werk van Dinothus voort; en vooral waar het de zeevaart betreft, gaat hem dit na aan het hart, en krijgen we geheele stukken door Verius zelf geschreven. Magellaan vond hij natuurlijk bij Dinothus reeds vermeld:
‘Magalanes heeft van dander sijde, de zeestranden der landen Parie naet Oosten streckende, met een vlote van vijf scheepen doorlopen, ende is verby die lijnie Capricornie gheseylt, niet wijdt vanden Cirkel Antarcticus, totten Linia des Watermans, den Mollucken naerstich natrachtende, heeft hy die Eylanden Javanam, Pornem ende Subuth ghevonden, daer van elck een so groot is, als Enghelant, van waer hy den Mollucken van nae by mocht sien, die hy na zijn begeerte niet ende conde becomen, want hy is: als hy naerstich met den viandt streedt, doot gheslagen. Desen Magelano wert wel de prijs ghegeven, van wegen der perijculosen ende swaren Schipvaert.’
Maar als hij over hem en de andere oudere zeevaarders en vooral over Columbus alles heeft medegedeeld, komt hij op den grooten Engelschman, wiens naam toen op aller lippen was, en gaat aldus voort:
‘Desen moeten wy bijvoeghen als den laetsten, niet minder roem behaelt hebbende, als eenich der voorseyder, dien men billicx van weghen der over groote reysen, stoutmoedich bestaen, ende gheluckich volbrengen, den oppersten prijs moet toe stellen den Engelschen Capeteyn, Francoys Draeck, die de selfde reyse van Magelanes niet alleen ghedaen, maer overgetreft heeft, want in zijn wedercoemste na Fretum Magellanicum, ghewaerschouwt zijnde vander Spaengiaerts lagen, die hem met schepen daer verwachteden: so is hij wederom gheseylt de Westersche zee, Noortwaertsop, menende by Groenlandt om te seylen, ende also na Enghelandt te comen, ende is aldaer belet gewerden, door de corte dagen, ende het ys, als te zeer onder de zona frigida. So is hy daer na weder zuytwaerts aen gheseylt, daer na zuyt oost, na oost, daer nae weder west, noortwest, ende noorden, ende bynaest de gheheele werelt over getrocken, int oost by de Balearischen(?) Eylanden opgecomen, ende om Cabo de Bonesperance gheseylt ende so weder in Engelandt tot welck alsmen na meet, so bevint men dat hy viermael wech ende weder onder de linie Equinoctiael door gheseylt is. Waer over hy na veelder oordel allen voorighen verde overtreft.’
Van Cavendish kon de Veer nog geen melding maken; hij kwam eerst in 1588 van zijn wereldreis terug. Maar hij is nog in sterker mate dan de voorgangers het voorbeeld voor de Hollandsche Zuidzeevaarten geworden. Zijn reisverhaal, dat door Alexander verhaald wordt naar Hakluyt, was reeds vroeger (1598) in het Hollandsch uitgegeven door onzen Cornelis Claeszoon. Het betreft hier geen Hollandsche reis, en dus zal een herdruk van dit reisverhaal voorloopig wel niet in het programma van de Linschotenvereeniging worden opgenomen, maar toch zou een nieuwe uitgaaf van dit boekje ook voor de kennis van onze Hollandsche reizen van belang zijn. Het bevat behalve het reisverhaal zelf, 20 breed-4o bladen met elk vier kolommen druks, een korte beschrijving van de West-Indische reis van Drake en Hawkins in 1595/6, en daarna een ‘beschryvinge van de zeevaerdt der geheeler werelt’, en een ‘volcomen beschryvinge van de distantie der plaetsen ende vande Revier Plate.... tot datmen comt aen het eynde van de Magallanische straet.’ Het was dus voor de vaart op Zuid-America, maar ook voor die op Indië een gids die voor de daarna komende zeevaarders zeer veel waard was. Waarschijnlijk hebben reeds Cordes en