Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeken in sterfhuizen van Oud-Mechelen.VII.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krimpen wou, anderzijds zijn gade verstiet. Natuurlijk werd van Standonck door een verbanningsedikt getroffen, dat eerst na twee jaren, in 1501, opgeheven werd. Toen mocht hij naar Parijs terugkeeren, alwaar hij op 5 Februari 1504 overleed. De weg der ballingschap leidde hem als van zelf weer op den vaderlandschen bodem. Hij maakte er zich zijn gedwongen verblijf ten nutte om vier huizen voor arme scholieren op te richten: te Kamerijk, te Valenciennes, te Leuven en te Mechelen. Het kon bezwaarlijk anders, of zijn gesticht van Montaigu zweefde hem daarbij vóór den geest. De bekende oudheidkundige, kanunnik W. van Caster, de Mechelsche biograaf van Jan van Standonck, heeft ook aan zijn kollegie ter stede een paar bladzijden gewijd, waarin de voornaamste feiten en jaartallen staan aangegevenGa naar voetnoot1). Dit geschiedkundig overzicht blijkt echter voor aanvulling vatbaar. En nu de lezer toch reeds met deze lange inleiding bij dit stukje genoegen moest nemen, zal hij misschien met een poging in dien zin vrede hebben. De meeste bijzonderheden halen wij hierbij uit onuitgegeven bescheiden, waarvan een aantal in ons eigen bezit berusten. Bij benadering kan men het jaar 1500 opgeven als den tijd, waarin de onderhandelingen tusschen Jan van Standonck en het Mechelsch Magistraat uitliepen op den aankoop van een huis tot vestiging zijner school, die een ware armenschool zijn zou. Het opperste bestuur werd den stichter toegezeid. Nog éénmaal na zijn afreis naar Parijs, in het jaar 1502, zag men hem in zijn geboortestad weer. Tusschen door, gelijk na zijn dood, fungeerde als zijn plaatsvervanger Heer Jan vanden Sande, die aldus de eerste regent van de nieuwe instelling geweest is. Zeer gauw knoopte deze nieuwe onderhandelingen aan met de heeren vander Weth en op 4 November 1504 kwamen zij over enkele ordonnanciën t'akkoordGa naar voetnoot2). 't Kon wel gebeuren, dat vroeg of laat het zoogenoemde FratershuisGa naar voetnoot3) niet meer voldeed: dan zou het gebouw van de hand mogen gedaan worden, mits men met de verkoop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
somme renten zou aanleggen in het voordeel der behoeftige studenten. Doch voor heel haar bestaan heeft de school haar onderkomen gevonden in het gebouw, dat het magistraat zich had aangeschaft in de aloude Koeistraat - thans de Mérodestraat - vlak bij de huidige Standonckstraat, die de vroegere ‘Steenstrate retro prisoniam’ is, tegenover de Schoolstraat, voormalig ‘Lechelstrate’Ga naar voetnoot1). Een tiental droeve jaren heeft het gesticht nochtans doorgemaakt rond 1580, toen Mechelen in troebelen oorlogstijd moest leven. De school liep ledig dan, want de fraterkens waren voor de Staatschen gevlucht en slechts betere dagen voerden hen terug. Bij voortduring werd anders het erf verbouwd en vermooid. In 1595 werd het door aankoop vergrootGa naar voetnoot2). Maar nog vóór het einde van datzelfde jaar werd Standonck's gesticht opgeslorpt door het Seminarie, dat aartsbisschop Matthias vanden Hove, alias Hovius, had ingesteldGa naar voetnoot3). Van het Mechelsch magistraat kan men niet anders zeggen, dan dat het de school van Standonck steeds vrijgevig heeft behandeld. De wekelijksche hulp, waartoe de hoogmogende heeren zich tegenover den stichter hadden verbonden, wist Rector Jan vanden Sande nog met een rijnsgulden te doen verhoogenGa naar voetnoot4). Jaarlijks beschonken zij tevens de studenten met kermiswijnGa naar voetnoot5) en namen de voorziening met brandstof op zichGa naar voetnoot6). Voor het eten moesten de armbesturen der verschillende parochies bijdragen met een aantal veertelen rogge; wat zeer aannemelijk was, daar de twaalf scholieren binnen het huis gekozen werden van uit de onderscheiden parochiesGa naar voetnoot7). Denkelijk mocht men die gift in naturalia afkoopen: aldus ten minste verklaren wij het toekennen van een geldelijke toelage door de Heilige Geestmeesters van Sint-Rombouts, wier rentmeester in zijn rekening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de onzalige jaren 1579-1585 een post stelde, waarmee hij reeds een blik op der Standonckisten geschiedenis toelaat: “Item de Standonisten tsiaers xij L., ende staen betaelt inden vuytgeeff Lxxviij ende Lxxix [= 1578 en '79], ende nyet betaelt, gemerckt nu daer geen en zijn.... ”xxiiij L.’ Ook onder de Mechelsche poorters is het Fratershuis een zeer gewilde instelling geweest. Vandaar dat het keer op keer bedacht werd met fundaties en legaten bij uiterste wilsbeschikking, als door Catharina vanden Broeck, in 1537; door Nicolaus vander Laen, in 1564; door Matthias Verpoorten, in 1577; en in '79 door Augustinus van Dyck en kanunnik Sebastianus vanden BorreGa naar voetnoot1). Later nog - den 30 Maart 1580 - laat ‘Heer ende Meester Henricus Caron, subdiaken ende capellaen in sint-Jacops capelle,.... tot hunne alimentatie, ende opdat se voor zyn ziele bidden zouden, Ses guldens eens’. Vooral van de nalatenschap van meester Rombout de Bacquere († 1594) hebben zij mogen meepaarten: en dit is opmerkenswaardig, omdat deze geboren Mechelaar als notaris te Antwerpen leefde. Van heel veel vroeger, reeds van 25 Maart 1530, dagteekent het legaat van ‘twee rijnsguldens eens’ van wege Everaerdt van WouteringheGa naar voetnoot2). Nog hooger klimt de instelling op van een ‘provene’, die wijlen Marie Mols, Clarisse, bij de H. Geesttafel van Sint-Rombouts had ingezet ‘Om die alle Sondaghe gegeven te wordene den bonefanten. Ende want zij gheen vleesch en eten, soe zal men hen gheven voer de provene iiij st. Met alzulcker condicien, waert datse naemaels vercreghen dat se vleesch eten mochten, dan zal men hen de provene ghelijck alle dander gheven...’Ga naar voetnoot3). De rekeningen van de armbestuurders wijzen op regelmatige uitkeering dier ‘proeve’ en derhalve moet men gelooven, dat de levenswijze in het huis gebleven is arm en nooddruftig gelijk ze van in den aanvang was. Het opstel der posten in kwestie licht het wisselvallige bestaan van het gesticht toe:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keer op keer moeten de superintendenten vanhet algemeen armbestuur te Mechelen voor de jongens van Standonck in den zak schieten en kousen, broeken of beddelakens bekostigen:
Daartegenover dient wel gezeid, dat de Standonckisten zich bij gelegenheid verdienstelijk wisten te maken. Een dichterken onder hen bezong de goede stedeGa naar voetnoot2). Verder hielpen zij onderwijzen in de armschool van de HalleGa naar voetnoot3); ik heb trouwens meer gehoord, dat tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op den dag van heden seminaristen in de ‘noenschool’ van St. Jansparochie gaan leeren. Breed beschouwd kan men het Mechelsch huis van Standonck als een voorbereidende afdeeling van het college de Montaigu aanzien. Dat vorderde het magistraat toch, in vergelding van zijne tegemoetkomingen, dat de bekwaamste onder hunne Vlaamsche studenten vast en zeker, en daarbij vóór alle andere, een plaats zouden krijgen in de Fransche hoofdstadGa naar voetnoot1). De klassieke talen moeten derhalve druk beoefend zijn geworden. Inderdaad, Latijn werd er aangeleerd, en zelfs Grieksch. Het eene hooren wij uit de verklaring ten overstaan van de magistraten gegeven door Rector van de Sande, die een paedagoog met gezonden kop mag heeten, aangezien hij van de leermeesters der school de kennis der moedertaal vereischte ‘om de selve kinderen te beter te instrueren’Ga naar voetnoot2). Het andere vernemen we naar aanleiding van een proces tusschen schoolmenschen. Want het onderwijs in de oude talen was sinds jaar en dag het voorrecht der Groote Schole, wier rector meteen scholaster der stad was. Toch schijnt het, dat Standonck's huis een goed aantal jaren onafhankelijk zijn gang ging. Naderhand echter deed Bernard Huysmans de lessen schorsen: de fraterkens werden verplicht naar zijn instituut te gaan. Graag herinnert daaraan meester Lambertus Schenckels, ook scholaster-rector, die om zijn goed recht in 1579 een proces aanhangig maakte tegen een paar priesters. Een ‘intendit’ in 13 punten reikte hij toen overGa naar voetnoot3), waarin onder meer te lezen is:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een paar interessante bizonderheden over het collegie krijgen we hier te hooren. Nog meer zal ons een ex-leerling vertellen over den handel en wandel binnen de school gedurende de eerste jaren van haar bestaan. De 68-jarige kapelaan van Sint-Romboutskerk, Gillis Suijckens, werd den 13en Juni 1579 als getuige opgeroepen en staafde in alles de beweringen van den aanlegger van het geding: ‘.... zeght dat hij, deposant, wesende een jonge scholier, gewoent heeft int huys van Standon / aldaer ten zelven tyde djongers, aldaer wonende ende frequenterende / die naer zyns deposans onthouden ende duneken wel hondert in getal waeren / leerde grieck ende latyn / ende was huerlieder meester eenen goeden Heere, genaempt meester Martinus DoncanusGa naar voetnoot1), baccalorius theologie / ende waeren ten zelven tyde binnen den zelven huyse twee meesters / te weten de voirs. Doncanus ende een onder hem / Ende alzoo ten zelven tyde scholaster ende rector was vande voirs. groote school meester Bernardus Huysmans / rees questie tusschen den zelven Huysmans ende Doncanus / sustinerende de voirs. Huysmans dat de voirs. Doncanus ende zynen ondermeester niet en zouden mogen den jongers aldaer grieck oft latyn leeren / zonder die te laten comen inde groote schole ter ur dat men gewoene was aldaer lessen te doene / Ende weet hy, deposant, wel dat eyntelick de zaek zoo verre gecomen es dat alle de voirs. jongers, gaende ten huyse vande voirs. Standoen, moesten comen inde voirs. groote schole om de lessen aldaer te hoiren / aldaer zy geleyt wierden byden ondermeester vanden voirs. Doncanus / ende waeren zoo vel in getal als voeren gezeyt es / ende dat weynich loch (?) oft gaende gepaert gelyck scholieren gewoen zyn te gaene, deerste waeren binnen de poorte vander groote schole als de leste noch waeren binnen de poorte vanden standonisten / maer en zoude hy, deposant, niet weten te zeggen oft tzelve by processe oft anders geschiede / Weet nietmin wel dat zy van te voeren binnen den huyse vanden Standoenen alleen geleert wierden / ende daer nae inde groote schole moesten comen / zonder dat zy eenige andere lesse int voirs. huys van Standoen hoirden / anders dan dat men aldaer repeteerde tgeendt zy inde groote schole geleert hadden / Ende op dagen dat men inde groote schole niet en leerde / las de voirs. Doncanus zynen voirs. disciplen eenige colloquien oft andere cleene boucken, die hem, deposant, nu ontgaen zyn /... Dit getuigenis wekt een hoogen dunk omtrent den bloei van het gesticht. Maar we kunnen die rij studenten, zoo lang als de niet zeer korte Schoolstraat, maar bezwaarlijk overeen brengen met de bepaling, dat er hoogstens twaalf scholieren onder dak zouden komen. (Wordt voortgezet). Rob. Foncke. |
|