| |
| |
| |
Oude zeekaartboeken in nieuwe uitgaven.
Wat gedaan is door Joh. Knudsen, en wat nog gedaan moet worden.
I.
Eenige jaren geleden gaf ik in eene reeks studies een overzicht van de tot mijne kennis gekomen exemplaren en uitgaven van die oude 16e-eeuwsche zeemanshandboekjes die den titel dragen van Kaarten van de zee (Tijdschr. v.b. en b. 1908 en v.). Ik wees aan, hoe de belangstelling in deze boekjes waaraan De Jonge (1862) en Tiele (1884) nog zoo goed als geene aandacht hadden gewijd, was ontwaakt en toegenomen. Het bleek echter tevens, hoe weinige exemplaren er van bewaard zijn, en hoe deze zich in ver uiteenliggende bibliotheken bevinden, zoodat bestudeering en vergelijking heel moeielijk is. Het was mij toen weliswaar, in een tijd van orde en ongestoord internationaal verkeer, mogelijk geweest, tijdelijk de boekjes aan de Amsterdamsche bibliotheek bijeen te krijgen; voor verdere bestudeering is men er dan echter nog niet - ten slotte moet het geleende zeldzame exemplaar toch terug, en wil men dan later het een of andere punt nog eens weer nagaan, dan kan men niet telkens het boekje opnieuw toegezonden krijgen. Zoo drong zich - en dringt zich nu bij den achteruitgang van orde en veiligheid nog des te sterker - de wensch op, dat al die belangrijke oude teksten eens herdrukt mogen worden.
Er was in die richting al wel iets gedaan. We hadden reeds de voortreffelijke uitgaaf van de twee oude handschriftteksten, het Seebuch, in 1876 door Karl Koppmann uitgegeven, en Rogge's facsimile-uitgaaf van de Amsterdamsche boekjes van 1540/41. Maar er was veel meer noodig, en de vraag was, wie deze zware taak zou aanvatten, en wie haar zou doorzetten.
Sedert is de hand aan het werk geslagen. Reeds in 1914 verscheen de uitgaaf van het oudste gedrukte leeskaartboekje, de Kaert vander zee van Jan Severszoon (1532). In 1915 is daarop de uitgaaf van
| |
| |
een allerbelangrijkst Deensch leeskaartboek van wat lateren tijd (1568) gevolgd. Deze beide uitgaven zijn het werk van één man, Johannes Knudsen, iemand die niet wacht wat anderen zullen doen, maar aan het werk gaat; die met vaste hand de zaak aanpakt en uitvoert naar eene weldoordachte eenvoudige methode, en die hetgeen hij begonnen heeft ook weet te voltooien. De noodige financieele hulp weet hij te krijgen, een uitgever die zijn werk goed, flink, smaakvol uitvoert weet hij te vinden. De boeken die zijn naam dragen zijn kostbare werkinstrumenten voor den studeerende; het zijn tevens voortreffelijke voorbeelden voor hen die in dezelfde richting zullen voortwerken.
Wij hadden gehoopt van de eerstgenoemde uitgaaf hier al dadelijk eene bespreking te geven, de heer Denucé te Antwerpen had hiertoe zelfs eene toezegging gedaan; maar de maand Augustus bracht den vijandelijken inval, deed de werken des vredes stilstaan, en verlamde het geregelde verkeer.
Inmiddels is de tweede Knudsen-uitgaaf gevolgd, en schijnt eene samenhangende bespreking gewenscht, en wel niet alleen van deze beide verschenen werken, maar ook van wat op dit gebied nog te doen is. Hiervoor kan ik niet volstaan met naar mijne vroegere overzichten in het Tijdschrift v.b. en b. te verwijzen. Onze kijk op het onderwerp is sedert op menig punt verruimd en uitgebreid, vooral ook al weer rechtstreeks of indirect door Knudsen's studies. De plicht om het werk op breeder schaal aan te vatten dringt zich krachtiger op, en de wijze waarop dit zal moeten gedaan worden laat zich beter afteekenen.
Op de bespreking van de leeskaartuitgaven, ons door Knudsen geschonken, en van de zich daarbij aansluitende boekjes die nog op een uitgaaf wachten, hoop ik dan een kort overzicht te laten volgen van deze geheele werkzaamheid van Knudsen, met bespreking van zijn laatste uitgaaf op dit gebied, een voortreffelijken atlas van 17e- eeuwsche Deensche zeekaarten.
| |
De oudste zeekaarten.
De kaert vander zee van Jan Severszoon (1532). Het oudste gedrukte Nederlandsche leeskaartboek, uitgeg. door Joh. Knudsen naar het eenige bekende exemplaar behoorende aan de Kon. Bibl. te Brussel. G.E.C. Gads forlag. Köbenhavn. Voor Ned. M. Nijhoff. 's-Grav. 1914. - XII + 100 blz. 8o. Gedr. in 200 ex.
Allereerst heeft Knudsen ons dan dat oudste gedrukte zeekaartboekje (Jan Severz. 1532) in handen gegeven. Niet alleen is daardoor
| |
| |
het werkje gered, zelfs voor het geval, dat de Koninklijke Bibliotheek te Brussel eens getroffen werd door een ramp als die van Leuven, maar ieder die het noodig heeft, kan nu te allen tijde het boekje raadplegen, en met andere teksten vergelijken. De uitgaaf staat wat uitvoering betreft - papier, druk, ja geheel het uiterlijk voorkomen - zeer veel hooger dan de Seebuch-uitgaaf van Koppmann. En wat den inhoud betreft, de goede zorg, de practische inrichting, zou ik haar ook zeker niet lager, misschien zelfs nog iets hooger stellen. En vraagt men, wat het bijzondere in Knudsen's methode van uitgaaf is, dan is het antwoord: de eenvoud. De tekst is juist gegeven zooals in het origineel, met alle onbeholpenheden in redactie, rangschikking en spelling; alleen in plaats van den slechten en voor ons lastigen Gothischen druk een bijzonder heldere ronde Latijnsche letter.
Titel van 1532.
Dit laatste is een belangrijk verschil met Rogge's uitgaaf van het boekje van 1540/41, waar de bladen gefacsimileerd zijn. Zulk een uitgaaf komt natuurlijk nog dichter bij het origineel, en heeft in zooverre iets voor. Practisch heeft men echter veel meer aan een modernen herdruk. Immers deze geeft, afgezien van de grootere
| |
| |
helderheid, eene indeeling, waarnaar men citeeren kan, en maakt zoo het aanbrengen van nuttige toelichtingen, en van verwijzingen naar parallelplaatsen, en het toevoegen van bruikbare registers mogelijk. In een facsimile-uitgaaf kan men dat alles niet aanbrengen.
Hoe heeft nu Knudsen de indeeling gemaakt? Doodeenvoudig door van elk nieuw opschrift in het origineel een hoofdstukje, van elk Item een paragraaf te maken - iets dergelijks trouwens heeft ook reeds de Seebuch-uitgaaf. En nu heeft Knudsen naar hetzelfde stelsel eene indeeling van Rogge's tekst van 1540/41 aangegeven, die men, zijne aanwijzingen volgende, met rooden inkt in het facsimile-boekje kan aanbrengen. Zoodoende kon hij van al deze oudste teksten de parallelle plaatsen over en weer aanteekenen, en een volledige lijst van plaatsnamen op de beide gedrukte teksten - de Seebuch-uitgaaf heeft zelf zulk eene lijst - toevoegen, die ook de moderne namen geeft.
Zoo ligt dit geheele oudste zeekaartmateriaal tot het midden van de 16e eeuw nu voor den gebruiker klaar.
Natuurlijk heeft Knudsen het niet bij enkel afdrukken van tekst en register kunnen laten. De vergelijking van die vier oude teksten drong hem, meteen zijne indrukken in eene korte inleiding neer te leggen. De hoofdinhoud van de daarin gegeven beschouwingen is weergegeven en kritisch behandeld door S.P. l'Honoré Naber in eene zaakkundige bespreking van de uitgaaf in het Tijdschr. v.h. Aardrijksk. Gen. (1914 blz. 346 en v.), en we moeten er ook hier even bij stilstaan.
De leeskaartboekjes op zich zelf zijn al heel merkwaardig: die losse opteekeningen over vloed en eb, over stroomingen, koersen en havens, deels gelijksoortig, deels weer van verschillenden aard, nu eens eenigszins stelselmatig geordend, dan weer in wonderlijke wanorde op elkaar volgende. En nog vreemder wordt het, wanneer men de teksten naast elkaar legt; het eene oogenblik meent men twee afschriften van hetzelfde werk te zien, dan weer lijkt de eene tekst een sterk vermeerderde en gewijzigde uitgaaf van de andere, maar op eens ziet men de latere uitgaaf weer minder geven dan de vroegere, of ziet men verwarring in plaats van orde komen juist waar men het omgekeerde verwachtte. ‘De vier teksten moeten beschouwd worden als zelfstandige, van elkaar geheel onafhankelijke redacties van dezelfde grondstof.’ Knudsen verklaart dit uit verzamelingen van opteekeningen, die de schippers bijeenbrachten, en op hun eigen wijze ordenden en bij gelegenheid vermeerderden, vaak op losse
| |
| |
stukken papier of in schrijfboekjes die misschien weer losgingen, en die door afschrijvers vermenigvuldigd, steeds weer aan wijziging onderhevig waren. Hij vergelijkt het bij receptenverzamelingen van huismoeders, waar men opgaven voor bakken, inmaken, koken, schoonmaken, handwerken, ziekenverpleging en huisraad van allerlei soort in bonte orde bijeen kan vinden. Naber herinnert er aan, dat nog steeds ieder zeeman die iets meer beteekenen wil dan matroos of onderofficier, er van die ‘aanteekeningen’ of ‘memorialen’ op na houdt, dat iedere ‘loods’ zoo van die geheimzinnige schrijfboekjes heeft, soms eigen werk, soms erfstukken, die in stilte geraadpleegd worden, om op een gegeven moment voor den dag te kunnen komen met: ‘ziet u mijnheer dat heb ik in mijn jongen tijd ook al gehoord van... enz. enz.’
Het leeskaarboek van Wisbuy, 1566.
Zoo heeft de uitgaaf van Knudsen ons niet alleen een practisch studieapparaat gegeven, maar hij doet ons tegelijk ‘aan de hand van die oude Hollandsche zeekaartboekjes zien hoe het allerwege op de wereld moet zijn toegegaan, zoodra een bestaande scheepvaart naar nieuwe banen zocht en die ten deele reeds gevonden had.’
| |
| |
| |
Het ‘Wisbuysche’ leeskaartboek.
Aan de aangehaalde woorden verbindt Naber een wensch, namelijk ‘dat we binnen niet al te langen tijd verrast mogen worden met een kritische uitgave van de zoogenaamde “Wisbuysche” leeskaartboekjes, bewerkt naar Knudsens systeem.’
Bij dezen wensch moet wel ieder die kennis neemt van wat nu reeds verricht is, zich aansluiten. We kennen nu wat er van de leeskaarten over is in hun kindsheid; we moeten nu ook tot onze beschikking krijgen wat in de volgende periode uit deze varieerende teksten gegroeid is, de vaste, uitvoerigere, en tevens geïllustreerde tekst, die in de tweede helft van de 16e eeuw verscheidene tientallen van jaren de Hollandsche, Duitsche en Noorsche schippers op hunne vaarten heeft geleid.
Aan de uitgaaf van dezen tekst is nog iets meer vast dan aan die van de oudere boekjes. Vooreerst zullen de illustraties mede in facsimile moeten worden gegeven, want in deze ligt het groote verschil tusschen de oudere en de latere periode. Zie de afbeeldingen blz. 219 en 220. Ook die oudere zeelui maakten en gebruikten stellig al geteekende schetsjes van dezen aard; eene enkele passage in het boekje van 1532 wijst reeds duidelijk op eene geteekende landver- | |
| |
kenning. Maar die teekeningen zijn niet gedrukt en niet bewaard. Dat ze na 1550 in hout gesneden en in den tekst van de leeskaarten opgenomen zijn, is, zooals ik vroeger heb aangetoond, het werk van Cornelis Anthonisz. Welnu, het door hem gemaakte boekje, dat tal van uitgaven beleefd heeft, maar waarvan slechts enkele exemplaren over zijn - slechts één, in een late uitgaaf, hier te lande bewaard -, dat boekje verdient allereerst een herdruk, en wel een volledigen, met zorg bewerkten, kortom een uitgaaf ‘naar Knudsen's systeem’.
Al de bekende drukken zullen er voor vergeleken moeten worden, zoowel de Hollandsche als de plat-Duitsche; van de Zuiderzee zullen de beide beschrijvingen, de oudere van Cornelis Anthonisz. en de latere, gegeven moeten worden, en we zullen ook de kostelijke inleiding er bij krijgen, Den Spieghel vander See ‘dwelck overgheset is wt een out boeck, ende dat seer schoon, ende profitelijck is voor zeevarent volck, ende sonderlinge voor die jonge schippers oft stuermans, hoe dat si haer sullen houden.’
Daarin lezen we ‘waar by dattet toe coemt, dat die cunt ende die wetenschap vander zee so cleyn is, ende verduystert wert ende te niet gaet, dat coemt by dat zeevarende volck dat si in haer jonge dagen ghewent zyn tot rebelheyt ende onachtsaemheyt, tot drincken, tot spelen, met troefspel of met teerlingen, of si brengen haer gelt int Bordeel, also datter veel sijn die haer huer ende gelt onduechdelicken wech brenghen, ende gheven hen tot cleynicheyt, gelyck die Rabauwen oft tot schuymen oft tot Potboeven die achter lant loopen ende en achten niet op enige cunt oft wetenschap te leeren die hem
| |
| |
soude dienen tot stuermanschap.’ Hoe anders was dat vroeger: ‘In voorleden tyden plegen die oude zeeluy die jonge bootsluy te leeren die getyden te rekenen wat maen dat hooch water of leech water is, in dese landen oft in haven, ende oock in ander landen ende havenen ende oock die coersen lancx der zee, ende vant vallen ende loopen van die stroomen, ende vande ghedaente, ende diepten vande gronden, ende om landen te leeren kennen hoe hem dese landen oft ander landen opdoen ende hoe die landen stercken (strekken), ende hoe die landen vanden anderen liggen, ende hoe die havenen ende eylanden vanden anderen liggen, ende om die conde te weten ende te leren, soo pleghen sommige jonge ghesellen hem daertoe te gheven om dese conde te leeren, maer nu ter tijt... enz. enz.’
De Hamburgsche uitgaaf 1571.
Hoe keurig wordt ons in deze naïeve woorden het ontstaan zelf van die oudste leeskaarten geschilderd!
Ja, wel moeten we dat zoogenaamde Wisbuysche zeekaartboek allereerst; daarna ook de latere, meer ontwikkelde werken in goede uitgaven krijgen. En we moeten er niet te lang mee wachten, als we voordeel willen trekken van de goede krachten, die nu door hun kennis en hun belangstelling bij zulk een uitgaaf 'tzij als werkers, 'tzij als raadgevers kunnen helpen. Hoe veel zal het waard zijn als iemand met de nautische kennis van
| |
| |
een l'Honoré Naber bij zulk een uitgaaf adviseerend en critiseerend zal kunnen helpen. Maar vooral, hoeveel zou het waard zijn als Knudsen zou kunnen gewonnen worden om met zijn beproefde methode het werk althans mede uit te voeren. Wij hebben nu. zijn hulp al; ik maakte voor enkele jaren een afschrift van de oudste bewaarde uitgaaf van het Wisbuysche boekje (1566) dat ik uit Kopenhagen te leen had, ik zond dat later aan Knudsen te leen, ten gebruike bij zijn uitgaaf van de Deensche zeekaart, en ik ontving het terug met de volledig aangebrachte indeeling naar het beproefde systeem, zoodat de ligger voor de gewenschte uitgaaf reeds kant en klaar voor mij ligt. Ik kreeg bovendien een compleet stel photografieën, wit op zwart, van al de blaadjes met houtsneden in het Kopenhaagsche boekje. En natuurlijk heeft Knudsen tegelijk den inhoud van het boekje al zorgvuldiger bestudeerd dan iemand anders, toen hij de uitgaaf van de Deensche zeekaart onder handen had, die in hoofdzaak eene vermeerderde uitgaaf is van ons Wisbuyboekje, en die we nu, nu hij het zoo gemakkelijk heeft gemaakt, eens nader moeten bestudeeren.
(Wordt voortgezet).
C.P. Burger Jr.
|
|