Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
Onder Amsterdamsche Humanisten.
| |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
Wie behoorde tot de burgerij van zulk een stad, vol levenskracht, als Amsterdam, ging daarop groot en liet dit graag blijken aan landgenoot en vreemde. Zoo is het te verklaren en te begrijpen, dat sommigen, evenals de Romeinen hun ‘civis romanus sum,’ den naam van de stad hunner inwoning met trots bij hunne eenvoudige familienamen van vader of moeder voegden en aan iedereen zoo lieten weten, dat zij Hervicus van Amsterdam, Johannes van Amsterdam, Alardus Amstelredamus of Jacob van Amsterdam genaamd wilden worden, volgens oud gebruik. De 17-de eeuwsche burgemeesters konden haast niet trotscher zijn op hun wereldstad dan hun eenvoudige, werkzame en vrome voorvaderen der 16-de eeuw op hun bloeiende koopstad. Ook de wetenschap begon terzelfder tijd in Amsterdam op nieuw beoefend te worden. Zij omvatte vooral de theologie en de klassieke letteren; maar ook de practische zeevaartkunde moet menigen geleerde hebben aangetrokken, en alhoewel laat, in het eerste kwart der 16de eeuw, bloeide in Amsterdam ook des te krachtiger het humanisme op. Omstreeks 1525 vinden wij in de Amstelstad een aantal geleerden bijeen, geheel doordrongen van den klassieken geest, wier wetenschap door Erasmus zeer hoog werd gesteld en die op hun beurt den grooten Rotterdammer een diepe vereering en achting toedroegen. Nicolaus Cannius, Cornelius Crocus, Alardus en Johannes Sartorius stonden niet slechts in wetenschappelijke, maar ook in vriendschappelijke betrekking tot Erasmus. Reeds in 1516 schreef de jonge Alardus, die te Leuven studeerde, hemGa naar voetnoot1): ‘hoc scias velim, te uno nullum quenquam mortalium mihi chariorem’. Cannius, geboren te Amsterdam in 1504, had in zijn jongen tijd zes jaar met Erasmus samengewerkt als zijn secretaris, bijzonderlijk voor het Grieksch. Sartorius is beroemd door zijn bewerking van Erasmus' Adagia, waarin hij, bij deze 3000 spreekwijzen, telkens de hollandsche vertaling voegde, of juister de uitdrukking, die in onze taal aan de Latijnsche beantwoordde. Een werk, nu nog van groote beteekenis en te weinig bekend. In de schoolboekjes van Crocus worden Erasmus' werken hoog geroemd. ‘Ter maximus, summus solidae eruditionis antistes’, prijst hem Cornelius Crocus voor zijne leerlingen. Hij toont hun het portret van Erasmus, door Holbein geschilderd, en door Quirinus | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
Talesius, die ook bij Erasmus als schrijver had gewerkt, uit Duitschland medegebracht en door Crocus in twee lofdichten bezongenGa naar voetnoot1). Het kan dus niet betwijfeld worden, dat deze scholarchen, met den geest van Erasmus, de wijsheid van het humanisme aan hun leerlingen hebben ingeprent. De type van den geleerden koopman, den ‘mercator sapiens’, een echt Hollandsch verschijnsel, ontbrak in die dagen ook niet in Amsterdam. De rijke bankier Pompejus Occo bezat een welvoorziene bibliotheek, met verschillende juridische en literaire codices en oude werken over munten en penningen. ‘Ik weet,’ schrijft Alardus in 1516 aan Erasmus, ‘dat in zijn huis meer dan duizend boeken verborgen liggen.’ Deze Occo toonde zich later ook een echt humanist, een Maecenas van de ware soort, die bewees, dat zijn stad toen niet alleen groot was door den handel, maar ook de wetenschap niet verwaarloosde. Zijn schoonzoon Herman Haio, in Friesland gevestigd als keizerlijk Raadsheer, Rechter van Oost-Friesland en Kanselier, kwam ook meermalen te Amsterdam en evenaarde zijn schoonvader in wetenschap en liefde tot de kunst. Een Fries, wiens werk zelfs de geleerdheid van Erasmus overtroffen had, was in de oogen dier ontwikkelde Amsterdammers de onsterfelijke Rodolphus Agricola. Zijn ‘Libri de Inventione Dialectica’ golden als de ware methode bij het onderwijs in de humaniora. Zij waren slechts bekend uit eenige zeldzame afschriften, hier en daar enkel bij geleerden berustend en als schatten bewaard. Erasmus beijverde zich, om te weten te komen, in welke bibliotheken zij te vinden waren. Op zijn aandringen waren eenige kleinere werkjes van den grooten Fries bijeenverzameld door den Secretaris van Antwerpen Petrus Gillis of Aegidius, en in 1511, met een opdrachtsbrief aan Martinus Dorpius, uitgegeven bij Dirck Martens van Aalst. Maar bij het onderwijs was dit alles niet practisch bruikbaar. Algemeen werd bovendien in de geleerde wereld verlangd naar een volledige uitgaaf van Agricola's werken. De man, die deze taak | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
ondernomen heeft was Alardus van AmsterdamGa naar voetnoot1). Hij heeft zich door dit werk, een voorbeeld van uitmuntend verzorgde tekstkritiek en hoogst belangwekkende commentaar, onder zijn tijdgenooten een onsterflijken roem verworven. Het is dan ook moeilijk verklaarbaar, dat van 's mans verdere werken, ja, van zijn levensgeschiedenis, slechts weinige feiten bekend zijn, die geen samenhangend geheel vormen. Zijn leven valt echter uit zijn talrijke geschriften op te maken. Hij heeft namelijk zijn geschiedenis voor een groot deel zelf bewaard en in vele brieven en voorredenen van zijn boeken afgedrukt; ook in eenige verzenbundels, die bovendien nieuwe bronnen vormen voor levensbijzonderheden van een aantal zijner tijdgenooten. Maar de meeste van deze boekjes en boeken zijn, evenals de schilderijen en andere kunstwerken uit die dagen, zoo moeilijk te vinden, zelfs niet in de wetenschappelijke bibliotheken, dat het schrijven van Alardus' leven volgens authentieke bronnen vele bezwaren met zich brengt. En toch loont het ruim de moeite om het leven van dezen geleerde te beschouwen; bovendien verdient hij onze aandacht ruimschoots als een der vertegenwoordigers van het geestelijk en godsdienstig leven uit de eerste jaren der 16-de eeuw, uit het tijdperk waarvan zoo bijzonder weinig bekend is en dat soms zoo verkeerd beoordeeld wordt. Toen Alardus in 1531 bij het bezoek van Karel Vaan Amsterdam een gedicht maakte, bracht hij in de Voorrede in herinnering, dat toen de vorst, nog een jongeling zijnde, zijn intrede in Leuven hield, hij ook daarbij tegenwoordig was als een ongeveer 20-jarige jonge manGa naar voetnoot2). Dit was op 24 Januari 1515, zoodat kan worden aangenomen dat Alardus in 1494 of 95 geboren is. In een brief aan den geleerden Leuvenschen boekdrukker Rutger Rescius brengt hij later in herinnering, dat hij zijn eerste klassieke opleiding te Alkmaar ontving en wel van Bartholomaeus van Keulen, den voorganger van Murmellius. (Alardus ‘Agricola’, 11, p. 171). Zoo is het te begrijpen, dat toen Joannes Murmellius, sedert 1513 rector van de Latijnsche School te Alkmaar, in 1517 zijn van commentaren voorziene uitgave van Persius' Satyrae te Keulen liet drukken, hij dit merkwaardige boekje inleidde met een opdrachtsbrief | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
aan Alardus, in 1516 te Alkmaar geschreven. In dit hartelijke schrijven van den leermeester aan den leerling bedankt hij Alardus o.a. voor de toezending van Erasmus' ‘De Christiani Principis Institutione’. Weer een bewijs van hun groote vereering voor den bewonderenswaardigen humanist, en van Alardus' vroegtijdige bekendheid met de geleerdste mannen van zijn tijd. Dit blijkt eveneens uit een brief van Alardus aan den geschiedschrijver Cornelius Aurelius van Gouda, geschreven in 1515, en door dezen afgedrukt vóór zijn ‘Batavia’. In dezen brief spoort hij Aurelius aan, den Nijmegenaar Gerardus Geldenhauer te weêrleggen, die in een zijner geschriften aan geheel Holland den naam Batavia had gegeven. Te Leuven, waar Alardus vertoefde, wordt onder de meeste geleerden, zoo schrijft hij, volgehouden, dat Holland niet Batavia genoemd mag worden. Houdt men in het oog, dat Aurelius, een veel oudere tijdgenoot van Alardus, te Gouda een der leermeesters van Erasmus was geweest, dan moet men aan Alardus, toen nog een jonge man, reeds een groot gezag toekennen onder zijn geleerde tijdgenooten, dat hij Aurelius durft opwekken een werk te schrijven, en dat deze daaraan zooveel waarde hecht, om den brief ter inleiding van zijn boek af te drukkenGa naar voetnoot1). Een groot kunstenaar is tegelijk met Alardus tot de studie der humaniora opgeleid. Ook Jan van Scorel toch, de later zoo beroemde schilder, was in die jaren op de Latijnsche school te Alkmaar. Hij is geboren in 1495, en van Mander bericht dat ‘zijn ouders hem vroegh ontstervende, werdt van zijn vrienden ter Scholen bestelt binnen Alkmaar, alwaar hij tot zijne veerthien Jaren leerende, was dapper in de Latijnsche spraeck toegenomen.’ (Schilderboeck,1618,fol 154VO.) Het kan dus worden aangenomen, dat Alardus, die een jaar jonger was, en Scorel elkander te Alkmaar als knapen ontmoet hebben en dezelfde school bezochten. De jaren, waarin Scorel en Alardus schoolkameraden waren, vallen tusschen 1508-1510. Hun leeraar voor het latijn was Bartholomaeus van Keulen, zelf een leerling van Hegius te Deventer. De Latijnsche school te Alkmaar genoot toen, en vooral na 1513 onder Murmellius, een grooten roem in Holland en in het buitenland, als kweekschool van het humanisme. Antonius Liber, of de Vrije, een | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
der groote voorgangers der humanisten in Duitschland, leeraarde ook ten tijde van Alardus in Alkmaar. De school werd door meer dan 900 studenten bezochtGa naar voetnoot1). Het is een opmerkelijke bijzonderheid dat Alardus in zijn jonge jaren wordt opgeleid tegelijk met een schilder van buitengewonen aanleg. Door geheel zijn leven is de invloed van dien jeugdomgang merkbaar gebleven. Zijn boeken zijn steeds met smaak uitgegeven en opgeluisterd met fraaie houtsneden van Jacob Cornelis en anderen, waaronder ook dikwijls zijn eigen zeer typisch portret voorkomt. De kunstwerken van de Egmonder abdij, schilderijen, goudsmidskunst, edelgesteenten maken een bijzonderen indruk op hem en worden met belangstelling vermeld. Hij huldigt Jan van Scorel en maakt verzen op een van zijn kunstwerken. Alardus vormt hierin een uitzondering op het meerendeel der humanisten, die wel wat vreemd stonden tegenover de kunst van hun tijd, en voor wie ook hier de grieksche en romeinsche voorbeelden den maatstaf vormdenGa naar voetnoot2). In den Alkmaarschen kring van mannen, die zoo rechtstreeks uit de naaste omgeving van Rodolphus Agricola waren voortgekomen, werd de jonge Alardus opgewekt tot een innige vereering van het werk door den grooten humanist tot stand gebracht. Reeds toen stond hem zijn levensdoel helder voor oogen: de werken van Agricola te verzamelen en opnieuw, maar volledig en zorgvuldig, uit te geven. De fortuin begunstigde hem; de dochter van Antonius Liber, de geleerde Barbara de Vrije, die reeds te Kampen en Amsterdam, en nu te Alkmaar de latijnsche taal onderwezen had, was in het bezit van een kostbaren schat: een paar brieven en kleinere geschriften van Agricola, vroeger door haar vader verworven en zuinig bewaard. Alardus wist door geld en goede woorden de schrandere jonkvrouw te bewegen, hem die manuscripten afte staan, en later schrijft hij aan Rutger Rescius, den geleerden drukker, met voldoening: ‘nactus has opes quibusvis gemmis mihi chariores, pulchre mihi visus sum, quicquid erat peculii in eas expendisse’Ga naar voetnoot3). Het waren o.a. brieven door Agricola aan haar vader geschreven in 1471 en 1484. Maar veel moeite en geld zou het Alardus nog kosten eer hij de | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
voornaamste geschriften van Agricola bijeen gebracht zou hebben. Groot bleef ook later de bewondering van Alardus voor de kunst van Scorel, en nog in 1531, toen de schilder reeds een Europeesche vermaardheid had verkregen, prijst Alardus zijn werk in twee uitvoerige gedichten, die ik in den derden jaargang van dit tijdschrift heb afgedrukt, zonder toen met zekerheid te kunnen bepalen, welk werk van Scorel Alardus bezongen heeftGa naar voetnoot1). Sedert heeft Dr. G.J. HoogewerffGa naar voetnoot2) aangetoond, dat Alardus eerst in 1530 een ‘Ecce Homo’, door Scorel geschilderd, vermoedelijk voor den lateren Bisschop George van Egmond, heeft bezongen, en deze verzen in 1532 heeft uitgebreid tot een uitvoerig gedicht op zijn tafereel van de ‘Kruisiging’, algemeen bekend en bewonderd als de ‘Calvariënberg’, een drieluik in de Oude Kerk te Amsterdam, een thans verloren kunststuk, maar waarvan nog copieën bestaan in het Begijnhof te Amsterdam en in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Het gedicht werd het eerst afgedrukt in Epistola Cornelii Croci, 1531, en vollediger in: Erasmi Carmen Bucolicum, 1538. Het is getiteld: In sanguinolentum Chri. Jesu caput, spinis coronatum, a D. Ioannè Polygnoto Scorelio nimisquam graphice expressum. Maar, wij zijn al te veel vooruitgeloopen op den geregelden gang van Alardus' levensbeschrijving door hem reeds voor te stellen onder de latere waardeering van zijne tijdgenooten en vroegere leeraars. Wij gingen hem reeds na in zijn jonge opleiding aan de latijnsche school te Alkmaar, en zullen hem later volgen te Leuven, om te zien, hoe zijn jeugdvorming hem er noodzakelijk toe moest brengen om een der ijverigste voorstanders en verspreiders van het humanisme te worden. Na zijn vertrek in 1514 naar Leuven, waar hij, zooals reeds vermeld is, op 24 Januari 1515 den plechtigen intocht van den jongen Karel V bijwoonde, kan men aannemen, dat Alardus binnen drie jaar weder in zijn vaderland is gekomen voor zijn priesterwijding. Althans in de lijst van priesters, die in het Bisdom Utrecht gewijd zijn, wordt als zoodanig op 11 April 1517 vermeld: ‘magister Alardus Petri de Amsterdamis’Ga naar voetnoot3). Dit geldt zeker onzen Alardus, die | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
in 1495 geboren, dus toen 22 jaar was, en den leeftijd voor de wijding bereikt had. Hij had dus reeds te Leuven den rang van Magister behaald, en de naam zijns vaders was Petrus. In hetzelfde jaar of reeds in 1516 gaf Alardus te Antwerpen bij Thibault een boekje uit, dat bewijst hoe hij zich nog niet uitsluitend met theologische studiën had beziggehouden, maar ook het onderwijs in de ‘romeinsche antiquiteiten’ ter harte nam.
Alardus, Epitome Assis Budaeici, (1517). Uit Nijhoff, Art. Typ.
Het is getiteld: Epitome assis Budaeici en geeft een beknopt overzicht van het beroemde werk van den grooten franschen rechtsgeleerde en humanist Wilhelmus Budaeus, dat onder den titel De Asse et partibus eius in 1514-15 te Parijs bij Badius was verschenen, en reeds den 14 Octob. 1516 een tweeden druk beleefde. Het boek van den ook in het Grieksch zeer bekwamen hoveling van Frans I, werd hoog ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
roemd onder de geleerden. Erasmus en anderen geven er grooten lof aan in hunne brievenGa naar voetnoot1). Alardus maakte dus door zijn Epitome het geleerde werk van Budaeus toegankelijk voor het onderwijs. Dit bevat vooral een vergelijking tusschen de waarde van de klassieke munten en maten met die van den renaissancetijd. Dit boekje was het eerste van zijn meer belangrijke geschriften, want toen hij 1 Juli en 11 Novemb. 1516 te Leuven met Erasmus in briefwisseling trad, uitte hij zijn spijt, tot dan slechts enkele kleinere werkjes te hebben laten drukkenGa naar voetnoot2). Alardus, Epitome Assis Budaeici. Laatste pag. Uit Nijhoff, Art. Typ.
Deze brieven zijn van veel belang omdat Alardus een overzicht geeft van de studiën, waarmede hij bezig is. Hij houdt zich onledig | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
met de werken van den H. Augustinus en vraagt Erasmus, wat hij vindt van den oorsprong der legende, waarin het kindje voorkomt, dat de heilige aan het strand van de zee ontmoette, bezig zijnde het water met een schelp in een klein kuiltje over te scheppen. Evenmin als het kindje de zee leeg kan scheppen was het Augustinus mogelijk de H. Drievuldigheid te begrijpen. Alardus heeft in een, verloren, gedicht de samenspraak van Augustinus met het kind weergegeven. Verder heeft Alardus, naar hij aan Erasmus bericht, ook een, eveneens onbekend gebleven, werkje geschreven over de beknoptheid in de redeneering (‘rationes brevitatis’), en een grieksch gedicht van Erasmus vertaald in het latijn, voor een pelgrimstocht naar Onze Lieve Vrouw van Walsingham in Norfolk. Dit is afgedrukt in de Lucubrationes van Erasmus in Sept. 1515. Erasmus heeft hem geraden, welke klassieke schrijvers na te volgen. In den brief van 11 November blijkt Alardus nog vol verlangen om de uitgave der werken van Agricola te ondernemen, en beklaagt hij zich bitter bij Erasmus, dat Pompejus Occo, de rijke Amsterdamsche koopman, die de bibliotheek van Agricola bezit, haar zoo slordig en voor allen zoo geheimzinnig bewaart. Zelfs heeft hij er nog geen lijst van willen geven, en Alardus weet zeker, dat in zijn huis meer dan duizend boeken verspreid liggen en door boekwormen beknabbeld worden, en nog wel de kostbaarste en oudste. ‘Hoe nalatig behandelt hij die onschatbare nalatenschap van Agricola!’ Alardus heeft door zijn notaris laten vragen of Occo, op naam van Erasmus, hem den catalogus er van zou verstrekken, en hoopt dat hij dit niet zal nalaten. Occo woont in een huis genaamd ‘het Paradijs’ in de Kalverstraat bij de Papenbrugsteeg; ‘hij overtreft een satraap in rijkdom en is bovenmate trotsch.’ Aldus Alardus. In het begin van Januari 1517, zoo schrijft Alardus, zal hij naar Amsterdam gaan voor heilige handelingen, vermoedelijk de voorbereiding tot zijn priesterwijding, die in April plaats had. Ten vorigen jare heeft prof. Kernkamp een uitvoerige en zeer belangwekkende studieGa naar voetnoot1) gewijd aan Pompejus Occo in verband met zijn rekeningen van Christiaan 11 van Denemarken, die bewaard zijn over 1520-1523, en wiens bankier hij was. Als factor of agent van dezen koning deed hij groote geldzaken en heeft hij in 1521 dezen vorst in zijn huis te Amsterdam ontvangen. In hetzelfde jaar was Erik Valkendorf, de aartsbisschop van Drontheim, in Amsterdam, | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
die op weg naar Kopenhagen, door storm met zijn schip naar de Hollandsche kust was gedreven. Hij trof daar dus, tegen zijn wil, samen met Koning Christiaan, bij wien hij inongenade was gevallen, omdat hij hem zijn onwettige verhouding tot Duifje Willems Sigbritsdr. 's konings minnares, verboden had, na zijn huwelijk met Isabella, de zuster van Karel V. Hare moeder was de bekende Hollandsche vrouw Sigbrit, onder wier invloed en bestiering Christiaan regeerde. De koning wilde den bisschop te Amsterdam gevangen nemen, maar werd daarin verhinderd door den magistraat van die stad. Ten slotte liet de koning aan Erik Valkendorf door Pompejus Occo 123 goudguldens uitbetalen, opdat hij zijn reis naar Rome zou kunnen vervolgen, waar de Bisschop echter in 1521 overleed. Het was toen niet de eerste keer dat Erik Valkendorf te Amsterdam was en de gastvrijheid van Pompejus Occo genoot. Het is nog niet opgemerkt, en het schijnt ook aan prof. Kernkamp onbekend te zijn, dat de bisschop reeds in 1517 daar vertoefd heeft. Toch bestaat hiervoor een stellig bewijs geschreven door Occo zelf. Ter herinnering aan zijn verblijf heeft Erik Valkendorf namelijk aan Pompejus Occo een kostbaar geschenk achtergelaten, dat, na driehonderd jaar door de afstammelingen van Occo bewaard te zijn, thans berust bij den heer Mr. Joh. Enschedé te Haarlem. Het is een bijzonder fraai, in zeer kleine letter op perkament, zoo fijn als vloeipapier, geschreven bijbeltje, hier en daar door kleine, met miniaturen verluchte, initialen versierd, in vroeg gothiek Anglo-Fransch karakter(XIVeE.) doch sterk onder noorschen invloed in het ornament. Pompejus Occo schreef op het titelblad: ‘Pompeius Occo de phrisia me iusto tylo [= tytulo] possidet 1517 ao.’ En aan het slot voegde een ander er aan toe: ‘Haec S. Biblia accepit Cl [arissimus] D. Pompeus Occo Phrysius Amsterdami ao 1517 a Rmo Archiep. Hydrontino in Norwegia, seu e Norwegia profugo.’ Het schutblad vermeldt achtereenvolgens al de bezitters in het geslacht Occo tot 1728. Het boekje is in de 18e eeuw opnieuw ingebonden, maar draagt nog de twee oorspronkelijke gothieke zilveren knipslootjesGa naar voetnoot1). Dit bijbeltje moet een welkom geschenk zijn geweest voor een bibliophiel als Occo, die niet alleen veel belangrijke boeken in zijn huis verzamelde, maar ook heeft gezorgd, dat zijn naam aan een boekje verbonden bleef, dat hem eigenaardig karakteriseert. | |||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||
Eerste blad van den tekst, Genesis.
Bijbeltje door Erik Valkendorf in 1517 geschonken aan Pompejus Occo. In het bezit van den heer Mr. Joh. Enschedé, Haarlem. Initiaal uit het Boek der Koningen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
Merkwaardig en van de hoogste zeldzaamheid is een klein gebedenboekje, dat hij in 1519 te Parijs bij Du Pré liet drukken en bestemde tot een boekje voor de kooplieden om het steeds op reis in hun zak te kunnen dragen. Het is getiteld: ‘In melius singula. Pomp. Occo’. Pontanus noemt dit inschrift een ‘symbolum’Ga naar voetnoot1). Men zou het kunnen vertalen: ‘Doe, of verklaar elke zaak ten beste.’ Aldus aan te vullen: ‘In melius singula agenda of interpretanda’ Voor zoover mij bekend is, bestaat er nog maar één exemplaar van in de bibliotheek van den AmstelkringGa naar voetnoot2), waarvan een nauwkeurige beschrijving hier volgt. De laatste bedrukte bladzijde geeft de bestemming van het boekje aan: Libellus hic (ut videtis) exiguus: sed eximius, Impensis perprobi viri Pompei Occonis civis Amstelredami, in laudem dei optimi et maximi, tum in pium usum Christifidelium praesertim institorum qui secum eum vel in marsupio ferre valeant: Impressus est Parisij, Arte Ioannis du pre: Calchographi. Anno a Christo nato. MDXIX. die. XX. Decembris. Het titelblad en de laatste bladzijde, alsmede twee paginas van het begin en twee midden uit het boekje zijn hierbij gefacsimileerd. Dit hoogstmerkwaardige boekje, dat volgens goedgunstige beschikking van wijlen den heer B.J.M. de Bont, thans aan het Museum | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
Keerzijde van den titel.
Eerste bladzijde.
Midden bladzijden. (De titels rood.)
Gebedenboekje van Pompejus Occo. (Parijs 1519, bij Du Pré.) In de bibliotheek van den Amstelkring Amsterdam. | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
Amstelkring behoort, verdient wel onze bijzondere opmerkzaamheid. Het is eigenaardig voor de kennis der dagelijksche gebeden van dezen koopman-humanist. Den korten inhoud vermeldt de keerzijde van den titel, hierbij gefacsimileerd. De gebeden enz. volgen aldus: sign. A ij tot A iij verso: Prooemium in psalterium divi Hieronymi. Van sign. A iiij tot E ij verso: Psalterium divi Hieronymi. Van sign. E iij tot E v verso: Oratio beati Petri de luxemburgo cardinalis devotissima cuius corpus in celestinorum ecclesia apud Avinionem requiescit. Dit is een gedicht op rijm van 35 vierregelige strofen in den vorm van een hymnus, waarin God en verschillende heiligen worden aangeroepen: Gabriel nuncie christin H Cuius ortum predixisti: // Obsecro mihi dignare // Mortem meam nunsciare. // O ioannes preco regis // Primus testis nove legis, // Fac ut parem viam christi // Quam docere voluisti. // Hierna volgen (sign. E v verso tot G v verso) zeven meditaties voor elken dag der week: 1. de gaudiis regni celestis; 2. de morte; 3 de beneficiis; 4. de terribili judicio dei; 5. de poenis inferni; 6. de passione domini; 7. de peccatis tuis. Verder van sign. Hj tot 1 viij: Egregij doctoris: eximij & famosissimi poetae laureati domini Francisci Petrarchae: Septem psalmi poenitentiales: quos super miserijs proprijs dictavit incipiunt foeliciter. (Zie facsimile). Vervolgens Letania post predictum Psalterium dicenda pro fine bono consequendo. (Van sign. 1 viij verso tot K iij). Dit is een gedeelte der litanie van alle Heiligen. Hierna preces tot sign. K v verso. Van sign. K vj tot N iij: Psalmi Francisci Petrarchae Poetae laureati; novem confessionales foeliciter incipiunt. Vervolgens: Symbolum Athanasij. Verder: Sequitur oratio sancti Ambrosij de singulis articulis Passionis Domini, quam Anastasius primus Papa confirmavit: dans singulis eam dicentibus quingentos dies indulgentiarum. (Van sign. N viij tot O v verso.) Hierna: Oratio. Pro Pace. Pro generali statu sanctae matris Ecclesiae. Op sign. P i begint: Oratio de domina quomodo ad Crucem domini stabat. (Is het ‘Stabat mater.’) Van sign. P iiij tot P v, verso: Orationes pro defunctis. Op dezelfde bladzijde begint: Meritoria oratio super passionem domini. De voorlaatste pag. is hier gefacsimileerd. Het boekje telt 15 vel van 16 bladzijden, dus 256 ongenummerde bladzijden, waarvan de laatste blank. Formaat 16o. De omlijstingen der bladzijden worden herhaald, maar in afwisselende volgorde. Het ontbreken van de gebeden voor de H. | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
Mis en de communie is wel vreemd in het zakboekje van dezen katholieken, maar sterk humaniseerenden grootbankier, die zoowel den Aartsbisschop Erik Valkendorf, als later den Luthersch gezinden koning Christiaan, die hem vervolgde, gastvrij in zijn woning opnam. (Wordt voortgezet.)
J.F.M. Sterck. | |||||||||||||||||||
Aanteekeningen.
|
|