Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *16]
| |
[Nummer 5]Raymundus Peraudi, Aflaatbrief (I). 1502.
| |
[pagina 161]
| |
Twee aflaatbrieven van Raymundus Peraudi
| |
[pagina 162]
| |
Ad vniuersā Germaniā. Daciam Sueciā. No2wegiā. Frisiā P2ussiam. Oēsq3 et singulas... Reg. 18:... r indulgemus per pn̄tes. Datum // sub sigillo nostro ad hoc o2dinato. Die Mensis Anno dm M.CCCCC.ij.// (type 2) ◖I Fo2ma absolutionis in vita totiens quotiens. // (type 5) Misereatur tui. ◖I Dn̄s noster ihūs xp̄s... Reg. 23 (type 2): Fo2ma absolutioīs r plenissime... Einde reg. 26 (type 5): oīm... (rest als laatste regel van I tot:) in q̃3tū claues scē matris eccl'e se extendūt. In noīe patris r filij et spiritus sancti. Amen. // De aflaatbrieven rijn, in overeenstemming met hun afkomst, gevonden in een band, die in Duitschland, mogelijk te Rostock, gemaakt is. Het is een algemeen Duitsch bandentype uit de 15e en 't begin van de 16e eeuw: schapenleer op houten borden, bedrukt met een doorloopend palmetornament in blinddrukGa naar voetnoot1). Twee Italiaansche drukken zijn erin samengebonden: 1. Probus, Instituta artium, etc. etc. Milaan, Joh. Angel. Scinzenzeller, 2 Dec. 1504. 2o en - 2. Nonius Marcellus, De proprietate sermonis latini. Venetië, Nic. Jenson, 1476. 2o. Een ex-libris met hand midden 16e eeuw vermeldt, dat zekere ‘Johannes Pistorius’ uit Minden eigenaar is en het boek van zijn familielid (nepos) ‘Rodolphus Vogelerius iuris utriusque doctor’ heeft gekregen. Op de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm heeft men twee kleine fragmenten (slechts 10 regels) van aflaatbrieven, volgens de beschrijving, die ik aan de welwillendheid van Dr. I. Collijn dank, klaarblijkelijk overeenstemmend met I. Men bezit daar bovendien twee grootere fragmenten met een derde lezing, waarvan de aanhef gelijk is aan II; verderop wijkt het zetsel echter af en 't geheel heeft slechts 25 regels. Ook is in deze brief III de maand ingevuld (reg. 19:... Die Menſis Decēb2is...). Thans de vraag: waartoe drie ongeveer identieke drukken in 't zelfde jaar? Vermoedelijk bleek de eerste oplaag te klein, maar dit verklaart nog volstrekt niet, waarom het zetsel de andere malen verahderd is. Bij een vergelijking van de tekst zal men opmerken, dat in de laatste regel van brief II (en ook in III) vóór ‘matris ecclesie’ sancte staat, 't geen in I ontbreekt. Hieruit leid ik af, dat I, zonder ‘sancte’, 't eerst is gedrukt; er was alle reden het woord bij een herdruk in te lasschen, geen enkele echter het weg te laten, wanneer | |
[pagina 163]
| |
het eenmaal voorkwam. Maar dit is dan ook het eenige tekstverschil tusschen beide brieven, tenzij men hiertoe nog wil rekenen, dat de woorden ‘Et oīb3 mēb2is eiusd'’ (reg. 13) in II wèl en in I nièt tusschen haakjes staan en dat een drukfout van I (reg. 5: fid2i) in II is verbeterd. Brief III, gedateerd December 1502, zal zeker de laatstgedrukte van het drietal zijn. De Fraters te Rostock hebben betrekkelijk weinig geproduceerd; het lijstje van hun uitgaven tusschen de jaren 1476-1501 bij BurgerGa naar voetnoot1) bevat slechts 15 werken, terwijl twee hiervan (nos. 7-8 van de lijst) blijkens latere onderzoekingen door Lucas Brandis te Lübeck zijn gedruktGa naar voetnoot2). Voeg bij dit 13-tal nog 8-11 incunabelen, die niet bij Burger voorkomenGa naar voetnoot3), en we hebben een vrij volledig overzicht van hun vroege drukken. En ook van 1 Jan. 1501 tot 't jaar 1532, het laatste van hun werkzaamheid, hebben ze niet veel geproduceerd, al zal 't geen Lisch, Wiechmann-Kadow en HofmeisterGa naar voetnoot4) daarover hebben opgeteekend (in 't geheel 11 werken) nog wel eenige aanvulling vragen. Uit een typografisch oogpunt is de vondst van twee vrijwel onbekende post-incunabelen van de Rostocker pers dus niet zonder belang. Maar bovendien geven deze brieven een kleine historische aanwijzing. Ze maken het hoogstwaarschijnlijk, zoo niet zeker, dat kardinaal Raymundus Peraudi (Perault) in 1502 te Rostock heeft vertoefd. Deze bekende legaat was in 1501 door paus Alexander VI uitgezonden om de jubilé-aflaat af te kondigen en op deze wijze gelden te verzamelen voor een expeditie tegen de Turken. Van Dec. 1501 tot 't begin van 1504 is hij in tal van Duitsche steden opgetre- | |
[pagina 164]
| |
den en machtig was de indruk van zijn woordGa naar voetnoot1). Een opsomming van de plaatsen, waar hij geweest is, geeft het KirchenlexikonGa naar voetnoot2); Rostock wordt hierbij echter echter niet genoemd. Dat Peraudi in 1502 tot deze stad in eenige relatie heeft gestaan, wisten we al van elders, uit brieven van en aan hem, die gevonden zijn in 't Dominicanen-klooster te RostockGa naar voetnoot3). Ook in Nederland is de jubilé-aflaat afgekondigd, al heb ik geen aanwijzingen gevonden, dat Peraudi het persoonlijk heeft gedaan. Hoe men hier te lande niet heel veel lust toonde de opbrengst af te dragen voor een verwijderd ideaal en die liever voorloopig in eigen bewaring hield, in enkele steden zelfs samen met het derde deel, dat de Kardinaal voor zijn onkosten rechtens mocht eischen; hoe daarover een lange, vrij heftige correspondentie tusschen het Utrechtsche Domkapittel en Peraudi is gevoerd, curieusom de echt Nederlandsche onafhankelijkheidszin, die er uit spreekt; hoe hier per slot van rekening de aflaatpenningen, evenals in Duitschland, voor een groot deel in een andermans zak terecht kwamen en de Turkenexpeditie achterwege bleef - men vindt het door anderen uitvoerig beschrevenGa naar voetnoot4) en het raakt mijn onderwerp slechts van terzijde. Ik vertrouw, dat een ieder thans meer dan voldoende is ingelicht over vorm en inhoud van de beide vondelingen.
Deventer, Febr. 1917. M.E. Kronenberg. |
|