het bloote oog nauwelijks merkbaar verschil, én in schrift, én in inktsoort, met de middelste lettergreep -bi-. Derhalve constateerde ik dat een andere hand de kop en de staart aan de middenmoot had toegevoegd. Wijl ik bovendien duidelijk bespeurde dat de o met veel moeite tusschen de b en het weggescheurde gedeelte letterlijk ingedrongen was, wijl de onderstelling, dat twee personen het schrijven van obiit onder elkaar verdeeld zouden hebben, al te ongerijmd ware, en ten slotte wijl de letters van -bi- een groote overeenkomst vertoonden met de b's en de i's uit den brief zelf, moest -bi de slotlettergreep zijn van des schrijvers achternaam. En in minder dan geen tijd stond het bij mij vast dat die dan was: Jacobi.
Hoe het werkingsproces in mijn hersenen zich daarbij heeft toegedragen, weet ik natuurlijk niet. Zeker evenwel is het, dat de naam ‘Jacobi’ mij allerminst onbekend was; immers: 1o had een vriend van me heel lang op kamers gewoond bij een familie Jacobi; 2o ben ik als student met veel Luthersche theologen bevriend geweest en heb toen vaak hooren praten over een destijds nog jeugdigen predikant Schultz Jacobi; 30 was, uit het eerste gedeelte van den Brievencatalogus, diens vader, de predikant J.C. Schultz Jacobi mij welbekend als enthusiast voor de ‘Doodendansen’; 40 bevindt zich ter Universiteits-Bibliotheek een aanzienlijke verzameling brieven van leden der families Schultz en Jacobi onderling.
Volledigheidshalve kwam het er nu nog maar op aan de voorletters van dien predikant te weten te komen. Daartoe raadpleegde ik het halfvergane lak-stempel van den brief, en met geringe moeite kon ik daarop ontcijferen de initialen J.C. J. (of misschien I.C. J.).
Dat kwam geheel overeen met wat er nog over is aan sporen van de eerste en derde hoofdletter. Die sporen zijn ook op het cliché duidelijk zichtbaar: 1o boven links, binnen in den inham, een stipje, zijnde het allereerste begin van de als I geschreven J, 2o schuin daaronder, meer naar links, een boogje, zijnde de omhaal van diezelfde letter, 30 recht dááronder de zeer duidelijke langgerekte omhaal van de J van Jacobi.
Nu wilde ik nog de proef op de som hebben, en die verschafte mij de door wijlen P.A. Borger geschreven ‘Naamlijst der Evang. Luth. predikanten volgens de standplaatsen.’ - De som klopte: in 1797 was te Rotterdam predikant J.C. Jacobi.
Een eventueele vraag, waarom Schultz dan niet meteen -bi zou hebben
weggescheurd, of anders óók de -o- zou hebben laten staan, ware ongerijmd;
immers: bij het wegscheuren was toevallig -bi-