| |
| |
| |
Varia.
Een bijbel van 1590 met de wereldkaart van Plancius.
In den jongsten veiling-catalogus van Burgersdijk en Niermans komt de volgende beschrijving voor:
1821 Biblia: dat is de gantsche Heylighe Schrift, grondelyck ende trouwelijck verduytschet. Amst. Laurens Jacobszoon 1590. m. krtn. fol. led. met koperen beslag.
Goed geconserveerd exemplaar waarvan de vignetten op de verschillende titels fraai uit de hand gekleurd zijn, verder bevat deze uitgave 5 zeer fraaie kaarten met medaillons van bijbelsche voorstellingen en schoon randwerk, ook deze zijn oudtijds zeer fraai uit de hand gekleurd. Op p. 4 van het O.T. bevindt zich eene wereldkaart in dubbel folio-formaat: ‘Orbis terrarum typus de integro multis in locis emendatus, auctore Petro Plancio’. Deze kaart is niet vermeld bij MoesBurger, Amsterd. Boekdrukkers.
De laatste zin van deze noot is onjuist. De kaart is in De Amsterd. Boekdrukkers afzonderlijk uitvoerig beschreven, en wel op blz. 397-399 van het 4e deel. Over de beteekenis er van wordt dan nog iets gezegd op blz. 401 en 402, en een fragment van het oostelijke halfrond is in facsimile weergegeven op blz. 414. Uitvoeriger heb ik daarna het onderwerp nog eens behandeld in Het Boek 1915 blz. 318-320.
Het zal wel zonder eenig boos opzet zijn, dat de beschrijver deze onwaarheid aan zijne lezers heeft medegedeeld. Hij had zeker in het 2e deel de beschrijving van den Bijbel van 1590 doorgezien, en daar slechts eene vermelding gevonden van de 4 kleinere kaarten, en niet van de wereldkaart. Intusschen is de kooper die voor den bijbel een zeer hoogen prijs besteedde, wel eenigszins bedrogen. Hij dacht allicht iets totaal onbekends te verkrijgen, en heeft nu een bijbel die volstrekt niet zeldzaam is, met de wereldkaart die wel zeldzaam is, maar toch geen onbekend stuk, geen eenig exemplaar, geen volstrekt nieuwe vondst, zooals hij recht had te meenen. Ik heb het nu voor den dag gekomen exemplaar niet gezien, maar wat er van vermeld is geeft recht tot de overtuiging, dat het volkomen overeenstemt met het exemplaar in de verzameling Bodel-Nijenhuis te Leiden. Alleen zegt de catalogus niets van den uitvoerigen tekst op de rugzijde van de kaart, die toch mede van groot belang is.
Immers de kaart is geen geografisch document van beteekenis; haar waarde ligt juist daarin dat ze ons onzen grooten geograaf Petrus Plancius leert kennen op het moment, waarop hij zijn eersten stap zet op dit gebied, en nog eenvoudig copieerwerk levert naar Mercator. Ik kan hiervoor naar mijne boven aangehaalde studie verwijzen.
C.P.B. Jr.
| |
Een bedreiging tegen boekendieven.
Onder dit opschrift citeert U (in Het Boek VI blz. 181) een ‘ex-libris voor schoolkinderen’ en oppert daarbij eenigen twijfel, of het aangehaalde wel typisch Zuidafrikaansch is. Dat Uw vermoeden alleszins gegrond is, blijkt uit het volgende rijmpje, door een 8-jarigen kleuter geschreven op het schudblad van een schoolboekje, in het midden van de vorige eeuw in gebruik in het Noorden van Overijsel. Ik geef het hier weer:
‘Jan Harmannus Smit zijn boek.
Die het vind die brengd het weer
Voor een appel of een peer.
Die dat niet doet die zal zitten op [de trappen
Met een ijzeren pen in 't gat.
Die zal roepen zeer o zeer,
Daar heeft Jan Harman Smit zijn [boekje weer.’
Me dunkt, dat het hier geciteerde Uw meening volkomen bevestigt.
Den Haag.
J.S.
| |
| |
| |
Uit de vaderlandsche letteroefeningen.
door A.J. Servaas van Rooijen.
(Vervolg van blz. 225.)
Zijn vertalingen te veroordeelen?
‘Niet vertaald’. Op deze wijze drukte de schrijfster een stempel van degelijkheid op haar ‘Historie van Mejufvrouw Sara Burgerhart’ (1782).
Misschien was deze verzekering noodig, want in de 2e helft der 18e eeuw werd er veel vertaald, misschien te veel, en als men de recensenten uit de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ van dien tijd moet gelooven, dan was het oorspronkelijke geschrijf veelal minderwaardig.
Als men een maatstaf wil hebben voor de vertalingen, dan vindt men die in de ‘Algem. Oefenschool’, vi Afd. 1e deel, blz.202, waarmen leest:'t Batavisch schrijverdom is volgziek, min oorspronglijk, Hun kunst gelijkt hun dragt, voor 't uitheemsch nieuw ontvankelijk; Een denkbeeld van de Teems of Seine, rijk van spraak, Wordt hier met roem herplooid, naar onze zeên en smaak’.
Deze kreupel-regels slaan nu wel op de dichters, maar de vertaalwoede zat in dien tijd ook bij de prozaschrijvers in de lucht; men zie de naamlijsten der schrijveren slechts na; hoe vele malen ontmoet men niet ‘uit het Engelsch, uit het Fransch, uit het Hoogduitsch vertaald.’
Dat vertalen nu vindt een verdediger in een briefschrijver, zekeren S. L., in de Vaderl. Letteroefeningen van 1768, bl. 33, e. v., wiens brief op vele punten zeer veel behartigingwaardigs bezit. Hij begint met te zeggen, dat het verre van hem is om 't vertalen te wraken, en zijne medeschrijvers, ‘tot den roemrijker arbeid van eigen vinding aan te sporen’, hoewel hij moet erkennen, ‘dat zulks hem, en elk die de eer van 't Vaderland, zo verre die gedeeltelijk ook voortspruit uit de werken van vernuft, oordeel en geleerdheid, liefheeft, ten hoogsten welgevallig zou wezen’. Een oorspronkelijk schrijver verdient veel meer lofs dan een vertolker. Maar zoo dwaas is hij - de briefschrijver - niet om tegen vertalingen vooringenomen te zijn.
Eene vertaling is niets anders, dan het overbrengen van een werk of geschrift van de eene taal in eene andere. ‘Moeten we zulk een arbeid, als onedel, als laag en veragtelijk aanzien?’
De oude wijsgeeren reisden om hunne kundigheden te vermeerderen, naar vreemde landen en trokken naar Griekenland als ‘de markt der geleerdheid’, om bij hun terugkomst ‘de vergaderde schatten in den schoot hunner medeburgers uit te storten.’
Eenigszins vallen goede vertalers met die wijsgeeren te vergelijken. De boekdrukkunst bevrijdt hen van het moeielijk en tijdroovend reizen. Zij kunnen de werken ‘van de uitmuntendste verstanden van alle tijden en plaatsen in het stille boekvertrek’ bestudeeren en de wetenschap geheel of gedeeltelijk er uit mededeelen.
Een voortreffelijk kerkvoogd in Engeland heeft gezegd, en zijne woorden passen ook voor de Nederlandsche taal, ‘dat er geene wijze van schrijven zoo bekwaam is om een taal te verfraaijen en te beschaaven als de overzettingen’; altijd indien zij uitstekend zijn. De Franschen sloegen den besten weg in, toen zij, om hun taal te beschaven, hunne goede schrijvers ten taak stelden om ‘de uitmuntendste Latijnsche en Grieksche autheuren’ te vertalen.
Lees slechts de ‘zinrijke’ regels van ‘Mylord Roscommon, die in den Guardian, II, 62e redev., aldus sprak:
| |
| |
‘Het eigen opstel eischt, 't is waar, de meeste kunst,
Maar de overzetting is ook waardig onze gunst:
Want schoon haar stoffen lang voor deezen zijn gevonden,
Zijn beide, haaren geest en handen vast gebonden,
En wel vertaalend 't geen een ander heeft gedagt,
Arbeidt de vinding min, maar 't oordeel met meer kragt’
Afgescheiden nog, dat het den buitenlandschen schrijvers niet anders dan aangenaam kan zijn dat hun werk zooveel belangstelling wekt en vertaald wordt, is het waar, dat zij die oorspronkelijk in hun eigen taal willen schrijven, het beste daarin zullen slagen, die aan vertalingen hun krachten beproefd hebben. Zegt Vondel niet in zijn ‘Aenleiding tot de Nederduitsche Dichtkunste’, dat het ‘overzetten uit vermaerde Poëten den aenkomenden Poëet helpt, gelijk het kopieeren van gunstige meesterstukken den schilders-leerling. Zo ziet men den besten meesteren de kunst af; en leert, behendig steelende, een ander het zyne te laeten.’
Men kan dezen regel ook op schrijvers toepassen Zie slechts naar Hooft. Hij had ‘Tacitus den roem der Romeinsche Historieschrijveren, Nederduitsch doen spreken, en verwierf door zijn Nederl. Historie met regt den tytel van den Nederlandschen Tacitus.’
Deze opmerkingen zullen ongetwijfeld den vertalers voldoen, doch zij moeten niet denken, dat er alleen lof voor hun werk is. Dit zal blijken indien ‘wy eene en andere bedenking hier nevens voegen over de vereischten in een Vertaalder,’ zal hij, in waarheid, zijn landgenooten en de wetenschap, of het vernuft dienst doen.
Een eerste vereischte is de kennis ‘der taale uit, en der taale in welke hij overzet.’ Hij zal zeker falen, indien hij te rade moet gaan met een goed woordenboek, en in zijn eigen taal slechts matig de pen kan voeren. Een vertaler moet de taaleigenschappen van elke taal, en de kracht der spreekwijzen kennen. Zij die woord voor woord bijkans moeten opzoeken, zullen zich ook dikwerf genoodzaakt zien een moeilijk begrepen plaats over te slaan, ‘of met een lap aan te vullen’, waarvan tal van voorbeelden zouden zijn bij te brengen.
Een vertaler moet den zakelijken zin des schrijvers in klare en duidelijke bewoordingen uitdrukken, en behoeft niet zijn schrijver stipt van woord tot woord te volgen; ‘twelk in vele gevallen onmogelijk, en in de meeste bespottelijk is.’ Men kan zulk vertalen ‘opregtheid’ noemen, maar van ‘die vieze nauwkeurigheid steekt veele Lezeren de walg’. Te veel vrijheid is zeker evenmin aan te prijzen. Men moet den misslag weten te ontgaan die Dryden niet onaardig genoemd heeft ‘de kunst van op de hielen eens schrijvers te treden.’
Een tweede vereischte is dat hij ‘het stuk verstaat’, d.w.z. dat hij het behandelde onderwerp even goed kent als de oorspronkelijke schrijver, en mocht hij bij werken van gemengden aard soms twijfelen, laat hij dan bij deskundigen te rade gaan. Des vertalers misslagen zouden anders den onschuldigen schrijver ten laste gelegd worden.
Een derde hoofdeigenschap is het goed vertalen door den geest des schrijvers weer te geven, en zijn eigen opmerkingen er niet in te lasschen. Tot afwijkingen dienen de aanteekeningen. Men moet in alles een getrouw vertaler zijn, en alleen zal het bezwaarlijk zijn in de dichtkunde. Men noeme die vertalingen dan ook liever ‘Navolgingen’.
Bij die taalkennis, bij die ervarenheid, bij die getrouwheid moet een vertaler zich den noodigen tijd gunnen. ‘Den noodigen tijd,’ een eisch zeer bezwarend voor hen, die, ‘om
| |
| |
brood of uit winzugt arbeidende, door dien prikkel onophoudelijk worden voortgedreeven, om het werk aan een eind te doen komen, en de verdiende penningen magtig te worden.’ Tusschen twee haakjes voegt de briefschrijver aan de Vad. Letteroef. hier aan toe: ‘dat het geringe en armhartige loon, twelk knevelende Boekhandelaars hun toestaan, geene geringe aanleiding geeft tot deze verhaasting, die alles kan verbrodden, en theer lijkst werk ontluisteren.’. (Ik cursiveer).
Van Hooft wordt getuigd, dat hij 52 maal de boeken van Tacitus had gelezen: ‘dat die groote schrijver met zijnen aart wonderlijk overeen kwam, dat hem dat ernstig, dat kort, dat ingebonden denken, dat nauw opmerken, diep denken en doorgronden, dat kragtig uitdrukken en inboezemen van zaaken, daar Tacitus in uitmunt, t'eenenmaale eigen was.’ Het spreekt van zelf, dat niet alle werken zooveel lezenstijd noodig hebben, maar het is heel iets anders, zoo maar de pen op het papier te zetten ter vertaling, nadat men in 't ruwe het beloop van het werk weet, dan na eene bedaarde en herhaalde lezing dezen arbeid ter hand te nemen.
‘Maaken de Vertaalders zich deeze hoedanigheden meer en meer eigen, zij zullen, int Nederduitsch, die rijke en bekwaame taal, overzettende, in hunne voorberigten de gewoone verschooning, van de onnavolglijkheid des oorspronglijken werks en dergelijke niet behoeven te plaatsen, en daarentegen hunnen Land- en Taalgenooten verpligten met vertaalingen die niet of nauwlijks voor t'oorspronglijke behoeven te wijken.’
| |
Een 2e druk buiten voorkennis van den auteur.
Een Bergen op Zoomsch leeraar Abdias Velingius hield op 28 December 1771, en op 1 Januari 1772 redevoeringen over de ijdelheid der Wereld, die gedrukt werden.
Zeer tegen zijn zin - zooals hij aan zijn recensent (Vad. L. 1772, bl 194) mededeelde, - verscheen daarvan in 1772 bij J.C. ten Bosch te Utrecht, een 2e druk geheel ‘buiten zijn weten’, en nu hij het weet, ‘zeer tegen zijn genoegen’ en hij verzoekt bij de aankondiging te vermelden, ‘dat men de tael- spel- en dergelijke fouten niet op zijne rekening behoort te stellen’.
| |
Een nadruk van v. Haren's Geuzen.
In 1772 verscheen bij Simon Clement te Zwolle het vrij beroemde gedicht: ‘de Geusen’ van Jonkheer O.Z. v. Haren, Fries Edelman'. Wat misschien merkwaardig is om op te teekenen lezen we in eene bespreking, voorkomende in de Hed. Vad. Letteroef. v. 1773, blz. 256; daarin wordt gezegd: ‘Behalve deeze Zwolsche, is er van dit stukje [notabene behalve het voorwerk 210 bladz. in 8VO groot] ook nog eene Amsterdamsche uitgave; welke laatste men buiten weeten van den Heer van Haren het licht heeft doen zien. Deze handelwijze is zeer vreemd; en de vooronderstelling, dat men 't naar luid van het Voorberigt, gedaan heeft, om dat v. Haren eene algemeene uitgave weigerde, en 't Stukje slegts als een gift aan bijzondere Vrienden en Bekenden wilde zenden, klinkt gansch zeldzaam. Doch wat ook van deze zonderlinge manier van dus iets uit te geven, niet alleen buiten weeten, maar ook zo als men vooronderstelt ondanks den autheur te denken zij; men ziet klaarblijkelijk dat deZwolsche uitgave boven de Amsterdamsche te agten is. In de laatste ontbreeken etlijke coupletten, mitsgaders verscheide Aanteekeningen: en hier en daar ontmoeten ons regels, die eene minder beschaavende hand schijnen aan te duiden!’ Wil men dus ‘de Geuzen’ in waarheid leeren
| |
| |
kennen dan houde men zich aan den oorspronkelijken Zwolschen druk.
| |
Een privilegie ontdoken.
In eene bespreking van ‘Kort Begrip der Verhandelingen van de Koninglijke Akademie der Heelkunde te Parijs. Uit het Fransch vertaald door Hendrik van Someren, Stads Heelmeester te Haarlem Eerste Deel. Te Haarlem bij N. Beets, 1772. gr. Octavo, 212 bladzijden’, wordt het volgende gezegd: ‘Dit Werkje is in 't Fransch door een onbekenden schrijver, onder de benaming van een Kort Begrip der Werkdaadige Heelkunde uitgegeven; zijnde in de daad een Kort Begrip des zaakelijken in houdsder Verhandelingen en Waarnemingen, welke door de voornaamste Heelmeesters van Vrankrijk over de gewigtigste onderwerpen der Heelkunde, zijn medegedeeld. De schrijver schijnt de waare aart van dit werkje te hebben willen verbergen om daar door te ontgaan een boete van drie duizend Livres, welke 's Konings Privilegie stelt tegen een iegelijk die eenig uittrekzel van de gemelde Verhandelingen uitgeeft, onder welk voorwendsel het ook zoude mogen wezen. De Heer van Someren, welke het zelve in 't Hollandsch overgezet heeft, aan deeze bedreiging niet gebonden zijnde, heeft het werkje den echten naam gegeeven welken het toekomt.’ Ik zou zoo zeggen, dat de heler even slecht is als de steler.
| |
Een eigenaardige titel.
‘Ag! is 't mogelijk? of de bedroogen waarheid. Behelzende het verhaal van de Haagseschrik op den 10 Augustus 1760: Wanneer men zeide; dat de Graaven invielen, dat de Franschen kwaamen; de Dooden opstonden en meer andere raare concepten die de Chirurgijns geen Wind-Eyeren hebben gelegt. Beneevens iets wonders van een Vogel buiten Rotterdam; van een spreekende Hond te Amsterdam: aardige ontdekking bij hett leggen der Fondamenten van een Huis, omstreeks Utrecht: Waar agter het Mirakel van Voorburg.’ [Zonder den naam van uitgever, enz.]. Deze titel komt voor in Vad. Letteroef. 1761, I, bl. 307,308 en de beoordeelaar is in 5 regels er niet best over te spreken.
Wat is van die wonderen meer bekend?
| |
Een oud ‘keukenboek’. Het oudste?
Te Leeuwarden verscheen in 1772 bij H.A. de Chalmot, een ‘Volkomen Neerlandsch Kookkundig Woordenboek door Mejuffrouw Catharina Zeerikhoven’. Het bestond uit 444 bladzijden in 8VO, behalve de voorrede. Deskundige Dames hebben recensent verklaard, dat men zich van de voorschriften met vrucht bedienen kan, en het boek eene plaats ‘nevens andere soortgelijke keukenboeken’ mag innemen. - Welke stonden er ‘nevens’? De Juffrouw had eene ondervinding van meer dan dertig jaar en belooft, indien haar werk goedgunstig ontvangen is, nog een ander werkje over de huishouding te zullen publiceeren.
| |
Tegenstellingen.
De langste titel, 29 regels in 8vo, cursief en vrij compres gezet is zeker wel: Het nieuw ontdekte Magneetesche Systema, enz. enz. enz.’ Te Enkhuizen bij W.P. Semeyns in 1767, en de kortste bespreking is die van een enkelen regel, rakende de ‘Papieren betreffende Ch. Lodewyk van Dahlem eertijds Luthersch Predikant, onlangs tot de Roomsche Kerk overgegaan.’ Referent zegt: ‘Een Prullekraam van de lafste soort.’
| |
Een ‘speldeboek’ voor Vorstenkinderen.
Men leert spellen of men leert het
| |
| |
niet, en dan blijft men Anaphalbeet. Dat echter Vorstenkinderen anders moeten leeren spellen dan gewone is eene nieuwigheid uit het jaar 1767. Bij R. Arrenberg te Rotterdam werd uitgegeven: Nieuw Nederduitsch Speldeboek, opgesteld tot onderwijs der Vorstelijke kinderen uit den doorluchtigen Huize van Nassauw-Weilburg.’ Nog wel 116 bladzijden. Het is verbazend wat die kindertjes hebben moeten spellen.
| |
Een nootje voor Heeren vertalers; anno 1769.
Uit de Vad. L. ontleen ik aan eene bespreking der verhalen van The vicar of Wakefield van Goldsmith 't volgende: ‘De vertaaling is vrij goed en geenzints te verwarren met die, waar door wij zo veele fraye werken in onze taal mishandeld zien. Zij hadt echter tot nog grooter volmaaktheid gebragt kunnen worden; en, gelijk dit bij werkjes naar dezen aart bijzonderlijk te pas koomt, wenschten wij, dat men in het overgieten derzelver steeds een meer dan gewoonen vlijt ten dien opzichte gebruikte.’
| |
Vertaal-wedstrijd.
Boven eene bespreking in de Vaderl.-Letteroef., 1769, vindt men twee nagenoeg gelijkluidende titels. Ten eerste: ‘De Eerlijke Misdadiger. Zedenspel. Uit het Fransch vertaald. Te Amsterdam bij A. Hupkes 1768 en dan: De Eerlijke Misdadige. Burger Treurspel. Gevolgd naer het Fransche van den Heer Fenouillet de Falbaire. Door het kunstgenootschap, onder de zinspreuk, Kunst wordt door Arbeid verkreegen, Te Leid, gedrukt voor het Kunstgenootschap 1768’.
De recensent zegt daarover, o.m. ‘Twee Nederduitsche Vertalingen hiervan zijn genoegzaem te gelijk in 't licht gebragt; beiden zijn ze mogelijk wat verhaest afgegeven, en daer door niet zo beschaefd als men wel zou wenschen’. Maar men moest ook voort maken, om elkaar een vlieg af te vangen!
(Wordt voortgezet.)
| |
Sprokkels betreffende boekverkoopers enz., verzameld door J.W. Wijndelts.
(Vervolg van blz. 229.)
12. Johannes Boekholt, boekbinder te Amsterdam.
Den 19 April 1695 hebben Rycq Wiltis, de grootvader, Zacharias Wiltis de oom, en Anthonij Hasebroecq den neeff te saemen als geordonneerde voogden over Sara Maria out 10 jaeren, de nagelate doghter van Johannes Boekholt in sijn leven boekebinder, en Maria Wiltis; alhier opgebragt staet en inventaris van derselver nagelate goederen, mitsgaders haeren rekeningh van ontfangh en uijtgave, ende verklaert dat de gemelte minderjaerige in gevolge van deselve rekeningh, in minderingh van desselfs vaderlijke en moederlijke goederen, provisioneelijcq moet hebben een somme van ƒ 1811:19: - tot voldoeninge van dewelke sijlieden obligatien op 't land sullen aenkoopen, en alhier opbrengen. Praes. de HH. Cornelis Valconier en Joan Coijmans Weesmrn.
Den 4 Maert 1704 sijn de voorsz. obligatie van ƒ 2000: - in dato 1 Maij 1673, die van ƒ 2200: - in dato 4 Augusti 1651, die van ƒ 2000: - in dato 30 Maij 1666, die van ƒ 457:7: - in dato 1 Octob. 1689, alle ten comptoire deser stad, mitsgaders beijde de voorsz. obligatien van ƒ 1000: - in dato 12 Novemb. 1696, ten comptoire van den Ontfanger Generael Hoogerheijde, met alle de transporten daer toe behoorende, overhandigt aen Mr Kiliaen van Renselaer advocaet, als getrout hebbende Sara Maria Boekholt voornt, die daer meede (en met de voorsz. silvere en goude potstukken, mitsgaders twee
| |
| |
ringen, en drie silvere lepels, voor desen door den voorz. Zacharias Wiltis, aen sijne voorsz. huijsvrou overgelevert, en verders met de voorsz. obligatie van ƒ 1500: - in dato 1 Octob. 1689 ten comptoire deser stad, die door de voorsz. Zacharias Wiltis, en Anthonij Hasebroecq hare voogden is beleent voor een somme van ƒ 1000: - die aen de gemelte Sara Maria Boekholt insgelijx sijn overgelevert) bekende van de voorsz. erffenissen wel voldaen te sijn; ende uijt handen van de gemelte voogden, bijde ten desen praesent te hebben ontfangen behoorlijke rekeningh, bewijs en reliqua, en oversulx deselve van verdere voogdije ende administratie te ontslaen, en van alles te bedanken ende te quiteeren. Praes. de HH. Daniel Bernard Hr. van Cattenbroecq en Dr. Philips Weveringh Weesmrn.
| |
13. Leendert Steekeling, Kaartenzetter te Amsterdam.
Den 20 Julij 1696 heeft Dirck Claesz Glusing als oom en als bijde Heeren Weesmeesteren op den 12 deses maends mede geauthoriseert sijnde ten behoeve van Jacobus oud 23 ½ en Leendert 22 ½ jaeren de twee noch minderjaerige naegelaete kinderen van Leendert Steekeling in sijn leeven Caertesetter en Catharina Brugman alhier opgebraght een somme van 42 gulden 18 stuijvers, die hij uijt kraghte van seecker accord gepasseert voor den Notaris Cornelis van Buuren op den 17 deses maends July en op heeden ten opsighte van de voorsz. twee minderjaerigen bij de Heeren weesmeesteren geapprobeert uyt handen van Maria van Esse weduwe van Nicolaes Baseliers en eenige erfgenaem uijt den testament van Reijnier Leendertsz haeren broeder tot voldoeninge van derselve twee minderjaerige portie in haer moeders erf heeft ontfangen, daer van weder ƒ 21:9: - sijn afgetelt en behandight tot voldoeninge van sijn portie aen de voorsz. Leendert om sich van kleederen en noodwendigheeden in sijn sooberen staet te voorsien, en de overige ƒ 21:9: - sijn in meerder somme ten behoeve van Jacobus beleyd aen 't Land ten comptoire van den ontfanger Generael Hogerheijde. Present de H.H. Dr Philips Wevering en Constantin Ranst Weesmeesteren.
Den 5 Decemb. 1698 zijn de voorsz. ƒ 21:9: - weder afgeschreeven en behandigt aan Dirck, Jannetje en Leendert Leendertsz, de volle broeders en zuster en eenige erfgenaamen ab intestato van de voorsz. Jacobus Leendertsz, de zijlieden zijden in den voorleeden jaare tot St.Malo in Vrankrijk te zijn overleeden; in 't bijzijn van den voorsz. Dirck ClaaszGlusing laakenbereijder, die aannam de weeskamer altoos te zullen bevrijden van alle namaninge onder verband van al zijn goederen presente en toekomende. Present de Heeren Hooft en Wevering Weesmeesteren.
| |
14. Huijgh Gerritsz. Claeresteijn, boekbinder te Amsterdam.
Den 17 Octob. 1698 heeft Catharina Smit, geadsisteert met Adriaen Pelt, opperclercq en eerste boode deser camer, als haeren gecooren voogd in desen, beweesen haer vier kinderen, met naemen Aeltie, oud 8, Gerrit 7, Maria 5, en Jannetie 3 jaaren daer vader van was Huijgh Gerritsz Claeresteijn, boekebinder voor vaders erff te saemen twee hondert gls..... ende het behaegde Gerrit Huijge Claaresteijn de grootvader, impotent sijnde, volgens desselfs handschrift, hier ter camer vertoont en volgens de getuijgenisse van Hendricqje Marcelis desselfs huijsvrou, ten desen praesent sijnde. Praes. de H.H. Joan Coymans en Dr. Philips Weveringh.
| |
15. Aart Dirksz. Oostzaan, boekverkooper te Amsterdam.
Den 5 Maart 1699 heeft Jacomina
| |
| |
van Duijveland geadsisteert met de Heer Hendrik Mierink haaren goeden bekenden en gekooren voogd in deze beweezen haar dogter Giertje oud 7 jaaren, van de welke vader was Aart Dirksz Oostzaan in zijn leeven boekverkooper, voor vaders erf de somme van twee duijzent guldens, die bij haar opgebragt zijnde geleijd zijn onder 't gemengde geld, ende nog daarenboven een vrije uijtzettinge na gelegentheid van haar staat aan haar gemelte kind te geven, wanneer tot des zelfs mondige dagen of staat des huwelijks zal zijn gekomen, ende zij zal enz., onder verband enz. des sal blijven zitten in den geheelen boedel, schulden en onschulden en daar mede mogen handelen na haar welgevallen, ende het behaagde Giertje Dircks Oostzaan de moeij, mits gaders mede nog Dus Nicolaus Haring Bedienaar des Goddelijken woords tot Uijtregt, zoals aan de Heeren Weesmeesteren is gebleeken uijt zekere acte bij den zelven Dus Haring onder de hand aldaar op den 20 van de voorleede maend oude stijl gepasseert en aan haar Een vertoont. Present de Heeren Jean Coijmans en dr Philips Wevering Weesmeesteren.
Den 16 July 1732 De HH: Weesmeesteren bij de nate noemen procuratie gebleeken zijnde dat de voorz. Giertje Oostzaan ongehuwt deeser wereld is overleden waarop de voorz. ƒ 2000: - zijn affgeschreeven ende met ƒ 10:7: - over tegoed zijnde Renten behandigt aan Aart Dircksz Schouten als gemagtigde van zijn moeder de voorz. Jacomina van Duyveland laast wede van Dirck [Bet. vgl. procuratie dd. 3 July 1732 verleden voor Nots Adriaan Baars.] de moeder en eenige Erffgenaam ab intestato van de voorz. Giertje Oostzaan etc.
| |
16. Jacobus vande Velde boekverkooper te Amsterdam.
Den 5n Maij 1699 heeft Jan Bruijn suppoost ter camer van Desolate boedels voor en in den naem van sijn swager Jacobus vande Velde, als executeur van den testamente van Giertie Claesz wede wijlen Michiel Mager, gepasseert voor den notaris Jacobus Hellerus op den 16 Februarij 1691 alhier opgebragt ter goeder rekeningh en in minderingh der legaten aen de naetenoemene minderjarige door deselve GrietieClaesz bij haeren voorsz. testamente besprooken, 't gene volgt; als
Ten behoeve van Israel out omtrent 10, en Jacobus 8 jaaren, de twee minderjarige kinderen van de voorz. Jacobus vande Velde boekvercooper en Maria de Bruijn.
Een scheepenen kennisse van ƒ 800: - op Michiel Polder, veerschipper op Breda, in dato 4 Octob. 1686, ten behoeve van de voorz. Giertie Claesz, ende
Een obligatie van ƒ 600; - op 't land, ten comptoire deser stad, in da o 20 Novemb 1672, staende op den naem van Jan Agges, diegeleijt sijn ia de Lade. Praes. de H.H. Coijmans en Weveringh Weesmrn.
Aen de voorschreve Israel en Jacobus vande Velde medicinae Doctors, als van de hooge overighijt becomen hebbende veniam aetatis volgens haer octroijen de eene in dato 21 febr. 1711 en de andere 9 Decemb. 1711, om daer mede te handelen na haer welgevallen, waermede sij lieden te zamen bekenden van 't voorschreven legaet wel voldaen te sijn in 't bijsijn van Gellis Verhoeven clercq deser camer de goede bekende. Praes. de HH. Daniël Bernard Hr van Cattenbroeken Joan Elias Huijdecoper Hr van Maersseveen Weesmnr.
| |
17. Pieter Chaijer, Fransch réfugié, boekdrukker te Amsterdam.
Den 6 Maij 1699 heeft Pieter Chaijer frans gerefugieert boekdrukker verklaart dat zijn drie kinderen Jeanne oud 14, Jean Conrad 11 en Marguérite 9 jaaren bij Fran- | |
| |
choise Piernay in eerder huwelijk geprocreëert door 't overlijden van der zelve moeij mede genaamt Franchoise Piernay gestorven tot Sedan is opgekomen en aanbesturven een somme van omtrent hondert Hollantse guldens onder Henrij Piernay der kinderen oom tot Maastrigt woonagtig berustende: Welke somme Weesmeesteren, voor zo veel 't haer Een ten opzigte van degemelte drie kinderen aangaat hebben geconsenteert bij deze, dat de voorsz. Pieter Chayer van den voorsz. Henry Piernay zal mogen vorderen en ontfangen om de zelve in zijn sobere staat te besteeden tot kost, kleederen van linnen en wolle en verderenoodwendigheeden van zijn meergemelte drie kinderen; in 't bijzijn van Jan Hoekebak Notaris de goede bekende. Present de Heeren Joan Coijmans en Dr Philips Wevering Weesmeesteren.
| |
18. Jacobus Andriesz Grael, boekver kooper te Amsterdam.
Den 6 Octob. 1701 heeft Jacobus Andriesz Grael, boekvercooper, beweesen sijn soon Andries oud 3 1/2 jaaren, daer moeder van was Annetie Swart, voor moeders erff vijftigh gls. die bij hem sijnde opgebragt, aenstonts in meerder somme sijn beleijt aen deze stad;.... ende het behaegde Neeltie Claesz de grootmoeder. Praes: de HH. Dr Philips Weveringh, en Constantijn Ranst weesmrn.
Den 23 January 1720 synde voorz. ƒ 50: affgeschreven ende met ƒ 27:8: over te goede sijnde rente behandigt aan de voorsz. Andries Jacobs Grael ontrent sijne jaaren synde en staande te trouwen ende dit in voldoening van het voorz. bewijs: int bijsijn en opt versoek van sijn vader de voorz. Jacobus Andries Grael. Praest dHHre Mr Corn. Bors van Waveren Hre van Leusden etc. en Joan Elias Huydecoper Hre van Maarseveen etc. Weesmeesteren.
| |
19. Daniel Kloos, boekdrukker te Amsterdam.
Den 29 November 1701 hebben Evert Croesen Mr Kleermaker, ende David Graas schoolmeester alhier opgebracht een somme van een hondert guldens, dewelke zijluijden zeijden te hebben ontfangen van Hendrik Hendriksz van der Linde en Femmetje Schutten egteluijden tot voldoeninge van een bewijs op den 26 Januarij 1700 onder de hand gepasseert en gedaen bij de gemelte Femmetje Schutten aan haar twee kinderen Daniel oud omtrent 7, ende Hermijntje omtrent 5 jaaren geprocreëert in haar eerste huwelijk bij Daniel Kloos boekdrukker, van welk bewijs de acte bij henluijden alhier zijnde opgebragt geleijd is in de Lade, en zijn de voorsz 100 guldens op henluijder verzoek in meerdere somme beleijd aan de Heeren Thesorieren dezer Stad. Present den Heer Mr Gerrit Hooft.
Den 4 Octob. 1707 sijn vande voorsz. penningen afgeschreven ƒ 25-:-: en behandigt aen de voorsz. Femmetie Schutte de moeder, als voor de eene helft erffgenaeme ab intestato van hare voorsz. soon Daniel, in 't bijsijn van de voorsz. Evert Croesen, en Maria Bogaert, wede vande voorsz. David Graas. Praes: de H.H. Mr Gerrit Hooft, en Constantin Ranst Weesmrn.
| |
20. Jan Carstensz., boekver kooper te Amsterdam.
Den 12 Decemb. 1702 heeft Jan Carstensz boekverkoper de vader en Herman Ruijtenhuijs Mr Kleermaker de oom te zamen verklaart, dat door 't overlijden van Dirck Jansz. zijn zoon in Oostindie op des zelfs minderjarige zuster als zijnde mede erfgenaam ab intestato voor een vierdepart uijt zijne te goede nagelaate gagie is aanbesturven een somma van ƒ 43:5: - de welcke de Heeren Weesmeesteren op hun ernstig versoek hebben toegestaan, dat de voorsz. Jan Carstensz haar
| |
| |
vader uijt handen van de Heeren Bewindhebberen zal mogen ontfangen, en ten meesten nutte van de zelve zijne dogter besteeden. Present de Heeren Mr Gerrit Hooft en Constantin Ranst Weesmeesteren.
| |
21. Abraham van Hoogenhuysen, boekdrukker te Amsterdam.
Den 3 April 1703 heeft Abraham van Hoogenhuysen boekdrukker, beweesen sijn doghter Magdalena out 1 ¼ jaaren daer moeder van was Sara Robijn, voor haer moeders erff vijftigh gis: ende 't behaegde Andries van Hoogenhuijsen de grootvader, en Aernout Robijn de broeder: welke Andries van Hoogenhuijsen, sigh stelde borge voor 't voorsz. bewijs onder renuntiatie van de benifitien ordinis et excussionis beloovende de voorsz. ƒ 50: - 't allen tijden aen de voorsz. minderjaarige te sullen voldoen, ingevall de vader daer van quam in gebreeke te blijven, onder verband van alle sijne goederen, roerende, onroerende praesente ende toecoomende, des beloofde wederom de voorsz. Abraham van Hoogenhuijsen sijnen voorsz. borge van dese borgtogt 't allen tijden te sullen indemneeren en schaadeloos honden, als meede sijne voorsz. doghter etc. onder gelijcq verband als vooren, des sal hij etc. Praes. de H.H. Daniel Bernard Hr van Cattenbroecq, en Constantijn Ranst Weesmrn.
Bovenstaande acten (1-21) zijn getrokken uit het ‘Inbrengregister van de Weeskamer’ te Amsterdam.
| |
22. Harmen Abramsz. van den Bergh, plaatsnijder te Amsterdam.
Den 20 Septemb. 1686 compareerden als voren (voor de Hrn d' Haze [en] Hulft commissariss.) Harmen Abramsz van den Bergh van A[msterdam] plaatsnijder oud 20 jaarn ouders doot geassistrt met sijn oom en voogt Harmen van den Bergh [in margine staat hij woont in d'negelantiersstraat] en Marritje Hendricxe Bronchorst van A [msterdam] oud 19 jaarn woont als voorn, ouders doot, geassisfrt met haar broedr en voogden Jan Hendricksz Bronchorst en Godschalck Jansz. versoekende hare drie Sondaagse uytroepingen, omme naar de selve de voorsz. trouwe te solemniseren en in alles te voltrekken, soo verre daar anders geene wettige verhinderinge voor en valle. En naar dien sy by waarheyd verklaarden datse vrye Persoonen waren, en malkanderen in bloede niet en bestonden, waardoor een Christelijk Huwelijk mochte verhindert worden, zijn hun hare geboden verwilliget.
(w.g.) Harmen Abra. van den Bergh.
Marietie Hendricks Bronchorst.
Bovenstaande acte getrokken uit het ‘Kerkelijk Huwelijks inteekening register’ No. 515, te Amsterdam.
|
|