Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *18]
| |
[Nummer 6] | |
[pagina *20]
| |
[pagina 193]
| |
Jan Luyken's Bibliotheekprent.De aardigste oude afbeelding van het inwendige eener openbare bibliotheek heeft mij steeds geleken Jan Luyken's prent: ‘De Keijserlijke Bibliotheek en Rariteijt Kamer’ te Weenen: eene rij van groote zalen waarvan de eerste met hemelhooge boekenrekken van den grond tot het plafond reikende, met een ontelbaar aantal dicht met boeken gevulde planken, waartegen hooge ladders die beklommen worden door wetenschap zoekende geleerden. Voorts de Keizer zelf met zijn kroon op het hoofd en een statiemantel aan, vergezeld door pages en een gewapend gevolg, rondgeleid door den bibliothecarisGa naar voetnoot1) die zijne veelderhande schatten gaat vertoonen, te midden van vele eerbiedig groetende of ook wel rustig voortlezende geleerde bezoekers. De geheele voorstelling is buitengewoon levendig en een merkwaardig voorbeeld van het talent waarmede Jan Luyken zulk een onderwerp uitvoerig en met gratie wist te behandelen. Natuurlijk berust bijna alles louter op phantasie en mag men niet gelooven, dat de Weener Bibliotheek er inderdaad in de tweede helft der zeventiende eeuw aldus heeft uitgezien of dat de Keizer zich werkelijk zoo in vol ornaat daar deed rondleiden. Een kern van juistheid bevat de prent in zoo ver dat groote zalen, dicht betimmerd met hemelhooge, geheel gevulde boekenrekken zeker reeds toen, evenals nog heden ten dage, eene eigenaardigheid dier Bibliotheek waren. Deze prent van Jan Luyken is vrij algemeen bekend en ook wel afzonderlijk te vinden. Minder bekend echter schijnt het, dat dezelfde plaat in iets later tijd op de meest ongegeneerde wijze is vervalscht, om voor een ander doel pasklaar gemaakt te worden, en later nog | |
[pagina 194]
| |
eens op hoogst gebrekkige manier bijgewerkt is, om dan weder de Weener Bibliotheek voor te stellen. De oorspronkelijke prent komt voor in de ‘Reysen’ van den Engelschman Ed. Brown, in de Nederlandsche vertaling van Jac. Leeuw, die de Amsterdamsche uitgever Jan ten Hoorn in 1682 in het licht zondGa naar voetnoot1), tegenover blz. 24 van het 3e Boek. Deze vertaling wenschte Ten Hoorn met platen te versieren en het lag voor de hand dat hij zich daarvoor wendde tot Jan Luyken, zijn gewonen illustrator. Zooals de Heer P. van Eeghen in zijn standaardwerk ‘Het werk van Jan en Casper Luyken’ 1905, I blz. XXXIV zegt: ‘De meest intieme relatie bestond tusschen Jan Luyken en Jan ten Hoorn, over 't Oude Heeren Logement, in de Historie Schrijver; onafgebroken bleef hij voor dezen werken van 1679 tot 1711, en slechts de dood maakte daaraan een eind.’ Jan Luyken die weinig van de wereld gezien had en de landen door Brown beschreven, niet zelf had bereisd, kon zich voor zijne illustraties gedeeltelijk helpen met het voorbeeld van eenige prenten die de oorspronkelijke Engelsche tekst bevatGa naar voetnoot2). Zoo heeft hij den berenkuil te Dresden naar de Engelsche prent nageteekend of liever gezegd, hij heeft die als voorbeeld gebruikt, waarvan hij evenwel iets geheel eigenaardigs en smaakvols ontwierp. Van de nuchtere voorstelling bij den Engelschen tekst maakte hij eene aardige, zeer levendige prent waarop de beren als tot hun eigen genoegen hunne kunsten vertoonen ten aanschouwe van een aanzienlijk gezelschap, nl. van den Keurvorst van Saksen zelf met zijn gevolg. Voor sommige andere prenten echter vond Luyken geen Engelsch voorbeeld en moest hij zich dus behelpen met de gegevens die Brown in den tekst verschafte, aangevuld met hetgeen Luyken uit zijne overrijke phantasie kon putten. Zoo ontstond ook de genoemde prent der ‘Keijserlijke Bibliotheek en Rariteijt Kamer’, die in de Engelsche uitgaaf niet voorkomt. De tekst van Brown heeft over het gebouw en de inrichting der Weener Bibliotheek niet veel meer dan het volgende: ‘Onder veel andere merkweerdige dingen in Weenen, soo is de Keyserlijke Bibliotheek of Boek-kamer seer aenmerkelijk... Het Getal en de Voortreffelijkheyt deser Boeken gaet de plaets | |
[pagina 195]
| |
waerse staen verre te boven, als die sich in 't inkomen niet heel schoon opdoet, en die daer benevens ook wat duyster is... Sy werd in acht Kamers of Salen verdeeld, die soo vol gepropt zijn, dat veel Boeken op de vloer schijnen te leggen; en de Boeken staen soo dicht, dat men 'er pas effen tusschen beyde kan gaen. De Beschreve Boeken staen vervolgens hunne Talen van de gedrukte afgesondert, wesende verdeeld in ses Classen of Hoopen, namelijk Theologise, Juridise, Medicyns, Philosophise, Historise, Philologise. Beswaerlijk kan 'er een verwonderens waerdige Versameling gevonden werden, als zijn de Manuscripten in een gedeelt van de eerste Kamer van Hebreeuse, Syrise, Arabise, Turkse, Armenise, Athiopise, en Chinese Boeken.’ Dit geeft, gelijk men ziet, niet veel bijzonders. Zeker moet Jan Luyken zonder voorbehoud bewonderd worden om de vindingrijkheid en het talent waarmede hij met zoo weinig gegevens in staat was zulk eene uitvoerige en aardige prent te maken. Behalve den eersten ‘staat’ dezer Bibliotheekprent in die uitgaaf van 1682 kennen en beschrijven HH. Van Eeghen en Van der Keilen in het reeds aangehaalde prachtige en nuttige boek over de Luykens I blz. 73 nog twee latere, sterk afwijkende staten. Voordat ik die hier ga bespreken, moge nog vermeld worden, dat er bovendien nog een Duitsche herdruk van den eersten staat, kort na 1682, verschenen is. Ik vond dien in de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in de Duitsche vertaling van Brown's boek, die wonderlijk genoeg niet naar den Engelschen tekst zelf, maar naar de Nederlandsche vertaling bewerkt is en uitgegeven werd te Neurenberg in 1686. In dat boek tegenover blz. 242 komt onze prent voor met eenige geringe wijzigingen. Het onderschrift ‘Jan Luyken invenit et fecit’ is weggelaten; de titel is vertaald als ‘Die Kaijszerliche Bibliotheek und Ratitaten Kamer’; rechts onderaan liggen niet meer een boek en eenige losse vellen, maar ligt alleen een boek op den grond; de opschriften op sommige planken der boekenrekken zijn eenigszins veranderd, meestal nog onduidelijker geworden; links op de achtste plank verviel het gescheurde opschriftje; rechts op de zevende plank is de opengelaten plaats voor een ontbrekend boek weder met een boek aangevuld. In den rechter bovenhoek is boven de prent gedrukt: p: 242. Zeven jaren na het verschijnen van Brown's ‘Reysen’ gaf dezelfde Amsterdamsche uitgever Jan ten Hoorn eene Nederlandsche vertaling in het licht der (Fransche) ‘Voyagie door Italien, Dalmatien | |
[pagina 196]
| |
Grieckenland, en de Levant’ door Jac. Spon en Georg. Wheler (Amst. 1689). Ook dit boek liet Ten Hoorn door Jan Luyken ‘met Figuuren versien’. Daarbij bevond Luyken zich in dezelfde moeielijkheid als indertijd bij Brown's boek, dat nl. het spaarzaam gëillustreerde Fransche origineel niet voldoende voorbeelden gaf voor de platen die nu noodig leken. Ook de tekst zelf gaf te weinig bijzonderheden; over de Bibliotheek te Florence b.v. niet veel meer dan (blz. 31): ‘De Bibliotheek van het Paleys is seer wel versorght van alles daer toe behorende, doch de Manuscripta, ofte geschrevene boecken, welcke men in die van St. Laurens bewaerdt, stonden my noch beter aen.’ Om nu op grond van dit weinige toch eene afbeelding dier Florentijnsche Bibliotheek te geven (tgv. blz. 31), eene afbeelding die zeker niet veel geld heeft mogen kosten, werd eenvoudigweg de plaat van de Weener Bibliotheek uit Brown's Reysen opgenomen en werd daarin slechts gewijzigd wat de Florentijnsche omgeving scheen te vereischen. De Keizer met zijn kroon en statiemantel kon natuurlijk niet zoo blijven: die geheele groep van hem en zijn gevolg werd uitgeslepen en vervangen door den Groothertog van Toscane met een hoed met vederbos op zijn hoofd en zijn gevolg van hellebaardiers enz., omgeven door eenige deftig gekleede heeren van wie één, denkelijk zijn bibliothecaris, hem iets in een geopend boek aanwijst. Van de drie diep buigende heeren op den voorgrond is hier één weggevallen; de beide anderen staan recht op en zijn dus niet meer zoo eerbiedig of beleefd. Naast hen is de open ruimte aangevuld door een hond. Rechts zijn de twee diep buigende figuren waarvan één een monnik met pij en kap voorstelt, vervallen. Zij zijn vervangen door twee wereldlijk gekleede mannen, rustig zittende, de één met een geopend boek waarin hij ijverig blijft lezen, ondanks het naderend hoog bezoek. De achtergrond achter de tweede zaal met ‘rariteijten’, die een doorkijk vertoonde naar verdere dergelijke zalen, is thans veranderd in een geheel open poort waarachter een park met hooge boomen en een fontein. In den rechter bovenhoek werd gegraveerd: fol: 31; het onderschrift of de titel in marg. werd brutaalweg veranderd in: ‘Bibliotheek vanden Groot Hartoogh van Toscanen.’ Aldus kan de argelooze lezer die de Weener bibliotheekprent van 1682 niet duidelijk voor oogen heeft, in den waan gebracht worden dat deze samenkoppeling van phantasie en vervalsching werkelijk zou voorstellen hoe de Groothertogelijke Bibliotheek te Florence er destijds uitzag. | |
[pagina 197]
| |
Het ergste echter moest nog komen. Wederom zeven jaren later, in 1696, ontstond er blijkbaar behoefte aan een nieuwen druk van Brown's Reysen van 1682 en dezelfde Jan ten Hoorn te Amsterdam gaf dien uit zonder dat hij het noodig achtte op den titel te vermelden ‘tweede druk’ of iets dergelijks. Ook deze nieuwe uitgaaf moest worden ‘verciert met curieuse Kopere Platen, na 't leven afgeschetst’ en daarvoor moest ook nu wederom bij de beschrijving van Weenen, Jan Luyken's bibliotheekprent dienst doen. Die was echter inmiddels voor de Florentijnsche Bibliotheek pasklaar gemaakt. Dit bleek geen overwegend bezwaar. Want ook in deze nieuwe uitgaaf van 1696 vinden wij tegenover blz. 220 onze prent weder ingevoegd. Thans is de Groothertog met zijne omgeving en den bibliothecaris die hem iets in een boek aanwijst, weder vervallen en is vervangen door den gekroonden Keizer met twee pages en den hem rondleidenden bibliothecaris. De hellebaardiers van den Groothertog bleven staan. Drie diep buigende heeren op den voorgrond zijn weder in de plaats der twee rechtop staande Florentijnsche heeren gekomen. Maar de Florentijnsche hond is hier in de deftige omgeving der Weener Hofbibliotheek blijven staan. Rechts zijn ook de twee zittende en lezende heeren gebleven in de plaats van den diep buigenden monnik met zijn buurman op de oorspronkelijke plaat van 1682. De achtergrond van een open poort en Florentijnsch park met fontein is zoo gebleven, zoodat van de ‘acht Kamers of Salen’ te Weenen, volgepropt met boeken en rariteiten van Brown's tekst maar weinig meer terecht is gekomen. Ondanks het onderschrift dat er weder onder gedrukt werd ‘De Keyserlyke Bibliotheek en Rariteyt kamer’ heeft dus deze laatste en natuurlijk sterk afgesleten plaat al heel weinig waarde voor hen die willen weten hoe de Weener Bibliotheek er vroeger uitzag, of zelfs hoe Jan Luyken zich voorgesteld heeft dat zij er uitzag. In 1682 was die voorstelling ondanks alle phantasie toch wel van eenige beteekenis. Sedert, in 1696, is alle waarde er van natuurlijk verloren gegaan en kan die laatste ‘staat’ slechts strekken om ons te doen verbazen over de naïveteit of ongegeneerdheid waarmede een bekend uitgever van verschillende merkwaardige reisbeschrijvingen de goedgeloovige lezers ronduit gezegd beetnam.
Leiden. S.G. de Vries. |
|