenberg een artikelGa naar voetnoot1) over de Deventer confreres uit het begin der zestiende eeuw. Het onderstaande beoogt iets dergelijks te geven over de Zwolsche drukkers, doch het onderzoek in de Zwolsche archieven heeft in dezen minder aan het licht gebracht dan dat in Deventer. Eensdeels is dat niet te verwonderen; in Deventer waren van 1477 af geregeld verschillende drukkers tegelijkertijd werkzaam, in Zwolle daarentegen is na de werkzaamheid van Peter en Tyman Petersz. van Os, die tusschen 1510 en 1516 eindigde, nog slechts door enkele drukkers het bedrijf voor korten tijd uitgeoefend. De werkzaamheid van Arnold Kempen beperkt zich, voor zoover bekend, tot de jaren 1502-1504, van Lubbert Rensinck zijn slechts een drietal drukken bekend, die omstreeks 1517 gedateerd moeten worden, terwijl de geheimzinnige Simon Corver alleen gedurende de jaren 1519-1522 een groote bedrijvigheid te Zwolle ontwikkelde, om dan plotseling te verdwijnen. Na 1522 vernemen wij in geen jaren meer iets van Zwolsche drukkers. De in 1520 ontstane twist tusschen Zwolle en Kampen over een door laatstgenoemde stad op het Zwartewater geheven tol groeide uit tot een strijd tusschen den hertog van Gelre, door de stad Zwolle te hulp geroepen en het overige Overijssel, dat slechts zwakke hulp kreeg van den landsheer, den bisschop van Utrecht. De noodlottige gevolgen van dien strijdGa naar voetnoot2) waren een sterke achteruitgang van den handel, die haar invloed op het geheele economische leven deed gelden. De drukkerijen zullen ongetwijfeld daarvan den terugslag hebben ondergaan. Van Simon Cor- | |
[pagina 92]
| |
ver hooren wij na 1522 niets meer, Lubbert Rensinck wordt nog vermeld in hier nader te noemen akten van 1521 en 1522, doch schijnt in 1533 te zijn overleden. Eerst in 1544 vernemen wij voor het eerst weer van een Zwolschen drukker, Johan van Remunde, die zich in genoemd jaar te Zwolle vestigdeGa naar voetnoot1). De bron voor de hier volgende mededeelingen werd hoofdzakelijk gevonden in het oudste Liber recognitionumGa naar voetnoot2), loopende over de jaren 1487-1535. Over het eigenlijke drukkersbedrijf leveren de akten weinig bijzonders, maar wel geven zij nadere bijzonderheden over de drukkers zelve, die mij van genoeg belang lijken om hier te worden medegedeeld. In hoofdzaak betreffen zij Peter van Os en diens zoon Tyman Petersz. van Os, alsmede Lubbert Rensinck. Noch Arnold Kempen, noch Simon Corver vonden wij ook maar een enkelen keer vermeld. Van den 15de-eeuwschen legendarischen drukker Johannes van Vollenhove werd evenmin een spoor gevonden. Ik moge hier echter even de aandacht vestigen op een charter van 1496Ga naar voetnoot3), in het gemeente-archief van Zwolle berustende, waar gesproken wordt van een rente, gaande ‘uut eenre weren opten Schilde in Waterstrate gelegen, alrenaest Gese ten Kolcke aen die ene syde ende Johan Prenter aen die ander syde’. Dat wij hier met Johannes van Vollenhove te doen hebben, is echter allerminst zeker. Of hij misschien de geheel onbekende Johan van den Eynde is, die volgens van DoorninckGa naar voetnoot4) in 1484 in een onuitgegeven Zwolsche kroniek wordt vermeld als drukker van Bernardi Sermones, in folio, is al even onzeker. In 1510Ga naar voetnoot5) vonden wij nog een akte, waarbij meyster Bitter van Hengeveldt en zijn vrouw Lutgert bekennen schuldig te zijn aan Derick van den Borne, prenter, en zijn erfgenamen 20 golden overlantsche Rynsche guldens, waarvoor zij hem een dito gulden jaarlijksche rente zullen geven uit hunne goederen te Wijhe gelegen. Vermoedelijk betreft deze akte den bekenden Deventer drukker Dirk van Borne. Op zijn weduwe slaat vermoedelijk een akte van 19 Juli 1531Ga naar voetnoot6), | |
[pagina 93]
| |
waarbij Alijdt Prenthers een aanspraak doet tegen het convent Marienbussche te Zwolle wegens een rentebrief van zeven heerenpond, welke volgens het convent door haar man Derick van Borne eertijds het convent kwijtgescholden zou zijn. Wij zullen van de gevonden akten alleen de belangrijkste in extenso afdrukken en de minder belangrijke, die voor ons doel van ondergeschikt belang zijn, slechts kortelijks memoreeren. | |
Peter van Os († 1510) en zijn zoon Tyman Petersz. van OsIn 1479 verkreeg Peter Prenther het burgerrecht te ZwolleGa naar voetnoot1). Ongetwijfeld hebben wij hier met Peter van Os te doen. Hij kwam dus blijkbaar van elders en zijn toenaam ‘van Breda’, die echter niet in het burgerboek, noch in de onderstaande akten voorkomt, zal vermoedelijk op de plaats zijner herkomst wijzen. Reeds in 1484 wordt in de stadsrekeningen van Zwolle melding gemaakt van Peter Prenther, echter niet als drukker, maar als rederijker: ‘Dirk Mailre, meister Peter Prenther een spil gespoelt opt raithues’. In 1492 vinden wij deze combinatie opnieuw als zoodanig vermeldGa naar voetnoot2). In het boven aangehaalde Liber recognitionum vonden wij hem het eerst vermeld in 1490 (fol. 14 verso), als meister Peter van Oss prenter bekent schuldig te zijn aan Johan Lenderinck 24 enkele golden overlantsche Rijnsche gulden van geleend geld, te betalen op 1 Mei a.s. De akte is doorgestreept, zoodat de schuld blijkbaar is voldaan. In 1492 (fol. 25) stelde hij zich met Gerrit van den Grave borg voor denzelfden Johan Lenderinck, die oervede aan de stad Zwolle had gedaan. In 1493 (fol. 35) bekent Peter van Os schuldig te zijn 60 overlantsche Rijnsche gulden, afkomstig van een huis bij de Roggemarkt en een gaarden bij de Steenpoort, waarvoor Arnold van den Berge en Herman Grymme als ‘samende zaeckwolden’ zich mede verbinden. De akte is doorgehaald en in margine staat ‘vacat’, zoodat ook deze schuld is voldaan. Van meer belang is een akte van 1494 (fol. 40 verso), waarbij Peter Prenter en Albert Loniker zich borg stellen voor de aflossing van een rente, die Herman Grymme en zijn vrouw Ghese schuldig zijn aan Arnold van den Berge en diens vrouw Femme. Dit leidde later tot geschillen, die in 1506 (fol. 145 verso) door een minnelijke over- | |
[pagina 94]
| |
eenkomst tusschen Lutgert en Mechtelt, dochters van wijlen Arnold van den Berge, Peter van Os en Herman Grymme werden beeindigd, waarbij Peter van Os van de borgtocht werd bevrijd. De akte van 1506 eindigt aldus: ‘ende hyr mede sullen mynlicken ende vrentlicken gescheyden syn ende blyven van allen vaderlicken ende moderlicken versterft ende voirt van allen saken, kleyn offt groet, zy tot dessen daghe toe myt malckander te doene moegen gehadt hebben, niet uthbescheyden’. De twistende partijen waren dus aan elkander geparenteerd. Herman Grymme of diens vrouw was blijkbaar een kind uit een vorig huwelijk van Femme, de huisvrouw van Arnold van den Berge, zooals blijkt uit de in het register volgende akte (fol. 41), waarbij Herman en zijn vrouw verklaren, ‘dat sy van Arnoldus van den Berge ende synre huysfrouwe, oir moeder, van al oiren vaderlyken guedes afghescheiden syn na inholt eens scheydesbrieff’. Immers was Arnold van den Berge de vader van Herman Grymme of diens vrouw, dan had in de akte gestaan ‘oiren olderen’. In 1496 (fol. 57 verso) verkoopt Femme, weduwe Arnold van den Berge en haar dochters Lutgert en Mechtelt met Peter Oss prenter als momber aan Roloff van Rutenberch een derdedeel van het erve Stapelinck of Hilboldinck te Leusen, over welk erve in 1533 een proces voor de Landsklaring werd gevoerd tusschen de erfgenamen van Lyse Ruters tegen Thyman van Os als erfgenaam van Arnoldus van den BergeGa naar voetnoot1). Nog komt Peter van Os voor in een akte van 1503 (zie I), waarbij Femme, weduwe Arnold van den Berge met haar beide dochters bekennen schuldig te zijn meester Peter van Os prenter 110 heerenpond, te betalen na doode van de weduwe voornoemd volgens moetzoensbrief. Laatstelijk troffen wij hem aan in twee akten van 1505 (zie II), waarbij hij namens zijn kinderen, tezamen met Herman Grymme, aanspraak maakt op de erfenis van de weduwe Arnold van den Berge. De vrouw van Peter van Os - die blijkbaar reeds overleden was - is dus ook een dochter van de weduwe van den Berge geweest. In latere akten troffen wij Peter van Os niet meer aan en in 1510 is hij niet meer in leven. In een akte van dat jaar (zie III) bekent nl. Tyman Petersz. van Os schuldig te zijn aan zijn zuster | |
[pagina 95]
| |
Styne 35 golden R. gl., te betalen in vier termijnen, waarbij zij afstand doet van al haar recht op wijlen haars vaders huis in de Begijnestraat met haar aandeel in de drukkerij. Peter van Os zal dus in 1510 of kort daarvóór zijn overleden; gedateerde drukken van hem zijn nog uit het jaar 1507 bekend. Een merkwaardige akte (zie IV) vindt men op dezelfde folio als laatstgenoemde akte geregistreerd. Mechteld, de dochter van wijlen Arnold van den Berge bekent 20 golden Rijnsche gulden schuldig te wezen aan Gysbert Schaeck van wege Tyman Petersz., welke som aan laatstgenoemde door Gysbert Schaeck binnen Reval in Lijfland was ter hand gesteld. Wat mag Tyman Petersz. bewogen hebben, de verre reis naar Lijfland te aanvaarden? Zou hij daar het drukkersvak hebben uitgeoefend, of wellicht andere bezigheden hebben gehad? Een akte van 1511 (zie V) handelt over een rente, gaande uit een huis in de Begijnestraat, welk huis Tyman Petersz. van zijn vader is aangeërfd. Uit deze akte leeren wij zijn vrouw Heyle kennen en voorts, dat hij een zuster en broeders heeft, namens wien hij tevens in de akte optreedt. Met zijn zuster Styne maakten wij reeds kennis (zie II). Van zijn broeders wordt er met name slechts één vermeld in een akte van hetzelfde jaar (fol. 183), n.l. Wennemer Peter Prenters, die in genoemde akte bekent van zijn broeder Tyman zijn vaderlijk en moederlijk erfdeel te hebben ontvangen. Of deze Wennemer identiek is met Werner boekbinder, die in 1514 (fol. 204) bekent, tien golden gulden schuldig te zijn aan Otto Hertgerssen en Wennemer (= Werner?) mogelijk in het bedrijf van zijn broeder Tyman als boekbinder is werkzaam geweest, blijft een open vraag. De belangrijkste akte vonden wij in 1516 (zie VI); daaruit blijkt dat Tyman van Os het huis in de Begijnestraat, waar van ouds de drukkerij was gevestigd, aan het Fraterhuis had verkocht, maar dat daarover een geschil was ontstaan, o.a. omdat gebleken was, dat het huis bezwaard was met een rente van 1 Rijnsche gulden méér, dan bij den koop was bepaald, en waarvoor Tyman zijn ‘prenterie mit oeren tobehoer’ ten onderpand had gesteld. Het geschil werd door twee arbiters in der minne geschikt en o.a. bepaald, dat Tyman de ‘prenterie’ binnen het jaar met 20 gulden zou mogen lossen. De geschiedenis van het Fraterhuis te Zwolle vindt men uitvoerig beschreven in de Werken van het Historisch Genootschap, ge- | |
[pagina 96]
| |
vestigd te UtrechtGa naar voetnoot1), en gestaafd met authentieke bescheiden. Het lijkt mij hier de plaats, om op een kleine fout in dit werk te wijzen, die reeds tot onjuiste conclusies heeft geleid ten opzichte van den drukker Tyman Petersz. van Os. Na de breede inleiding van bovengenoemd werk volgt een plattegrond van het Clerken- of Fraterhuis en naburige perceelen, die meerendeels successievelijk door het Fraterhuis verworven zijn, waarop wij als no. 9 in de Begijnestraat, thans Praubstraat, zien aangegeven het huis van den drukker Peter van Os, welk huis, zooals uit de hier sub V afgedrukte akte blijkt, belend was door het huis van Lambert de apotheker, het pand no. 8. De bij de plattegrond gevoegde tekst is echter onjuist; de aldaar onder no. 9 aangehaalde akten van 1486 en 1513 slaan blijkens haren inhoudGa naar voetnoot2) op een geheel ander huis van Peter van Os, gelegen in de Sassinck- of Sassenstraat, in 1486 belend door de erfgenamen van meester Lambert de apotheker en in 1513 door Lambert de apotheker, blijkbaar diens zoonGa naar voetnoot3). Peter van Os, later zijn zoon Tyman, bezat dus twee huizen, één in de Begijnestraat, waar de drukkerij was gevestigd en één in de Sassenstraat, beide belend, respectievelijk in 1511 en 1513 door huizen van meester Lambert de apotheker. Daardoor is blijkbaar verwarring ontstaan. Het huis in de Sassenstraat werd in 1513 door Tyman van Os en zijn vrouw Heyle verkocht aan Otto then Toerne, terwijl, zooals wij boven zagen, het huis in de Begijnestraat, waar de drukkerij gevestigd was en dat reeds oudtijds door Peter van Os werd bewoond, omstreeks 1516 door zijn zoon Tyman aan het Fraterhuis werd verkocht. Het herstellen van deze fout is in zooverre van belang, dat het de mogelijkheid opent, dat Tyman Petersz. van Os nog tot omstreeks 1515 te Zwolle kan hebben gedrukt. Nijhoff heeft in zijn L'art typographique dans les Pays-Bas, I, 16 de hier gesignaleerde fout uit de Narratio overgenomen, waar hij zegt, dat het huis in de Begijnestraat in 1513 werd verkocht. Volgens Holtrop, Monuments typographiques, zou Tyman Petersz. van Os van 1497 af zelfstandig als drukker werkzaam zijn | |
[pagina 97]
| |
geweest; volgens NijhoffGa naar voetnoot1) daarentegen schijnt hij meer de medewerker van zijn vader te zijn geweest, hetgeen ook mij waarschijnlijker voorkomt. Door Tyman Petersz. zijn te Zwolle slechts 7 drukken onder zijn eigen naam uitgegeven, alle ongedateerd, en de waarschijnlijkheid is groot, dat hij deze eerst na den dood van zijn vader (1510) in het licht heeft gegeven; de beslissing daarover laat ik echter gaarne aan meer bevoegden over. Nog in 1515 wordt hij eenige malen in de stadsrekeningenGa naar voetnoot2) genoemd, als hij met een kleine boete wordt gestraft, doch kort daarop, na den verkoop van het huis in de Begijnestraat, heeft Tyman Petersz. van Os blijkbaar Zwolle verlaten en zich te Zutphen gevestigd, waar echter, voor zoover bekend, slechts één werk van zijn pers verscheen (in 1518). Of hij later weer naar Zwolle is teruggekeerd, is twijfelachtig. Wel wordt hij na 1518 nog herhaaldelijk in Zwolsche gerichtsakten vermeld, maar nimmer als gedaagde, zoodat we geen zekerheid hebben, dat hij toentertijd weer in Zwolle woonde. De mededeeling van mr G. van Hasselt in Geldersch Maandwerk II (Arnhem 1807) blz. 552, dat ‘Tyman myns gnadigen Heeren Prenter’ zijn loon krijgt uitbetaald in 1534 wijst veeleer naar Gelderland (Zutphen?) als zijn verblijfplaats - wanneer wij althans mogen aannemen, dat met dezen drukker Tyman Petersz. van Os is bedoeldGa naar voetnoot3). In 1539 (zie VII) is sprake van een dochter van Tyman prenter, aan wie een erfenis wordt betwist. Volgens het sententieboek der stad ZwolleGa naar voetnoot4) is er in 1540 kwestie over de betaling van de koopsom van een erve in Genne (Zwollerkerspel), door Tyman prenter gekocht van Goert ten Water. In 1543Ga naar voetnoot5 heeft hij met zijn zwager en adhaerenten een geschil met de wede. Lipping over een recht van uitweg door een steeg naast het huis van Tymans zwager. Wij vinden hem laatstelijk nog op 13 April 1548 vermeld in een procesGa naar voetnoot6 met Evert Evertsz., tegen wien Tyman Prenter als aanlegger een eisch tot betaling van 71 goudgulden instelt ‘herkomende van diverse percelen en stukken, in zijn aansprake gespecificeert’, vermoedelijk de verkoop van land betref- | |
[pagina 98]
| |
fende. Van zijn werkzaamheid als drukker blijkt echter niets meer na 1518. | |
IAnno etc. tertio op avent inventionis sancte crucis (2 Mei 1503) bekanden wedouwe Arnoldus van den Berghe, Lutgert ende Mechtolt, oere beide dochters myt m(eister) Jacob Grypeswoelt oren gekoren ende gegevenen momber hirto mit rechte voer hem ende oren erfgenamen schuldich to wesene m(eister) Peter van Os prenter hondert ende tyen heren pont eyns, to betalen terstunt na doede Ffennen vorsz. van oren redesten nagelatenen guede. Des hebben de moeder ende dochters vorgenoemt ontfangen eenen moetsonsbreff, dair desse schulde van herkoemen. Sonder argelist. Burgemeister Stheven van Rutenberch, Johan Derlevoerde.
In margine staat: Vacat dixerunt partes. Des schoeit m(eister) Peter de dochter van de loffnisse ende moetsoensbrieff qwijt ende danckte hem des guder betalynge in bywesen Derck Essinck. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 115 verso. (Rijksarchief in Overijssel). | |
IIOp Goensdach nae translationem Martini (9 Juli 1505) spreken m(eister) Peter Prenter et Herman Grymme als mede erffgenamen Femmen Arnoldus so zij sachten tot oeren naegelatene gude. Ende m(eister) Peter wairt mechtich gemaket van zynen kynderen in oeren stede te stane. Burgemeister Derck Esschinck. Liber sententiarum et conventionum der stad Zwolle, 1488-1540, fol. 49verso. (Gemeente-archief Zwolle). Anno et die quibus supra (op Vrydach na sancte Pauwell) (30 Januari 1506) stonden m(eister) Peter van Os als momber zynre kynderen ende Herman Grymme an den boem, seggende dat zy wolden wesen erfgenamen wedouwe Arnoldus van den Berch. Alsvoren, fol. 51. (Gemeente-archief Zwolle). | |
IIIAnno etc. Xo op Wonsdach na Victoris (16 October 1510) bekande Tymen Peterss. van Oss vor hem ende synen erfgenamen schuldich to wesen Stynen Peters synre suster ende oren erfgenamen XXXV golden Rijnsche gulden offt de werde, to betalen in 4 jaren neistcomende, alle jair eyn verendeil, angaende de yrste termyn op senct Marten aver eyn jair naistkomende ende dan alle jair op sencte Merten de 3 andere termynen, als eyn guet koepman. Ende Hugo Maler ende Johannes Endoive bekanden vor hem ende oiren erfgenamen, dat zy elck voer all gelaefft hebben ende gelaiffden gelyck saickwolder vor de twe yrste termynen ende de twe yrsten termynen der lesten borghe te wesen. Des so gelaeffden hem Tymen van | |
[pagina 99]
| |
der loffnisse vollenkomentlick tontheffen ende schadeloes te holden als eyn guet koepman, dairvor hy hem alle syn guet, neit uthbescheiden, hy nu hefft offt namails krigen wert, tonderpande stelt. Ende Styne mit Hugo Maler, oiren gekoren momber, dede vertichnisse ende oplatinge hyrvoer tot behoeft Tymen vorsz. van alle oir rechtichheit zy hefft an oir seligen vaeder weer in de Begynen strate gelegen myt oir andell van der prenterye. Sonder argelist. Burgemeister Lubbert van Marle. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 178. (Rijksarchief in Overijssel). | |
IVAnno domini XVc Xo op Donredach post Remigii (3 October 1510) bekande Mechtelt, echte dochter nagelaten van zaligen Arnoldus van den Berghe, vor oer ende oeren erffgenamen myt m(eister) Jacob van den Grijpswaldt, oeren gekoren momber tot dessen saicken oer myt rechte gegeven, schuldich te wesen Gijsbert Schaeck ende zynen erffgenamen twyntich golden Rijnsche gulden myn 1 oirt, toe betalen op sencte Johan mytsomer naestkomende, heerkomende van Tyman Petersz., de Gijsbert hem guetlicken uth zynre hant geleent hadde bynnen Reveil in Lyfflandt, allent nae inholt der hantscryfft Tyman dairvan van sich gegeven hefft. Sonder argelist. Burgemeister Henrick van Essen. Alsvoren, fol. 178. (Rijksarchief in Overijssel). | |
VAnno domini XVo XI op Maendach nae den Sondach Judica (7 April 1511) bekanden Tyman Petersz. prenter, Heyle zyn echte huesfrouw myt Tyman voirsz. oeren gekoren momber, voir hem, oeren erffgenamen ende mede vor zyn suster ende broders ende oeren erffgenamen, dat uther weren in de Beghynen strate alrenaest meyster Lambert apoteker, de hem van oeren vader zeliger angekomen ys, jairlix uthgaen drie heren ℔ als de Here van den lande jairlix vor zyne pacht doet boeren, de de broderschap van Onser Lieven Vrouwen broderschap opt hoege koer dair uth hefft ende sencte Mychiels broderschap II heren ℔, welcke vyff heren ponde Johan Koitken vor hem ende zyne erffgenamen halff gelosset hefft, soe zy zyn zelige vader dair uth versettet hadde ende hy ende zyne erffgenamen dairvan ontheffet wesen ende blyven sollen tot ewygen tyden ende op dat hues blyven sollen then tyden Tyman, zyn huesfrouw, zuster ende broders offt oeren erffgenamen voirsz. de dair uth lossen. Burgemeister Otto van Ingen. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 181 verso. (Rijksarchief in Overijssel). | |
VIAnno domini etc. XVI op senct Anthonisdach (17 Januari 1516) bekande Tymen van Oss prenter, dat hem dat priester Ffraterhuys guetlicken vuil ende all betailt hefft alsodane syn weer, als hem dat | |
[pagina 100]
| |
Convent affgecocht hefft, so dat by dat Ffraterhuys gelegen ys ende syn selige vaeder to bewoenen plach. Ende so sich seker geschele hielden tusschen dat Ffraterhuys ende Tymen vorsz. van dattet huys voerder mit 1 Rijnsche gulden dan de koep gescheit beswart was, dairvoer Tymen den Ffraterhuys syn prenterie mit oeren toebehoer tonderpande gestelt hefft; om dan desse ende andere geschelen, zy mit malckanderen van des huses wegen te doene moegen hebben, in enigerwyss neder to leggen, hefft de procurator int Ffraterhuys van des huses wegen ende Tymen van synre wegen de selven geschelen alinck ende all gestalt ende verbleven an heren Gobell van Cosvelde ende Jacob van Wytmen, de dairvan eynentlyk uthspraek gedaen hebben in vorwarden, dat Tymen an de weer tusschen dyt ende Paisschen eyn losse beholden sall mit datghene dat Convent dairvoir gegeven ende bewisselick daeran getymmert hefft, ende sall Tymen de prenterie vorsz. terstunt stellen in des Conventes handen ende gewalt; dat gescheit, sall de procurator uth der stat Zwolle V Rijnsche gulden ende II gulden van achterstedige rente hyr mede oick qwytwesen, ende mach de prenterie bynnen jairs mit XX gulden ende den hantgeld lossen ende qwytkopen. Ende dat hebben beyde vorsz. also avercomen ende belyfft, de procurator Gelemuden mit G. Brunynck (als) synen gekoeren momber. Burgemeister Tomas Knoppert. Meister Hugo Maler hefft gelaifft, desse vorsz. punten van der persen mit oren tobehoren als vorsz. vollentaegen sall werden van Tymen vorsz. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 222. (Rijksarchief in Overijssel). | |
VIIAnno ut supra up Vridach post Viti et Modeste martyrum (20 Juni 1539) hefft Lubbe Grymme als erffgenaem van oir zalige moye Lutgart Arnoldus, die voir oir moeder gestorven ys, gesproicken myt rechte voir oir naegelatene guedt, twelck durch zalige Mechtelt Arnoldus gegeven solde syn Tymen prenters dochter. Burgemeister Alerdt Brouwer ende Munter. Liber sententiarum et conventionum der stad Zwolle, 1488-1540, fol. 151verso. (Gemeente-archief Zwolle). | |
Lubbert RensinckOmtrent dezen Zwolschen drukker en boekhandelaar was tot nu toe vrijwel niets bekend; wij wisten alleen, dat hij omstreeks 1516 of 1517 een drietal werkjesGa naar voetnoot1) in het licht gaf en dat hij met den Deventer drukker Dirk van Borne in relatie stond, die hem de | |
[pagina 101]
| |
boeken leverde voor zijn boekhandelGa naar voetnoot1). Het meermalen aangehaalde Liber recognitionum heft den sluier om zijn persoon eenigszins op, zoodat vastgesteld kon worden, dat hij een geboren Zwollenaar was en dus niet - zooals mejuffrouw Kronenberg een oogenblik verondersteldeGa naar voetnoot1) - in eenige relatie staat tot den Deventer schepen Lubbert van Rensen. Een akte van 1495 (zie VIII) leert ons de ouders en den stiefvader van Lubbert Rensinck kennen. Zijn moeder Lumme, hertrouwd met Henrick Scoepinck, doet nl. in genoemd jaar erfuiting aan haar 5 voorkinderen, door wijlen haar man Geert Rensinck verwekt, waarbij wij echter geen Lubbert maar wel een Lubbe vermeld vinden. Vermoedelijk is dit echter een verschrijving; dat hij inderdaad een zoon van bovengenoemden Geert Rensinck was, blijkt uit een akte van 1512 (zie IX), waarbij Lubbert Rensinck en zijn vrouw Agatha verklaren, dat Henrick Schoppinck en zijn vrouw Lumme hun het erfdeel van hun vader Geert Rensinck hebben uitbetaald. Lubbert Rensinck verloor zijn vrouw echter eenige jaren later, want in 1516 (zie X) doet hij erfuiting aan zijn dochter Griete, bij wijlen zijn vrouw Agatha verwekt. Hij sloot daarop een tweede huwelijk met Alijt, die wij met haar man in een akte van 1521 (zie XII) vermeld vinden, waarbij zij met Johan Huyrlinck en zijn vrouw Aleyt, benevens Hillebrant Gertsen en zijn vrouw Evert een rente van 5 heerenpond in Mastenbroek verkoopen aan het convent ten Kinderhuis binnen Zwolle, onder voorwaarde, dat Gude en Johanna, medezusters in het convent en zusters van Lubbert en Hillebrant, jaarlijks tot aan haar dood daarvan elk een heerenpond zullen genieten. Wij zien hieruit dus, dat de in deze akte genoemde Hillebrant Gertsen een broeder van Lubbert Rensinck was en wij mogen tevens concludeeren, dat Aleyt, de vrouw van Johan Huyrlinck, hun zuster was, zoodat in deze akte alle vijf kinderen van Geert Rensinck voorkomen, die wij ook reeds in de akte van 1495 (zie VIII) ontmoet hebben. Nog in 1522 (fol. 273 verso) komen de beide in bovengenoemde akte vermelde broeders met hun zwager en stiefvader voor als koopers van de helft van 15 morgen land in Mastenbroek, waarvan de ‘vestenisse’ door den ongunst der tijden voorloopig moet worden uitgesteld. | |
[pagina 102]
| |
Over den boekhandel van Lubbert Rensinck handelt alleen een akte van 1519 (zie XI), die in het nauwste verband staat met die, voorkomende in het artikel over de Deventer drukkersGa naar voetnoot1). Lubbert Rensinck verklaart hierin, 100 Philips gulden schuldig te zijn aan Jacob van den Grypswalde onder voorwaarde, dat Derick van den Borne hem nog meer boeken zal leveren - boven degene, die hij reeds geleverd heeft - tot een totaal bedrag van de voornoemde som. Na 1522 vonden wij Lubbert Rensinck niet meer als handelende persoon in schepenakten optredend. Meenden wij eerst de mogelijkheid niet te moeten verwerpen, dat hij sindsdien uit Zwolle was vertrokken en mogelijk identiek was met Lubbert die Geest, van Antwerpen, die drukkersleerling bij Dirk van Borne te Deventer was geweest en in 1539 in een Deventer schepenakte vermeld wordtGa naar voetnoot2), een nader onderzoek deed ons van die meening terugkeeren. Wij vonden nl. een akte van 1533 (zie XIII), waarbij Hillebrant Rensinck de erfenis van zijn broeder Lubbert verwerpt, zoodat laatstgenoemde omtrent dien tijd zal zijn overleden. De bedoelde akte munt overigens niet door duidelijkheid uit; immers men zou veronderstellen, dat de dochter, waarvan in deze akte sprake is, erfgenaam van haar vader Lubbert zou wezen en niet diens broeder Hillebrant. Vermoedelijk heeft laatstgenoemde de erfenis in kwaliteit van momber van Lubbert's dochter verworpen. Hillebrant schijnt deze dochter bij zich in huis te hebben gehad en blijkbaar heeft hij het geld, vermoedelijk een rente, dat Lubbert voor de opvoeding van het kind aan zijn broeder Hillebrant had gegeven, den schuldeischers van Lubbert ter beschikking gesteld. Dit lijkt mij althans de eenig mogelijke interpretatie van de akte. Het huis van Lubbert Rensinck was intusschen in andere handen overgegaan. Een rente, indertijd door Lubbert en zijn vrouw Alydt uit dit huis verkocht aan meester Jacob van Grypswolt, leidde in 1533 tot een proces, waarbij meester Jacob werd toegestaan, met zijn verwin volgens Landrecht voort te procedeeren op Lubbert Rensinck's huis, ‘nu meister Henrick Baertscherer toebehoerende’ (zie XIV). Nog in 1538 worden de beide zusters in het convent ten Kinderhuis en haar broeder Hillebrant in een akteGa naar voetnoot3) genoemd in verband met een erfenis, die haar van haar | |
[pagina 103]
| |
overleden zuster, Dirk van Venen's vrouw - blijkbaar dezelfde, die vroeger met Johan Huyrlinck gehuwd is geweest - was toegevallen. Lubbert Rensinck wordt in deze akte echter niet meer genoemd, zoodat aangenomen kan worden, dat hij inderdaad in 1533 is overleden. | |
VIIIAnno XCVo des Saterdags nae den heiligen Pasche dage (25 April 1495) hebn Henric Scoepinck ende Lumme syn echte wyff, in tegenwoirdicheit der scepenen van der straten Johan van Derlevoirde ende Johan van den Toerne, Lummen voirg. kynderen, naegeholden van Geert Rensinck oeren voirman, den God genade, als Lubben, Gueden, Aleyt, Johan ende Hilbrant, erfutinge gedaen in tegenwoirdicheit der voirg. kynderen momber Johan opt Luyt ende Evert van Ringe van alle Geerts voirg. naegelatenen guede, erfnisse, huysinge, renthen, levendige have ende alle rede guedt, schuit ende wederschult, nyet utbescheiden als hier nae bescreven staet. In den yrsten soe is by den mumbern voirg. ende by den vrunden averloepen die levendige have ende all ander rede guedt ende schulde elck ter weerde, alsoe dat sy malckanderen aen beiden tsyden van allen schulden quyt geschulden hebben, alsoe dat dese naebescreven erfnisse ende renthen Henrick ende Lubbe voirg. die ene helfte ende die kyndere voirg. die ander helfte hebn ende boeren sollen. (Volgt een opsomming van erven en renten.) Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 60. (Rijksarchief in Overijssel). | |
IXAnno domini etc. XII op Manendach na Judica (29 Maart 1512) bekande Lubbert Rensinck ende Agatha syn echte huysfrouw mit Lubbert oiren gekoiren momber, dat Henrick Schoppinck ende syn huysfrouw Lumme hem gude erfutynge gedaen hebben van alle syns seligen vaders Gert Rensinck erfnisse ende versterff ende bedanckte hem des erflick guder betalinge. Sonder argelist. Burgemeister Jacob van den Waeter. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 189verso. (Rijksarchief in Overijssel). | |
XAnno etc. XVI op Vridach na Urbani (30 Mei 1516) dede Lubbert Rensinck Grieten synre dochter van Agathen, synre zeliger huysfrouw nageholden erffutinge van oirs moder guet voirg. in bywesen Henrick Goltsmyt ind Johan Huyrlincks, des kyndes mombers hem na stadtrecht geseth ende bewees den kynde vurg. van syn moder guet 2½ golden Rijnsche gulden siaers uth den Wytten | |
[pagina 104]
| |
Wynt jairlix to boeren uithwisinge eens brieves. By also dat Lubbert vursz. dat vurg. kyndt holden sall tot dattet XIIII jair olt is, inde sall hem so lange voirwesen kost, cleder ende alles hem van noeden is; des sall hy de 2½ gl. vursz. jairlix so lange dairvoir boeren ende alst kynt XIIII jair olt is, sall hem Lubbert vurg. enen nyen tabbert van Leydesschen off Engelschen laken gheven, ende hyrmede sall dat kynt alinck ende all van syn moder guet gescheiden wesen. Sunder argelist. Burgemeister Albert Wicherdinck. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 225. (Rijksarchief in Overijssel). | |
XIAnno domini ut supra, op Donredach na senct Valentyns dach (17 Febr. 1519) bekande Lubbert Renssinck voir hem ende synen erffgenamen schuldich to wesen van guder wytlicker schult m(eister) Jacob van den Grypswalde, synre huysfrouwe ende erffgenamen hundert Philippus gulden off de werde an Hollantsschen payments, to betalen de vyfftich Philippus gulden nu to Paesschen naistkomende mitter vulre pacht, ende de ander vyfftich Philippus gulden op tween Paesschen dair negest na malckanderen volgende, to weten elcker Paesschen vyffendetwintich Philippus gulden mitter vulre pacht. By also dat de vu(r)warde Derick van den Borne ende m(eister) Jacob hem gelavet hebben, hem oick vullentagen werden, als dat hem Derick vursz. voirtan leveren sall so voele boicken als hem noch komen mogen boven de boicke, hy ontfangen hefft, also dat hy totten vursz. summe mitten boecken komen kan. Sonder argelist. Burgemeister Derick Esschinck. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 248. (Rijksarchief in Overijssel). | |
XIIAnno domini etc. XXI, op Vridach avent Andree apostoli (29 November 1521) bekanden Johan Huyrlinck, Alyt syn echte huysfrouw, Lubbert Renssinck, Alyt syn huysfrouw, Hillebrant Gertsz. ende Evert syn huysfrouw, dat zy elck mit oeren man ende momber vercocht hebben in eyne steden erffkoep erfflicken den Convente to Kynderhues alhyr ende oeren nakomelingen vyff heren pont siaers, als de here van den lande jairlix voir syne pacht doet boren, uith oeren vyrendele van een erve mit synen hogen, legen ende allen tobehoeren, gelegen in Mastebroick by de driee bruggen, dair niet meer van uithgaen en sali dan een heren ℔ siaers. Ende want zy den richter, tlant vursz. onder gelegen is, vermits vede ende onlede thants niet beqwemelick bekommen kunnen, den uitghanck der vyff herenponde na den lantrechte ende voir den richter dat onder gelegen is, to doene, belaveden Johan, Alyt, Lubbert, Alyt, Hillebrant ende Evert vursz. elck mit oeren man ende gekoeren momber voir hem ende oeren erffgenamen, dat zy offt oir erffgenamen tot allen tyden zy offt oir erffgenamen des versocht werden, van desse vyff ponde siaers vursz. behoirlicke vertichnisse ende uithganck doen sullen ende willen voir den richter dat onder gelegen is, alst | |
[pagina 105]
| |
dat na den lantrechte geboirlick is, also dat dat Convent ten Kynderhues vursz. der vyff ponde jairrente vursz. onverkort dan na den lantrechte verwisset ende verwairt sullen wesen ende blyven, sonder hen dairinne indracht offt bespier to doene in geenerwys. Ende synt vorwarden, dat suster Gude ende suster Johan, medesusteren in den vursz. convente, Lubbert ende Hillebrants susteren, elck een herenpont van de vyff herenponde siaers oir leven lanck hebben ende boren sullen tot kruede ende tendes oire doet int vursz. convent erfflick to blyven. Ende dat convent vursz. sall van stonten de vursz. jairrente uith den lande vursz. manen ende boren sonder ymants wederseggen. Sonder argelist. Burgemester Evert van Vasen. Liber recognitionum der stad Zwolle, 1487-1535, fol. 271verso. (Rijksarchief in Overijssel). | |
XIIIAnno ut supra op Vridach Valentini martyris (14 Febr. 1533) Hillebrant Rensinck, staende an den boem des raedes bekant, dat hie geen erffgenaem en wolde wesen van zynen bruder Lubbert Rensinck, dan hy hadde een kindt van hem, dat hye den schuldeners zyns bruders gerne geven wolde. Sonder argelist. Burgemeesters Thomas Knoppert ende Kerstgen van Depenbroick. Liber sententiarum et conventionum, 1488-1540, fol. 121. (Gemeente-archief Zwolle). | |
XIVAnno ac die quibus supra hebben Schepenen ende Raidt gewesen ende in werden gekant sulcken brieff ende coep van drie golden gulden des jairs, soe Lubbert Rensinck ende Alydt zyn echte huesfrowe voir hem ende oeren erffgenamen m(eister) Jacob van de Griepswalt ende zynen erffgenamen lueth des brieffs vercocht ende gevestet hebben, ten weer saick, die wedderpart den brieff ende coep wederleggen konden ende to nyet maicken mochten. Ende des sall m(eister) Jacob vursz. ende zyne erffgenamen voert moegen vaeren met zynre wette ende verwyn, soe hy nae den lantrechte op Lubbert Rinsincks hues, nu meister Henrick Baertscherer toebehoerende, gedaen hefft ende verhalen sich met recht an sulcke betersschap van den vursz. huesse, als Lubbert vursz. daeranne hadt in tyt als dat verwyn geschiede. Sonder argelist. Actum voir Burgemeisters Johan van der Mersche ende Johan van Tongeren anno XXXIII opten dach post Oculi in der vasten (21 Maart 1533). Liber sententiarum et conventionum, 1488-1540, fol. 123. (Gemeente-archief Zwolle). Volledigheidshalve zij hier nog melding gemaakt van een akte van 1542 (sententieboek 1544-1568, fol. 72 verso) waarin sprake is van een geschil tusschen de weduwe Thies prenter en haar zuster Machtelt over een schenking. Mogelijk hebben we hier te maken | |
[pagina 106]
| |
met de weduwe van Mathijs Pafraet, den broeder van Albert Pafraet, die echter niet het drukkersvak heeft uitgeoefend. In het recognitieboek der stad Zwolle, loopende van 1534-1559, vonden wij tenslotte op 22 Januari 1547 nog gewag gemaakt van een Coert Berentsz. ‘boeckverkoeper opt Grote Kerckhoff’, tegen wien door Schepenen en Raad een aanklacht ingesteld is wegens den verkoop van verboden boeken; het drukkersvak heeft hij, voor zoover bekend, echter niet uitgeoefend.
Zwolle. A. Haga. |
|