| |
Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken.
De nieuwste ontwikkeling van den bibliotheekcatalogus. - Bij de aanvaarding van zijn ambt als bibliothecaris der Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen heeft de heer dr. F.C. Wieder over bovenstaand onderwerp een rede gehouden.
Spr. begon met te herinneren aan den tijd, dat de bibliothecaris en de auteur een en dezelfde persoon waren, dat was in den tijd, dat de geheele bibliotheek uit één boek bestond. Deze tijd ligt - evolutionair gesproken - nog niet zoo lang achter ons, ten minste voor de landbouwwetenschap. Hij had hier het oog op een der eerste of wellicht het eerste wetenschappelijke boek, dat in West-Europa over den landbouw werd uitgegeven, het standaardwerk uit de zestiende eeuw, het geschrift van K. Stevens en I. Liebaut onder den titel: ‘De veldbouw ofte landwinninghe’. Oorspronkelijk in 't Fransch geschreven, verscheen een Hollandsche vertaling te Amsterdam in 1588. Volgens de voorrede is dit eerwaardig geschrift verdeeld in een groot aantal hoofdstukken, die ieder op zichzelf handbibliotheken en afdeelingen in een centrale bibliotheek mogen genoemd worden. En dit werk is niet een compendium, waarnaast spr. uit denzelfden tijd monografiën en onderzoekingen over speciale onderwerpen zou kunnen voorleggen; het is het eenige en vertegenwoordigt naast enkele werken op botanisch en zoölogisch gebied de geheele landbouwbibliotheek. En het doet het op zeer volledige wijze, zelfs voor het genezen der kranke arbeiders is gezorgd.
Sprekende over de oplossing van de vraagstukken, die de ontwikkeling en uitbreiding der bibliotheken mede brengen, deed dr. Wieder opmerken, dat al de verschillende systemen voor het opzoeken der boeken één fout gemeen hebben: de verouderde boeken staan den zoeker voortdurend meer in den weg, naar gelang, bij de uitbreiding der bibliotheek, iedere rubriek zich uitbreidt.
De moeilijkheid is daarin gelegen, dat men bij al die systemen niet de scheiding maakt van de actueele bibliotheek en de historische bibliotheek. Een groote stap tot de oplossing van dit vraagstuk heeft men gedaan in een
| |
| |
der grootste bibliotheken der wereld, die van het Britsch Museum te Londen. De enorme cirkelvormige leeszaal heeft men door straalsgewijs geplaatste boekenkasten ingedeeld in een aantal afzonderlijke vertrekken. In elk dier appartementen heeft men de boeken geplaatst van een speciale tak van wetenschap; de daar geplaatste boeken zijn met zorg gekozen door een vakgeleerde en omvatten de nog in gebruik zijnde standaardwerken en de nieuwste handboeken. Elk appartement bevat dus een handbibliotheek, waaruit, en dat is het cardinale punt, na verloop van een zeker aantal jaren, verwijderd worden, weder door een vakgeleerde, alle niet meer gangbare boeken. Het deed spr. groot genoegen te kunnen zeggen, dat de toestand der bibliotheek te Wageningen in principe zeer veel gelijkt op die van de bibliotheek van het Britsch Museum.
We hebben hier hetzelfde principe van handbibliotheken, geleid door deskundigen. Het is een geluk voor Wageningen, dat de toestand, die hier uit de practijk geboren is, blijkt te zijn de meest moderne op bibliotheekgebied, een toestand, waarnaar vele bibliotheken in ons land en daarbuiten als een ideaal opzien, zonder dat ze wellicht weten, dat wij dien hier reeds bereikt hebben. Het systeem der handbibliotheken biedt groote voordeelen: de bibliothecaris heeft voor elk vak de beste voorlichting, die hij kan wenschen; de bezoeker komt allicht bij zijn onderzoek in aanraking met den leeraar en heeft bij de keus zijner literatuur het voorrecht, dat hij aan geen enkele onzer groote bibliotheken in die mate kan verkrijgen. En dan het grootste voordeel, dat spr. het laatst noemde: dat men het boek op de plank ziet staan. Spr. is een groot voorstander van de open plank ‘the open shelf’; vereenigd met de persoonlijke leiding van een deskundige kan men van een bibliotheek, die zoo is ingericht, de schoonste resultaten verwachten. Spr. verklaarde zich, wat hem zelf als bibliothecaris betreft, voor een bewegelijken systematischen catalogus met als basis de indeeling naar handbibliotheken. Deze indeeling heeft zuiver practische beteekenis. Een boek komt in een handbibliotheek, omdat het daar op dat oogenblik noodig is; zoo kan het weer teruggaan naar de centrale bibliotheek, als het in de handbibliotheek geen nut meer doet. De bewegelijkheid zal zich vooral bepalen tot de actueele bibliotheek, terwijl voor de historische bibliotheek veel meer zal worden vastgehouden aan een blijvende indeeling.
De arbeid van het systematiseeren, zooals spr. het zich voorstelt, eischt een dagelijksche oplettendheid en toewijding, waarbij de voortdurende voorlichting door deskundigen onontbeerlijk is. In de toekomst zag spr. de noodzakelijkheid, dat de bibliothecaris zich steeds meer bij de leeraren aansluit om door den dagelijkschen omgang voortdurend op de hoogte te blijven van de richting, die de studie in elk vak neemt, maar ook zal de bibliothecaris, in andere richting, hebben uit te zien naar de studenten, dat zijn die jongere krachten in het studieleger, die nu reeds, dikwijls onbewust, bezig zijn de kiemen te leggen voor later opwassende studiën.
Spr. heeft getracht de overtuiging te wekken, dat het vak van den bibliothecaris bij uitstek van practischen aard is; wanneer men spreekt van bibliotheekwetenschap dan is hij wel bereid dezen term te aanvaarden, mits men daaronder versta de wetenschap van zoo practisch mogelijk te zijn.
Reizende bibliotheken. - Verslag van de Nutscommissie over 1915-1916.
Ons achtste jaarverslag kunnen wij beginnen met het verheugende bericht, dat er tegenover het voorgaande leesjaar een aanzienlijke vooruitgang kan worden vastgesteld ten opzichte van het aantal lezers zoowel als van dat der uitgeleende boeken, en dit niet alleen in absoluten zin (5185 tegen 4251 lezers, 64210 tegen 48904 uitgeleende boeken), maar ook relatief, berekend per kist. Het is belangwekkend, na te gaan, hoe in den loop der jaren, waarin de Commissie voor de Reizende Bibliotheken hare werkzaamheid over een steeds groeiend aantal dorpen uitstrekte, de gemiddelde uitleencijfers langzaam, doch gestadig zijn toegenomen. De vooruitgang tegenover het vorige jaar, waarvan wij thans kunnen gewagen, is evenwel bijzonder sterk (43 tegen 39 lezers, 526 tegen 453 uitgeleende boeken per kist). En dat terwijl de mobilisatie, zooals op meer dan één plaats getuigd wordt, nog voortdurend haren nadeeligen invloed op het lezen
| |
| |
doet gelden. ‘Zonder de mobilisatie’,schrijft men ons uit Nieuw-Dordrecht, ‘hadden wij minstens 90 lezers’. Niet alleen zijn zoovele der jongere mannen, die anders tot de trouwe lezers vooral van populair-wetenschappelijke en vakboeken behooren, thans onder de wapenen; maar ook hebben de thuisblijvende huisgenooten meer werk te doen dan anders. Men zou allicht geneigd zijn, als oorzaak der vermeerderde uitleening de leeslust der op vele plaatsen ingekwartierde soldaten aan te wijzen, doch - vreemd genoeg - evenals in het vorige jaar maakten de militairen zoo goed als geen gebruik van de hun geboden gelegenheid tot ontspanning door de boeken onzer Reizende Bibliotheken. Eene uitzondering op dezen regel vormde Ommen, waar ons bibliotheekje wegens het vele gebruik, dat de aanwezige bezetting ervan maakte, tijdelijk met een 80-tal romans werd vergroot. Wel is waar daalde die overgroote belangstelling vrij spoedig, maar eenige militairen bleven toch trouwe lezers en vroegen zelfs door bemiddeling van den plaatselijken boekbeheerder meer dan één vakboek ter bestudeering aan.
Terwijl aldus de militairen op de plaatsen, waar onze kisten gevestigd waren, van zeer weinig belangstelling daarvoor blijk gaven, ontvingen wij uit forten en garnizoenen meerdere directe aanvragen, die er op wezen, dat er bij vele bezettingen nog een dringende behoefte bestaat aan goede ontspanningslectuur. Onze Commissie stelde zich op het standpunt, dat zij aan deze aanvragen zooveel mogelijk wilde voldoen, mits ons gewone werk daardoor niet werd vertraagd of ingekrompen. De samenstelling onzer kisten, die er immers voor bestemd zijn, aan ouden èn jongen, aan mannen èn vrouwen iets aantrekkelijks te bieden, is oorzaak, dat zij voor de bijzondere behoeften eener militaire bezetting ongeschikt zijn. Zooveel mogelijk stelden wij dus uit onze boekenreserve speciale collecties samen, die werden verzonden aan de forten te Winkel, te IJ muiden en te Den Ham, aan het Kamp te Milligen en aan de Landweer te Rockanje. Meer te doen was in verband met de beschikbare geldmiddelen en werkkrachten niet mogelijk al zijn wij ervan overtuigd, dat ook na alles, wat door vereenigigingen en door particulieren reeds voor dit doel is bijeengebracht, in deze richting nog een groot en dankbaar arbeidsveld voor onze Commissie openligt.
Deze overtuiging deed het Hoofdbestuur onzer Maatschappij in October 1915 besluiten, aan den Generaal-Majoor, chef van het bureau voor ontwikkeling en ontspanning der gemobiliseerde troepen, het voorstel te doen, om ten behoeve van die forten, kazernes, grenswachten enz., die daaraan volgens het oordeel van Zijne Excellentie het meeste behoefte hadden, een honderdtal kisten met boeken gereed te maken, mits aan onze Maatschappij voor dit doel een subsidie werd verleend. Toen als antwoord op dit voorstel het verzoek werd gedaan, om bij wijze van proef een viertal kisten, ieder met 50 boeken, aan den Commandant van de Harskamp te zenden, voerde onze Commissie, dank zij de welwillende medewerking van Mej. T. Bruin, die het uitzoeken eener keurverzameling nieuwe boeken en het bewerken der catalogi bezorgde, deze bestelling met grooten spoed uit. Onze Commissie vernam later met groote voldoening, dat van de gezonden verzameling een zeer druk gebruik werd gemaakt, en dat èn H.M. de Koningin, èn Z. Excellentie Generaal Snijders bij gelegenheid van een bezoek aan het kamp hunne ingenomenheid met onze kisten hadden uitgesproken, waaruit wij mogen afleiden, dat deze proef inderdaad als geslaagd kan worden beschouwd. Het doet ons derhalve leed, dat onze Regeering naar aanleiding daarvan niet heeft kunnen besluiten, om aan onze Maatschappij het gereedmaken van een belangrijk aantal kisten onder de bovengenoemde voorwaarden toe te vertrouwen.
Daar wij den gestadigen groei in de belangstelling voor onze bibliotheken niet voornamelijk aan omstandigheden van tijdelijken en plaatselijken aard kunnen toeschrijven, zoo moeten wij daarin wel een bijzonder gelukkig teeken zien èn van de toenemende ontwikkeling ten platten lande èn van de populariteit onzer kisten, die dan ook, naarmate wij telken jare weer nieuwe ervaringen kunnen verzamelen, met een toenemende kennis van zaken worden samengesteld. En vergeten wij vooral niet, met hoeveel toewijding door vele boekbeheerders nu reeds jaren lang wordt gewerkt, om deze lectuur bij hunne dorpgenooten, die voor een deel het
| |
| |
lezen van boeken nog alleen maar bij hooren zeggen kenden, voor een deel helaas reeds door de tot in de afgelegenste gehuchten gecolporteerde sensatielectuur bedorven waren, ‘erin’ te krijgen.
Behalve ten aanzien van het aantal der lezers en der uitgeleende boeken, kon onze bibliothecaresse tot hare groote vreugde ook een merkbaren vooruitgang vaststellen ten opzichte der zindelijke behandeling van den inhoud der kisten. Welk een besparing zou het voor ons zijn, hoe zou ons werk er in aantrekkelijkheid door winnen, indien wij onze lezers eraan konden gewennen, de boeken steeds met schoongewasschen handen aan te vatten. Op menige plaats moet de beheerder zijn publiek thans nog voortdurend aanmanen: ‘Lees niet onder het eten; wacht tot de tafel is afgewasschen (tafellakens zijn voor vele gezinnen luxe-artikelen); pas op, als de lamp gevuld wordt.’ Nog steeds vertoonen vele boeken vet- en petroleumvlekken, maar het wordt gelukkig beter, dank zij ook den invloed, die in deze van de scholen uitgaat. Zoo vertelde ons het hoofd der O.L.S. te Marrum, waar jaren lang een Reizende Bibliotheek gevestigd was (thans richt het Nutsdepartement daar ter plaatse een eigen bibliotheek op), dat in zijne school de kinderen stelselmatig aan de zindelijke behandeling van boeken gewend worden. Een dergelijk onderwijs moet op den duur succes hebben.
Wij wilden wel, dat ten aanzien van een nog belangrijker punt: de smaak der lezers, een even merkbare vooruitgang te bespeu ren viel. Nog altijd bleek er het meest vraag te zijn naar boeken van het gehalte van die van Marlitt en Werner, naar spannende romans als ‘De Graaf de Monte Christo’, naar Indianenboeken en... boeken over oorlog. Het gaat echter niet aan, om dergelijke werken in groot aantal in onze bibliotheekjes op te nemen ten koste van schrijvers als b.v. Dickens, dien men tegenwoordig ook ten platte lande veelal langdradig noemt, van Lennep, wiens Ferdinand Huyck door een lezer tot een ‘kroegenboek’ werd gestempeld, Tolstoi, Streuvels, Couperus, die om ruwe uitdrukkingen of stootende taal door enkele lezers werden veroordeeld. Maclaren vond men hier en daar te moeilijk en Lagerlöf werd alleen voor ontwikkelde lezers geschikt geacht. Nu het blijkt, dat onze bibliotheekjes op de blijvende belangstelling der bevolking kunnen rekenen, willen wij ons echter niet van de goede gewoonte laten afbrengen, in elke kist boeken voor minder en voor meer ontwikkelden op te nemen. Gaandeweg zal, daaraan twijfelen we niet, ook het aantal vrienden van romanlectuur van beteren rang toenemen.
Het eerste gedeelte van den catalogus. dat der populair-wetenschappelijke boeken, wordt nog steeds door vele lezers als ‘het zwarte schaap’ angstvallig gemeden. Doch ook hierin komt allengs eenige verbetering. De beheerder van een onzer grootste afdeelingen zegt in zijn verslag: ‘Hoewel er niet zooveel van het populair-wetenschappelijk gedeelte van de bibliotheek wordt gebruik gemaakt als van de romans en de werken voor de jeugd, zou ik dit gedeelte toch niet gaarne in de kist missen. De jaargangen van tijdschriften zijn meer gewild, maar ook boeken als Tutein Nolthenius, Nieuwe Wereld; De Boer, Ons Vaderland; Junius, Het leven in Zuid-Afrika, worden door de beste lezers zeer gewaardeerd.’
Waar goede schoolbibliotheken zijn, wenscht men minder werken voor de jeugd, doch een vermindering dezer boeken in de bibliotheekjes (thans ong. 33 o/ovan den inhoud), zou o.i. niet wenschelijk zijn, daar naast jongeren ook zooveel ouderen van deze rubriek profiteeren, terwijl ook de statistiek uitmaakt, dat de boeken dezer jeugdafdeling in doorsnee nòg meer gelezen worden dan de romans. Daar bovendien vele werken voor de jeugd een heel wat gezonderen geest ademen dan zoogenaamde lichte romannetjes, en het derhalve veelal aanbeveling zal verdienen, ze in plaats van deze laatste aan onontwikkelde volwassenen in handen te geven, zou een uitbreiding dezer rubriek zeker eerder dan een inkrimping in overweging komen.
Met veel voldoening nam de Commissie wederom kennis van de bijzondere pogingen, door sommige beheerders in het werk gesteld, om leiding aan de lectuur te geven. In dit opzicht staat de afdeeling Scharwoude bovenaan, waar door den boekbeheerder geregeld een boek met een deel der lezers werd besproken. Het vorige jaar werd een proef genomen met Rosegger's ‘Gedenk- | |
| |
schriften van een woudschoolmeester’;toen de bespreking daarvan niet erg bleek in te slaan, koos men Hebbel's drama ‘Maria Magdalena’, waarmede men meer succes had.
Gaarne spreekt de Commissie hare bijzondere waardeering uit over het feit, dat de registers der lezers en der uitgeleende boeken dit jaar zóó goed zijn ingevuld, dat, hetgeen in geen jaren het geval was, ditmaal een bijna geheel volledig statistisch overzicht kan worden overgelegd. Het werk, aan de nauwkeurige invulling dezer registers verbonden, moet vooral niet worden onderschat, en wij zijn den boekbeheerders dan ook dankbaar, dat zij ons door hunne bereidwillige medewerking dit nauwkeurige materiaal over het verrichte werk verschaffen.
Ook kunnen wij er onze voldoening over uitspreken, dat de bibliotheekjes dit jaar beter op tijd terugkwamen dan vorige jaren, al moesten wij ook ditmaal nog tot begin Augustus op het binnenkomen van de laatste zes kisten wachten. Het volmaakte in deze richting is dus nog niet bereikt, daar immers het reglement voorschrijft, dat de kisten uiterlijk 31 Mei naar Amsterdam moeten worden teruggezonden.
Onder de afdeelingen, waar veel en goed gelezen is, staat Hoevelaken, waar zelfs het minstgelezen boek tweemaal ‘uit’ was, bovenaan. Dan volgen Lienden, Ingen, Drachtster Compagnie, Bergen, Nieuw-Weerdinge, Poortugaal en Westmaas. Ook Meeuwen (N. Br.), een plaats met 400 zielen, waar 26 lezers 570 boeken lazen, terwijl de plaatselijke schoolbibliotheek er nog 644 uitleende, dient in dit verband met eere genoemd te worden. Van de 24 plaatsen, die voor het eerst een kist ontvingen, werd het meeste succes behaald te Kats, te Veere en te Hippolytushoef. Twee der nieuwe plaatsen ontvingen bij wijze van proef een kist van 50 in plaats van met 100 boeken. Het waren Lutkewierum (250 zielen) en Beerse (1000 zielen). Te Lutkewierum werd ondanks het geringe zielental meer gebruik van deze kleine kist gemaakt dan op menige grootere plaats, waarheen een kist van 100 boeken was gezonden; te Beerse was daarentegen de belangstelling zoo gering, dat de beheerder zich voor het volgende jaar niet meer beschikbaar stelt.
In het geheel werden 122 kisten uitgezonden. Voor de verdere bijzonderheden raadplege men het tabellarisch overzicht, dat aan dit verslag is toegevoegd.
Van de gelegenheid, om uit onsCentraalmagazijn vakboeken te betrekken, werd ditmaal iets meer gebruik gemaakt dan in het voorafgaande jaar. Eene vermindering deed zich alleen gevoelen ten opzichte der landbouwboeken, waarvan dit jaar slechts 65 uitgeleend werden (aan 23 afdeelingen) tegen 105 aan 24 afdeelingen in 1914/5. Wij vermoeden, dat de uitbreiding van het aantal der gemobiliseerden van deze vermindering de hoofdschuld draagt. Dat echter die 65 uitgeleende landbouwboeken ieder voor zich hun nut zullen afwerpen voor onze volkswelvaart, kunnen wij o.a. afleiden uit het door den boekbeheerder te Borsele gemelde verheugende feit, dat een landbouwer aldaar zijne bedrijfsboekhouding na bestudeering van een uit ons magazijn geleend boek naar de methode ten Rodengate Marissen heeft ingericht. Het uitleencijfer voor techniekboeken wijst daarentegen eene verhooging aan van 303 op 359 (geleend aan 55 afdeelingen tegen 47 in het vorige jaar). Daar de in 1912 gedrukte catalogus van landbouwboeken thans is uitverkocht, werd bij het sluiten van het verslagjaar de bewerking van een nieuwen catalogus dringend noodig; de voorraad zal worden uitgebreid, en de titels zullen in den nieuwen catalogus op dezelfde uitvoerige wijze worden bewerkt, als in den techniek-catalogus van 1913, daar een deel van de grootere navraag naar boeken uit deze laatste afdeeling zeker aan de betere bewerking van den catalogus moet worden toegeschreven.
Ten slotte een enkel woord ter toelichting van den staat van ontvangsten en uitgaven. Wanneer het nadeelige saldo van het vorige jaar, dat toen reeds ƒ 430 55 bedroeg, thans met niet meer dan ƒ 34.44 is aangegroeid, dan kon dit betrekkelijk gunstige resultaat alleen worden verkregen door de uiterste bezuiniging ook op noodzakelijke uitgaven. In de drukke zomermaanden, wanneer meer dan 12000 boeken stuk voor stuk op ons kantoor moeten worden nagezien, gereinigd, gerepareerd en opnieuw gekaft, wanneer bovendien de inhoud van vele kisten moet worden veranderd, en nieuwe catalogi moe- | |
| |
ten worden bewerkt en gedrukt, dan wordt er van de arbeidskracht van onze bibliothecaresse zooveel gevergd, dat het volgens het oordeel der Commissie zeer onbillijk zou zijn, indien haar salaris binnenkort niet behoorlijk werd verhoogd. Verder zal ook meerdere assistentie vooral in den drukken tijd uiterst gewenscht zijn.
De kosten van papier, karton, touw en zoovele andere voor ons werk noodige materialen stijgen in den laatsten tijd op onrustbarende wijze; ook dit zal voor het volgende jaar een belangrijke verhooging onzer uitgaven medebrengen. Zelfs wanneer het aantal kisten niet verder wordt uitgebreid, zullen onze inkomsten het a.s. jaar geheel onvoldoende zijn, om de uitgaven te dekken. En ieder jaar moeten wij een dozijn en meer aanvragen om kisten terugwijzen. Zoovele honderden dorpen in Nederland zijn van het bezit van eene nog zoo kleine volksbibliotheek verstoken. Geen gelegenheid tot lezen van een goed boek voor zoovele duizenden uwer landgenooten - mogen dit allen eens bedenken, die zelf in het bezit zijn van een heerlijken boekenschat, die slechts in eigen kast behoeven te grijpen, als zij in een uur van verpoozing naar voedsel voor geest en hart zoeken. Laat een ieder, die telken jare tientallen ja honderden guldens voor de vermeerdering zijner eigen bibliotheek, voor mooie leesboeken voor de kinderen van eigen kring uitgeeft, ook voor ons werk een gave afzonderen! Laat ieder boekenliefhebber ons een jaarlijksche bijdrage toezeggen, die eenigszins evenredig is aan hetgeen hijzelf voor boekenaankoop voor eigen genot en dat van zijn gezin besteedt! De jaarlijksche bijdragen van particulieren voor ons werk zouden dan niet enkele honderden, maar vele duizenden guldens bedragen. Alleen door den krachtigen steun van velen in den lande kan ons werk blijven groeien; en alleen wanneer het blijft groeien, kan het zijne waarde en beteekenis behouden in onze groeiende maatschappij.
Aan dit belangrijke verslag is een tabel toegevoegd van het gebruik van de reizende bibliotheekjes in de verschillende afdeelingen; een bijdrage van eenige beteekenis voor wat men de intellectueele geografie van Nederland zou kunnen noemen. Dan volgt een statistiekje van wat voorhanden is, en wat uitgeleend is op 't gebied van land- en tuinbouw en techniek. De directie is hiermede klaarblijkelijk pas begonnen; een catalogusje van vak- en studieboeken op het gebied van land- en tuinbouw en veeteelt is in November 1916 gegeven, het geeft op 16 bladzijden een 140-tal titels.
De Staat van ontvangsten en uitgaven geeft als eindcijfer ƒ 5445.715; van de ontvangsten komt ƒ 4000. - van de Maatschappij die over het gebruik en het nut van dit matige bedrag zeker volop tevreden kan zijn. Uitgegeven werd 833 gulden aan boeken, 686 aan onderhoud en binden; de administratie kost dus heel wat meer. Maar dat spreekt wel van zelf; en hoe zuinig wordt er nog gewerkt. Dit is wel een van de mooiste kanten van het werk; men voelt zoo, dat een drievoudig subsidie in handen van zulk een bestuur nog wel het zesvoudige nut zou doen.
B.
|
|