Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||
De Rubricator en zijn werk.Reeds eenige jaren geleden, toen ik me bezig hield met de bibliotheek van het Heer-Florenshuis, werd mijn aandacht getrokken door eigenaardige formules in hs., een combinatie van letters en Romeinsche cijfers, die voorkomen in enkele incunabelen van de Deventer Athenaeum-Bibliotheek. Ik ben er bij die gelegenheid niet in geslaagd hiervoor een behoorlijke verklaring te vinden; de aanteekening bij no. 82 van mijn gereconstrueerde catalogus van het Heer-FlorenshuisGa naar voetnoot1) kan thans gerust als een mislukte poging in die richting beschouwd worden. Bij een hernieuwd onderzoek heeft het feit, dat enkele van deze inscripties in rood zijn, mij op de goede weg geholpen. 't Is me nu gebleken, dat ze afkomstig zijn van de rubricator, die op deze wijze de omvang van zijn arbeid opteekende. In ongeveer gelijke vorm komen ze in drie banden met incunabelen voor:
Beteekenis: quaterni 26 litterae 257 litterae; geschreven met rood onderaan het titelblad van incunabel 278. | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
Onderzoekt men nu de drie banden, dan vindt men daarin het genoemde aantal katernen, en ook de litterae oftewel initialen kloppen, als men tenminste niet àl te precies wil tellen (in plaats van 287-174-257 hebben ze er respectievelijk 266-169-256). De afkorting voor ‘litterae’, een doorstreepte 1, is een hoogst ongewone abreviatie, waarvan mij geen andere voorbeelden bekend zijn. Maar de rubricator van c. 1500 was geen geleerde, van Latijn had hij bitter weinig notieGa naar voetnoot1), en wel is hij in rechte lijn de opvolger van de veelzijdige Middeleeuwer, die tegelijk scriptor en illuminator, soms tevens nog ligator was, doch de drukkunst had het schrijfvak op zij geschoven en slechts het onnoozele ‘royen’Ga naar voetnoot2) of rubriceeren bleef ervan over. Men moet zich dus al even weinig verbazen over eigenaardige, onlogische afkortingen in de zeldzame inscripties van zoo'n man, als wij 't doen over een taalfout in de rekening van onze turfschipper. Eigenaardig is in deze formules ook de herhaling van het woord ‘litterae’ aan 't slot. 't Is vermoedelijk ter wille van de duidelijkheid gedaan; eenigszins - al is 't niet precies zoo - als op onze kwitanties het ‘Zegge ƒ 5’. De inscripties 2 en 3, beide in rood, zijn van dezelfde hand; de twee incunabelen, waarin ze voorkomen, zijn stellig door één rubricator bewerkt: initialen en rubriekteekens stemmen overeen. In de band met inscriptie 1, in zwarte inkt, is een andere rubricator bezig geweest; niet alleen is de vorm van de inscriptie verschillend, maar ook zijn initialen en rubriekteekens met een gracelijke zwaai of onverwachte krul wijken af van de andere. Opmerkelijk is de primitieve wijze, waarop deze 87 schrijft: VII lxxx (met haaltje boven de VII, dat wel ‘en’ zal moeten beteekenen). Met cijfers, zoowel Romeinsche als Arabische, sprong men in die dagen allerwonderlijkst om; op dat gebied kan men alles verwachten. Van 100, 200 en 400 (zie onder) maken onze rubricatoren geregeld Jc, IJc en llljc en zij staan hierin niet alleen. Een eigenaardige vergissing tengevolge van zoo'n vreemdsoortig getal beging Holtrop indertijd. Een druk van Bungart te Keulen (Guilielmus Tzewers de Aquisgrano, Praeparamentum Christiani hominis ad mortem se disponentis) heeft in het colophon het jaartal 1.5.2. (de cijfers na- | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
tuurlijk in de toenmalige vormen), dat 1502 beteekentGa naar voetnoot1). Holtrop reproduceerde in zijn catalogus de hieroglyphen wel, maar zocht er geen jaartal achter en zoo deelde hij het boek ten onrechte bij de incunabelen in, met het benaderende jaartal 1496Ga naar voetnoot2). Eenmaal opmerkzaam geworden op deze inscripties van rubricatoren heb ik er nog drie andere gevonden. Half afgesneden en daardoor onduidelijk is er een uit het derde deel van de Summa van Alexander de Ales (inc. Dev. no. 9) op bl. 7a, die aldus luidt:
Dat beteekent: 215 letters, 400 tinterneellen, 215 pirafien, d.z. paragraaf- of rubriekteekensGa naar voetnoot4). In werkelijkheid komen er 222 initialen en 218 rubriekteekens voor. Tinterneellen is een minder doorzichtig woord. Over beteekenis en mogelijke afleiding heb ik elders uitvoerig geschrevenGa naar voetnoot5), men vergunne mij 't volgende daaruit over te nemen: | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
‘Om nu vast te stellen, wat met tinterneellen bedoeld is, hebben we slechts na te gaan: welke dingen heeft de rubricator, behalve initialen en paragrafen, in deze Platina geteekend, 400 stuks in aantal? Niets anders dan regelvullinkjes kunnen 't zijn, luchtige, zwierige motief jes in de vorm van streepjes en nulletjes en slangetjes en driehoekjes, die hij met vaardigheid en eindelooze verscheidenheid in rood en blauw op de bladen heeft geschilderd, overal waar een stuk van een regel blank bleef. Bij telling kwam ik tot 391 van die tierlantijntjes, waarbij de vulling van één regel, soms uit twee, soms uit tien figuurtjes bestaande, al naar de lengte van het witte stuk, als eenheid is gerekend.’ Deze rubricator was een kunstenaar in zijn vak: bij zijn initialen zijn ware juweeltjes, zelfs de ‘pirafien’ hebben gracie en de ‘tinterneellen’ huppelen met losse bevalligheid over de bladen. De bladspiegel is door een bleek-roode lijnenlijst omsloten, de initialen zijn niet op de gewone manier met een rood likje, maar met een geel plekje opgefleurd. Bovendien heeft hij de bladen 2 en 3 in een zeer fijne omlijsting gezet van bloemenranden met een enkel figuurtje, waarbij initialen op gouden fond voorkomen. Dat deze twee ‘bordures’ niet in de rubricatoren-inscriptie genoemd worden, wil misschien echter zeggen, dat ze door een ander zijn gemaakt. - Voor de bedoeling van dit zestal inscripties tast ik nog in 't duister. Ik ben eerst geneigd geweest er een oningevulde rekening in te zien. Dat het loon van een rubricator op deze wijze berekend werd ligt voor de hand: zóóveel katernen met roode likjes en rubriekteekens opgesierd, zóóveel initialen gemaaktGa naar voetnoot1). Toch bestaat er in de meeste van deze gevallen bezwaar tegen de opvatting, dat we hier oningevulde nota's hebben. Vier van de zes inscripties (1-3 en 5) komen voor in incunabelen, die eigendom van het Heer-Florenshuis te Deventer zijn geweest en blijkens de banden ook daar gebonden zijn op 't einde van de 15e eeuw. Nu is 't ondenkbaar, dat deze geestelijke stichting, die eigen schrijvers en binders had, het simpele rubricator-werk buitenshuis zou hebben laten verrichten. En natuurlijk even ondenkbaar, dat een broeder des gemeenen levens voor zijn arbeid door het huis zelf betaald werd. Zijn 't dan soms opgaven voor 't hoofd van 't scriptorium bestemd, die de arbeid moest controleeren? Of was de rubricator, als hij voor buitenstaanders werk | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
leverde, zoo gewend zijn rekening in deze vorm in te dienen, dat hij 't uit gewoonte altijd deed? Of had hij er zonder verdere bedoeling plezier in, de omvang van zijn arbeid uit te meten? Hebben we hierover dus nog geen zekerheid, iets anders leeren enkele van deze inscripties ons wel. Ze bewijzen, ieder op hun manier, dat de boeken niet in de drukkerij, maar eerst later, vermoedelijk tegelijk met 't binden, gerubriceerd zijn. De incunabelen, waarin inscripties 2 en 3 voorkomen, zijn respectievelijk te Straatsburgen te Bazel gedrukt. We zagen, dat dezelfde rubricator ze bewerkt heeft, dus heel klaarblijkelijk in 't Heer-Florenshuis te Deventer, waarvan beide het ex-libris dragen. De drie samengebonden incunabelen, waarop inscriptie 1 betrekking heeft, stammen uit Lyon, Keulen en Leuven en zijn eveneens door één rubricator versierd, vermoedelijk weer in het Heer-Florenshuis. En ten slotte komt de Nederlandsche inscriptie 6 voor in een Venetiaansche druk. Al zullen er mogelijk gevallen bekend zijn, dat een rubricator aan een drukkerij verbonden was en de boeken vóór het afleveren opsierde, veel algemeener was stellig 't gebruik, de boeken eerst later bij boekhandelaar of binder te rubriceeren. Een aardig bewijs hiervoor trof ik nog aan in de voorrede van een incunabel, Mariale sive de laudibus b. Mariae virginis. - Straatsburg, Martin Flach, 1493.2o (Hain 10768). Daar schrijft de drukker (bl. 1 b β reg. 28 vv.; de afkortingen heb ik opgelost): Attende quoque quod ubi in marginibus ponitur aliquid divisum, ab eo cum penna rubeas lineolas trahe ad singula membra dividentia, a capitibus linearum colunne incipientia, ante quorum initia huiusmodi lineoli sunt incepte, non tarnen usque ad ipsum divisum protracte.... Sic enim habent exemplaria scriptaGa naar voetnoot1). Louter aanwijzingen dus voor de rubricator. En hieruit blijkt duidelijk, dat deze Straatsburger drukker geen rubricator in zijn dienst had, die de boeken bewerkte eer ze de wijde wereld ingingen; in dat geval zouden mondelinge instructies voldoende zijn geweest. Eenmaal vastgesteld, dat binden en rubriceeren gewoonlijk gelijktijdig geschiedde, lijkt het mij 't waarschijnlijkst, dat 't rubriceeren aan 't binden voorafging: de bladen waren los stellig gemakkelijker te bewerken. In een incunabel uit de catalogus van het British Mu- | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
seum vinden we een bewij's voor dit vermoeden, aldus geformuleerd in de beschrijving: The rubrication must have been done while the book was in unbound quires, probably in the binder's shop, as the flourishes on the inner margins have in many cases been hidden by the sewing, and some are cut away.Ga naar voetnoot1) Maar 't is misschien reeds te lang uitgeweid over 't bescheiden werk van de rubricator. Mij is 't niet mogen gelukken, de bedoeling van zijn inscripties geheel toe te lichten, doch mogelijk dat een ander, thans opmerkzaan gemaakt op deze aanteekeningen, door een nieuwe vondst er de ware beteekenis van zal kunnen ontsluieren.
Deventer, Oct. '16. M.E. Kronenberg. |
|