Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken.Amsterdam. - Leesmuseum. - Het verslag over 1915 begint met een overzicht van het aantal leden naar verschillende rubrieken bij den aanvang en aan het einde van het jaar. Nemen we de cijfers van 1 Jan. 1914 er bij, dan krijgen we dit overzicht:
Afgelost werd van de 1e hypothecaire geldleening een bedrag van ƒ 2205. De uitgaven hebben de ontvangsten overschreden met ƒ 1680.73 (begroot werd deze overschrijding op ƒ 3879.30). Tegenover de aflossing van ƒ 2205 staat derhalve een kastekort van ƒ 1680.73, een voordeeligverschil opleverende van ƒ 524.27 waarvan af ƒ 160 voor koersverschil effecten, geeft ƒ 364.27, met welk bedrag dan ook het saldo der winst- en verliesrekening in 1915 is gestegen. Van dit saldo ad ƒ 1558.02 werd ƒ 1000 overgebracht op de reserverekening. Den 16en Maart 1911 herdacht de bode bij de circuleerende lectuur C.H. Borgmeier zijn 25jarige indiensttreding bij het Genootschap. Hij ontving bij die gelegenheid van Commissarissen en leden blijken van belangstelling en waardeering. Van de drie Commissarissen die in 1915 aan de beurt waren om af te treden: de Heeren Prof. Dr. H. Brugmans, I. Mauritz en Mr. J. Deking Dura, zag laatstgenoemde zich tot aller leedwezen genoodzaakt zich niet meer herkiesbaar te stellen. In zijn plaats werd tot Commissaris benoemd de Heer Mr. P.J. C. Tetrode; de Heeren Brugmans en Mauritz werden herkozen. Van de boekerij is druk gebruik gemaakt; 5238 boeken werden uitgeleend en 6312 geraadpleegd. Achter het verslag zijn de balans met winst- en verliesrekening en de begrooting voor 1916 afgedrukt.
Amsterdam. - Vondelmuseum. - Het 7e verslag over de twee jaren 1914-1915 is wegens de papierduurte dunner dan de voorgaande, maar als altijd interessant. Ledental en bezoek zijn door de tijdsomstandigheden eenigszins verminderd (100 leden - c. 400 bezoekers per jaar); de ontvangsten bedroegen ong. 750, de uitgaven bijna 500 gulden. Het eenige oorspronkelijke portret van Vondel, dat de Vereeniging bezit, de schilderij van Ph. Koninck van omstr. 1675, was door vroegere verkeerde behandeling bijna onkenbaar geworden en is nu door Gebr. Douwes gerestaureerd; eene afbeelding van de weer helder geworden beeltenis is voor het verslag geplaatst. Eenige aanwinsten, door aankoop en schenking verkregen, worden vermeld; ook het in de Universiteits-bibliotheek gevonden Vondel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handschrift, hier vroeger al beschreven en afgebeeld (jaarg. 1914 p. 409; 1915 p. 49). Achter het verslag staat eene mededeeling van J.F. M. Sterck over de vriendschap tusschen Vondel en den Joodschen geleerde en boekdrukker Jos. Athias, die 48 jaren jonger was dan de dichter. We krijgen daarin mededeeling van eene Portugeesche aanteekening in het archief van de Portugeesch-Israëlitische gemeente bewaard, die wel nauwelijks in haar geheel letterlijk juist kan zijn, maar toch heel merkwaardig is, en wel aandacht verdient.
Amsterdam-Haarlem. - Bibliotheek van het Koloniaal Instituut. - Verslag 1915 (blz. 12-14 van het 5e jaarverslag v.h. Inst.). De bewerking der verschillende catalogi werd voortgezet. Van de bibliotheek werd geregeld gebruik gemaakt. Het aantal op bons uitgeleende boeken bedroeg 1101, waaronder niet begrepen zijn de boeken door het personeel van het museum of laboratorium en door bezoekers geraadpleegd. Van verschillende personen mocht het Koloniaal Instituut blijken van belangstelling in den vorm van boekschenkingen ondervinden (de lijst der schenkers volgt als bijl. IX achter het jaarverslag, blz. 79-85). In het bijzonder dienen vermeld te worden de schenkingen van Mevr. de Douarière A.J. Baron Quarles de Quarles geb. van Ewyck en Jhr. Mr. H.C. van der Wijck, die belangrijke boekverzamelingen afkomstig van wijlen ons bestuurslid Baron A.J. Quarles de Quarles en den oud-gouverneur-generaal Jhr. C.H. A. van der Wijck aan de Bibliotheek afstonden. De boekerij van de Botanische Vereeniging, die als aangesloten vereeniging tot het K.I. toetrad, werd om technische redenen reeds thans onder het beheer van den bibliothecaris gebracht, waarmede onze boekverzameling een belangrijke uitbreiding en een gewenschte aanvulling onderging. Een gedtukte catalogus van deze boekerij is in voorbereiding en zal zoo spoedig mogelijk verschijnen. Op de algemeene vergadering van den Bond van oud-leerlingen der school voor de Suikerindustrie op 6 Febr. 1915 werd in principe besloten de boekerij van dien bond in bruikleen aan het K.I. af te staan, wanneer het nieuwe gebouw gereed zal zijn. Ten einde zooveel mogelijk het in Nederland verspreide boekenmateriaal op koloniaal gebied tot zijn recht te doen komen en tevens overbodige aankoop van kostbare periodieken of boekwerken te voorkomen, zal de gelegenheid worden opengesteld de catalogi van verschillende speciale bibliotheken op koloniaal gebied ook in onze bibliotheek te raadplegen. Met dat doel werd door het personeel van onze bibliotheek het z.g. Deli-archief, ondergebracht in het gebouw van de Senembah Maatschappij, gecatalogiseerd, en werd aangevangen met het catalogiseeren der boeken van het Bataksch Instituut te Leiden. In denzelfden geest zal door onzen bibliothecaris getracht worden een centralen catalogus bijeen te brengen van de zich in Nederland bevindende periodieken op koloniaal gebied, in navolging van hetgeen het Nederl. Natuur- en Geneesk. Congres doet voor de periodieken op natuurwetenschappelijk gebied. Bij verschillende lezingen over koloniale onderwerpen te Amsterdam, Utrecht en Haarlem werden door de goede zorgen van den bibliothecaris kleine tentoonstellingen ingericht van boek- en plaatwerken op die onderwerpen betrekking hebbende, welke zeer gewaardeerd werden. De verkoop onzer uitgaven, waarmede sinds Mei 1915 de bibliothecaris rechtstreeks is belast, neemt toe. Terwijl wij in 1914 met 73 boekhandelaren in handelsbetrekking stonden, steeg dit getal in 1915 tot 120.
Arnhem. - Stedelijke openbare bibliotheek. - Het verslag van den Bibliothecaris Dr. Ch. v. Schoonneveldt, omtrent den toestand der Openbare Bibliotheek in 1915, luidt als volgt: Met oprecht leedwezen moet ik dit verslag beginnen met vermelding van het ernstigverlies, dat het college van Commissarissen dit jaar leed. Op 10 Juni l.l. overleed de heer Dr. H. van de Stadt, de populaire paedagoog, man van wetenschap en medeburger. Sedert 1869, dus gedurende zes en veertig jaar, vertegenwoordigde hij het genootschap Prodesse Conamur en nam eerst de functie van secretaris, daarna die van penningmeester met den grootsten ijver waar. Ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heer Mr. D.J. Mom Visch, gedurende vele jaren commissaris namens de gemeente, zag zich door de bezwaren van zijn hoogen leeftijd gedwongen ontslag te nemen. Beide heeren hebben zich jegens de O.B. bijzonder verdienstelijk gemaakt door hun aandacht te schenken aan het aanschaffen der nieuwe boeken, ieder hunner in verband met zijn werkkring en de door hem beoefende wetenschappen. Moge de heer Mom Visch nog lang, zij het eenigszins uit de verte, getuige zijn van den toenemenden bloei der instelling, waaraan hij zooveel tijd en moeite geofferd en waarvoor hij steeds zooveel sympathie getoond heeft. Prodesse Conamur wees den heer Dr. S.P. Haak, de gemeenteraad zijn medelid den heer H. Portheine aan, om de ledige plaatsen te bezetten, nadat de heeren Dr. H. Hulshof en Dr. A.C. Oudemans voor een benoeming bedankt hadden. Overigens is het mij, evenals de vorige maal, een aangename plicht over de lotgevallen onzer instelling niets dan goeds tekunnen meedeelen: vooruitgang in alle opzichten en steeds toenemeade waardeering van de zijde der bezoekers. Daarvan mogen de volgende getallen getuigenis geven omtrent de bezoekers en de uitgeleende boeken.
Deze getallen wijzen dus op een vermeerdering van het aantal bezoeken met 27%, der uitgeleende boeken met 33%; gemiddeld nemen drie bezoekers vier boeken mee. Hierbij houde men in 't oog, dat het getal bezoekers in 't voorgaande jaar met 30%, dat der uitgeleende boeken met 70% steeg, zoodat de beteekenis der getallen van 1915 daardoor aanzienlijk verhoogd wordt. Mijn geachte ambtsvoorganger, de heer W.F. C. van Laak, moest door droevige omstandigheden zijn dagelijksche bezoeken staken en den vrijwillig opgenomen en verrichten arbeid neerleggen. Gelukkig heeft hij de resultaten van zijn onderzoek van onze historieplaten in duidelijken vorm opgeschreven en aan de O.B. geschonken, waardoor hij zijn aanspraken op onze dankbaarheid nog vermeerderd heeft. Mej. V. den Duytsen, volontaire, verliet ons, terwijl de goede diensten van Mej. C.J.A. Munting gaarne werden aanvaard. Onder de nieuwe bezoekers bevinden zich een groot aantal militairen, ‘vanwege de mobilisatie’. Uit den aard der door hen gevraagde lectuur blijkt ten duidelijkste, hoe alle rangen en standen in ons leger vertegenwoordigd zijn. De meeste hunner vroegen boeken aan om hun studie voort te zetten of hun tekort aan kennis aan te vullen. Ook eenige uitgeweken Belgen maakten van de O.B. een dankbaar gebruik. Enkele bezoekers verklaarden, dat zij het slagen bij een examen voor een goed deel aan de hun door onze bibliotheek verstrekte werken te danken hadden. Een zevental uiterlijk gelijk en gelijkvormige folianten, een weelde voor de oogen van oudheden-kenners, logeerden eenige dagen in het gebouw der H.B. S. 5-j. C., om de handteekentalenten der eindexamen-candidaten in het gunstigste licht te stellen. Ook dit jaar moest ik eenige gedwongen bezoeken, met accompagnement van bromstem, brengen bij de nalatigen, die aan onze schriftelijke aanmaningen geen gevolg gaven, zelfs in de hoogste hallen der Willemskazerne; de herhaalde verplaatsingen der militairen bezorgden soms heel wat moeite. Een instelling als de O.B. lokt vanzelf uit tot het samenstellen van allerlei statistieken, b.v. omtrent de verhouding tusschen de getallen der mannelijke en der vrouwelijke bezoekers(sters), over den aard der gevraagde boeken, over de maatschappelijke positie der bezoekers, over hun vervulde en onvervulde wenschen, enz.; voor dien leerzamen arbeid ontbreekt echter de tijd ten eenen male. Verbazingwekkend is de toename van het getal boeken, die ons uit andere bibliotheken te leen werden toegezonden. Nog weinige jaren geleden was dit getal zoo gering, dat er in de jaarverslagen nauwelijks gewag van gemaakt werd; thans bedraagt dit getal 729, d.i. 15 per week; zonder uitzondering zijn het studiewerken. Hierdoor wordt ons tevens een richting aangewezen bij den aankoop der nieuwe boeken; als een werk eenige malen van buiten aangevraagd is wordt het zoo mogelijk aangeschaft. Het is een tot blijdschap stemmend verschijnsel, dat de aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vragen om studiewerken, vooral op 't gebied van bouwkunst, techniek en machinerie, zoo sterk toenemen. De nieuw ingekomen boeken liggen een maand in de leeszaal tentoongesteld en worden dikwijls dadelijk besproken, soms voor maanden. Van sommige studiewerken zouden we in het winterseizoen gaarne een half dozijn kunnen gebruiken om allen studievrienden ter wille te kunnen zijn, te meer, daar de reglementaire tijd van drie weken voor het doelmatig gebruik van wetenschappelijke werken veel te kort is. Nog op een ander feit wensch ik te wijzen. Steeds meer wordt de O.B. een inrichting, niet alleen om gratis boeken te leen te krijgen, maar ook om inlichtingen op ieder gebied in te winnen, een soort van gratis consultatie-bureau op 't gebied van wetenschap en studie. Dit bewijst, dat er aan zulk een inrichting behoefte is, waarin de O.B. met haar geringe middelen zoo goed mogelijk tracht te voorzien. Daardoor wordt evenwel van den tijd der beambten soms wat veel gevergd; ten behoeve van een enkelen bezoeker wordt soms geruimen tijd gesnuffeld en gezocht, maar zoo blijven andere werkzaamheden liggen. De beambten verrichten heel wat werk in hun vrijen tijd, maar daar is een grens aan. Blijft de vermeerdering van bezoekers en werk aanhouden, dan wordt openstelling gedurende meer uren per dag en uitbreiding van personeel onvermijdelijk. Ook de gebreken van het gebouw doen zich steeds nadrukkelijker voelen: deleeszaal wordt slecht verlicht, ook bij avond en dient tevens voor het uitgeven en innemen van de boeken, wat aan de stilte en rust niet bevorderlijk is; in den winter worden soms om twee uur de lampen reeds aangestoken. Ook op de bovenverdiepingen is het zoeken door de duisternis dikwijls zeer bezwaarlijk; het gebruik vankunstlicht is daar natuurlijk ten strengste verboden. Van de gelegenheid om in de O.B. te studeeren, te schrijven, enz. wordt dan ook weinig gebruik gemaakt; alleen de ligging van het gebouw in het middelpunt der stad is onverbeterlijk gunstig. Sedert October l.l. verschijnt er in het Zaterdagavondnommer der Nieuwe Arnhemsche Courant geregeld een stuk van mijn hand onder den titel: Nieuws uit de Openbare Bibliotheek, waarin ik een en ander meedeel over de nieuw aangeschafte boeken, de aandacht vestig op de reeds aanwezige of de lezers opmerkzaam maak op hetgeen hun bij lectuur of studie van dienst kan zijn, alles natuurlijk, iure meo, vermengd met bij onderheden op het gebied van letteren en geschiedenis. Herhaaldelijk mocht ik vernemen, dat die stukken in den smaak der lezers vallen en tot populariseering der O.B. bijdragen; aangezien ik nog stof in overvloed heb zal ik met dezen aangenamen journalistieken arbeid voortgaan, met dank aan de redactie der N.A. C. voor de mij in het algemeen belang verleende gastvrijheid. Bij vorige jaren vergeleken en in verhouding tot ons bescheiden budget is het getal der in 1915 ingekomen boeken verbazend groot. ‘Het verzamelen van een zoo groot mogelijk getal boeken om zoo vrijgevig mogelijk anderen er van te laten genieten is het dagelijksch werk van den bibliothecaris.’ Ook de muziekverzameling, van A. Verhuell afkomstig, werd voor enkele guldens met eenige tientallen degelijke werken vermeerderd tot groot genoegen van de muziekminnaars onder onze bezoekers. De stapel oorlogslectuur, hoofdzakelijk duitsche, heeft helaas een bijna onoverzienbare hoogte bereikt. De bestuurders der O.B. bevinden zich in den moeilijken, maar toch aangenamen toestand van den zakenman, die van het kleinbedrijf tot het grootbedrijf overgaat en daarbij telkens allerlei nieuwigheden moet invoeren: meer kapitaal, meer ruimte en meer hulp heeft hij noodig. Mogen die middelen hun ruimschoots geschonken worden; ze zullen veelvuldige rente opleveren in den vorm van meer ontwikkeling, meer levensvreugde, meer steun en kracht in den strijd om het bestaan van Arn ems ingezetenen.
Haarlem. - Voormalig Leesmuseum. - In het Verslag der Stadsbibliotheek (1915) wordt over de oprichting van het vroegere Leesmuseum het volgende meegedeeld. Het Leesmuseum werd opgericht in een daartoe belegde vergadering van belanghebbenden op Vrijdag den 3en Mei 1861 in de Concertzaal (de groote zaal van Hotel Funckler), welbekend door de toespraken van Busken Huet. Het waarschijnlijk dien avond gekozen bestuur van ‘De Leesvereeniging te Haarlem’ (Dr. K. Sybrandi, president; J.J. Groll, bibliothecaris; Jhr. H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Teding van Berkhout, penningmeester; Dr. T.J. Halbertsma, secretaris, verspreidde nog in diezelfde maand een prospekt waarin het kennis gaf van de totstandkoming hunner vereenigingGa naar voetnoot1), ‘die ten doel heeft in een geschikt lokaal, ten minste van des middags 12 ure tot des avonds 10 ure, aan hare leden gelegenheid te geven tot het lezen van de voornaamste buiten- en binnenlandsche tijdschriften en brochures’. Ter lezing kwamen in de eerste plaats een 17-tal met name genoemde buitenlandsche tijdschriften (4 Fransche, 9 Engelsche, 4 Duitsche) in aanmerking, en wat de binnenlandsche periodieken betreft, was het bestuur zoo gelukkig te kunnen mededeelen, dat reeds onderscheidene leden toezegging hadden gedaan om kosteloos ter lezing te leggen o.a.: de Gids, de Tijdspiegel, Nederland, Wetenschappelijke Bladen, Album der Natuur, de Globe, de Economist, Landbouwkundige Courant, Flora en Pomona. Deze welwillendheid der leden heeft de eerste jaren van zijn bestaan aan het Leesmuseum een welvoorziene leestafel gegeven, al bracht dit stelsel van bruikleen zijn vele bezwaren van onregelmatigheid mede. Zoo lagen in 1863 niet minder dan 63 tijdschriften beschikbaar, waarvan slechts 22 aan het Leesmuseum toebehoorden (13 Engelsche, 5 Fransche, 3 Duitsche en één Nederlandsch: de Dageraad). Op de voornaamste Nederlandsche tijdschriften had het Leesmuseum derhalve geen abonnement, maar zij werden (wij vreezen niet zoo heel spoedig na verschijnen en niet altijd geregeld) door de gelukkige abonne's, tevens leden van liet Museum, ter leestafel neergelegd. In 1866 was het getal tijdschriften tot 70 gestegen, waarvan slechts 18 door het Leesmuseum werden bekostigd; gelukkig voor de bezoekers was van de twee Nederlandsche tijdschriften een ‘De Gids’Ga naar voetnoot2). Van de 41 door leden in bruikleen gedeponeerde periodieken waren - kenschetsend voor de belangstelling van den heer Krelage in de jonge vereeniging -14 tijdschriften op het gebied van land- en tuinbouw en bloementeelt. Van het voornemen om de lessvereeniging met 1 Juli 1861 te openen is niet gekomen. Men kon geen geschikte lokaliteit vinden, en kreeg, toen het oog werd geslagen op een der kamers in het Oudemannenhuis, bij den Raad nul op het rekest. Burgemeester Fock - zelf een der ‘meer dan 70 leden’, namens wie het beleefd verzoek tot het bekomen tegen billijken huurprijs van desnoods een ander lokaal, waarover de Gemeente te beschikken heeft - zal het leed gedaan hebben, dat noch de groote zaal (de eenige ‘waar de oude mannen zich in de ruimte kunnen bewegen’) noch de regentenkamer beschikbaar kon worden gesteld, en dat hij den rekwestranten eind October bovendien melden moest, dat de Gemeente ook overigens geen lokaal beschikbaar had, dat voor het beoogde doel in gebruik kan afgestaan worden. Nu van den Gemeenteraad geen uitkomst te wachten was, richtte het bestuur zich tot Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en verkreeg van dit college, dat het Leesmuseum per slot toch in een lokaal der Gemeente gehuisvest werd. De Staten tochhadden ook toen de Statenzaal in het Prinsenhof van de Gemeentein huur met de daaraan grenzende zoogenaamde Gouverneurskamer. De huurders schijnen geen bezwaar te hebben gehad, om dit vertrek, uitgezonderd de enkele keeren dat het bij Statenvergaderingen als een soort antichambre noodig was, aan het Leesmuseum in medegebruik af te staan, en het Gemeentebestuur bleek tegen deze regeling geen bezwaar te hebben. In de Leesmuseumvergadering van Zaterdag 7 December 1861 in de Stads Doelen zal, vermoed ikGa naar voetnoot1), de voorzitter, K. Sybrandi, van de bekroonde poging gewag hebben gemaakt, en in die vergadering zullen ook zijn vastgesteld de ‘Wetten van het Leesmuseum te Haarlem (te openen op Maandag 13 Januari 1862).’ Met geen woord, wel is waar, reppen deze wetten van de plaats wààr ‘het Leesmuseum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal openstaan van 12 ure des middags tot 11 ure des avonds’, maar uit den hier volgenden brief van 18 December 1861 aan den Burgemeester, waarop reeds den volgenden dag toestemmend werd geantwoord, blijkt dat de Gouverneurskamer in het Prinsenhof het toekomstig onderdak van het Leesmuseum zou zijn, hetzelfde vertrek waar ruim 50 jaar later tot de opheffing besloten werdGa naar voetnoot1). De brief van den voorzitter aan den Burgemeester luidde: ‘Het bestuur van het Leesmuseum is zeer dankbaar voor de vrijheid door Heeren Gedeputeerde Staten verleend en door het Stedelijk Bestuur bekrachtigd, om voor die inrigting van de zoogenaamde Gouverneurskamer op het Prinsenhof gebruik te mogen maken. Het wilde thans aan de zaak uitvoering geven, en vraagt daartoe beleefdelijk vrijheid om in dat vertrek gaz aan te brengen en tevens om in het voorjaar (1862) in de Statenkamer een beweegbaar schot, dat uit elkander kan genomen worden, te laten plaatsen, om in het bezwaar van den Schoolopziener tegemoet te komen.’Ga naar voetnoot2) De dankbaarheid aan het gemeentebestuur voor de huisvesting spreekt uit een circulaire, die het bestuur van het Leesmuseum in December 1862 ter bekendmaking van het nieuwe geestelijk middelpunt rondzond: ‘het ruime lokaal van het Leesmuseum, gelegen in het Pand, en ons door de Stad Haarlem welwillend afgestaan, wordt steeds behoorlijk verlicht en verwarmd, en is geopend tot 's avonds 11 uur, des winters van 11 en des zomers van 9 ure des morgens’ (In Mei 1862 waren bovengenoemde ‘Wetten’ alweer in een paar artikels veranderd.) Ook uit een der wetartikels blijkt hoe men - zij het in verre toekomst - de Stad de genoten gastvrijheid zou willen vergelden, immers ‘bij ontbinding van het Leesmuseum zullen alle boekwerken, wier verkoop tot betaling van nog verschuldigde gelden niet noodzakelijk is, het eigendom worden van de Stads-Bibliotheek van Haarlem.’ In het Gemeenteverslag over 1863 - het Leesmuseum had toen twee jaar blijk gegeven van levensvatbaarheid en ontwikkeling - wordt voor het eerst van dezen Benjamin in het rijk van Haarlemsche Kunsten en Wetenschappen gewag gemaakt in dezen aanprijzenden vorm: ‘Het Leesmuseum, opgerigt in 1861 in het Pand, geopend tot 11 uur des avonds, voldoet in eene wezenlijke behoefte. De voornaamste periodieke werken en vlugschriften, zoowel van het binnen-als het buitenland, worden daar gevonden. Het lidmaatschap kost ƒ 10,-. In December 1863 waren er 70 leden.’
's Hertogenbosch. - Boekerij v. h. Prov. Gen. v. Kunsten en Wetensch. in Noord- Brabant. Op den Nieuwen Catalogus der oorkonden en handschriften in de Boekerij aanwezig, voor 15 jaren verschenen, is een eerste supplement gegeven door het bestuurslid Jhr. Mr. A.F. O. van Sasse van Ysselt (uitg. v. Lutkie en Cranenburg 1915). Het is een dik boek (426 bladzijden); de verzameling is dan ook in die jaren ‘meer dan verdubbeld zoowel wat betreft de hoeveelheid als de hoedanigheid’, in hoofdzaak door de vrijgevigheid van wijlen mr. P.F. van Cooth, griffier der Staten, van L. Gast, pastoor te Oostelbeers en van wijlen Aug. Sassen, notaris te Helmond; verder door kleinere schenkingen en aankoopen. De oorkonden zijn zoo volledig beschreven dat het bijna niet meer noodig zal zijn de stukken zelve te raadplegen. Met de handschriften was dat niet mogelijk, en de bewerker van den catalogus vraagt zich af, hoe men die dan zal moeten raadplegen, daar uitleening aan particulieren bezwaar in heeft en de bibliothecaris geen tijd heeft om geregeld in de leeskamer aanwezig te zijn. Hij oppert dus de wenschelijkheid, hiervoor de bemiddeling van den Rijksarchivaris in Noord-Brabant in te roepen. Jammer dat hij niet meteen dezen er over gesproken heeft, zoodat hij reeds een vaste gedragslijn kon aanwijzen aan de leden die een handschrift noodig hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitvoerige oorkondenbeschrijvingen loopen van 1319 tot 1845; de nummering gaat tot 933; 320 bladzijden zijn er mee gevuld. Er volgt (blz. 321-340) een alfabetisch register op de voornaamste onderwerpen. De handschriftenafdeeling (blz. 341-425) heeft een locale indeeling; bij sommige plaatsen worden ook nog heele reeksjes oorkonden uitvoerig beschreven.
Rotterdam. - Leeskabinet. - Het 57e verslag, op 26 Febr. 1916 aan de leden uitgebracht door de Hoofdcommissie, luidt aldus: De financieele toestand der Vereeniging heeft in het afgeloopen jaar geene verbetering ondergaan en blijft der Hoofdcommissie nog steeds veel zorgen baren. Het ledental blijft vrij wel stationair; er was een kleine achteruitgang der gewone leden van 6 (thans dus 1314), welkeechter gecompenseerd wordt door eene vermeerdering der huisgenoot, leden à ƒ 5.- met 36 (thans dus 130). Waar echter eenerzijds de uitgaven geregeld stijgen, terwijl anderzijds de inkomsten niet noemenswaard vermeerderen, is er voor de toekomst nog veel te voorzien. Het is werkelijk opvallend, dat hoewel het ledental betrekkelijk slechts weinige jaren na de oprichting der Vereeniging, in 1866, reeds 1409 bedroeg en dit successivelijk gestegen is tot in 1903 het aantal van 1620 bereikt werd, wij sedert dien een geleidelijke vermindering moeten waarnemen, om gedurende de laatste jaren op ongeveer het ledental van 1866 terug te gaan; en dat wel gedurende eene periode van zoo grooten opbloei onzer stad in de laatste tien jaren vóór den oorlog! Omtrent de eigenlijke reden van deze geringere belangstelling in het Leeskabinet bij het ontwikkelde publiek verkeert de Hoofdcommissie in het duister, hoewel verschillende factoren, w.o. de Gemeentelijke Bibliotheek, wel zullen hebban bijgedragen; zij tracht echter den leden voor de waarlijk zeer geringe contributie à ƒ 10.- voor gewone leden en ƒ 5.- voor huisgenootleden, steeds meer te bieden en hoopt daardoor in meer en meer ruimer kring de aandacht van het lezend en studeerend publiek naar het Leeskabinet te trekken. Immers voor de bovengenoemde luttele bijdrage vindt men hier toegang tot de werkelijk zeer ruim voorziene bibliotheek, die met de allereersten in den lande op eene lijn gesteld kan worden, en waar alle takken vanwetenschap ruim zijn vertegenwoordigd. In het bijzonder dienen de rubrieken Rechts- en Staatswetenschappen, Letterkunde, Geschiedenis en Aardrijkskunde, hierbij genoemd te worden. De Hoofdcommissietracht voor zoover de beperkte middelen het toelaten, de Bibliotheek op het hooge peil te behouden en ook de leestafel, die reeds goed van de beste binnen- en buitenlandsche dagbladen, tijdschriften en brochures voorzien is, naar vermogen uit te breiden; terwijl zij, op voorstel van den bibliothecaris, sedert September eene Jeugdbibliotheek heeft ingericht, waaruit de ouders-leden voor hunne kinderen zonder eenige extra vergoeding, de door hen geschikt geachte boeken kunnen afhalen. Een Catalogus, ruim 500 nummers bevattend, is voor de leden verkrijgbaar gesteld, en het drukke gebruik, dat reeds dadelijk van deze nieuwe afdeeling bij de opening gemaakt werd en elke maand toeneemt, heeft der Hoofdcommissie het bewijs geleverd, dat hiermede in overeenstemming met de wenschen van een groot deel der leden gehandeld is. Het voornemen bestaat om ook deze afdeeling door geregelden aankoop van nieuwe boeken aan te vullen en uit te breiden; deze nieuwe aankoopen worden op de maandlijstjes vermeld en zijn direct voor de leden verkrijgbaar. De Hoofdcommissie hoopt ten zeerste, dat een en ander tot verdere uitbreiding en meerderen bloei der Vereeniging moge leiden; wel is waar is het bezoek der leeszaal veel grooter en vermeerdert gestadig het aantal uitgeleendewerken (18902 in 1914 tegen 20321 in 1915, terwijl ook van de uitleening aan de Gemeentelijke Bibliotheek eene aanhoudende en vrij aanmerkelijke stijging per maand is waar te nemen), doch trots deze verblijdende factoren, blijft de schaduwzijde, dat door het meerdere gebruik ook de algemeene kosten vermeerderen, zoodat uitbreiding van personeel noodzakelijk werd. Naast Mejuffrouw Van Meurs, als volontaire ter biblioheek werkzaam, werd ter assistentie, in het bijzonder voor de uitleening, de Heer R.W. Hunia als amanuensis aangesteld. Het is dan ook in het algemeen belang der leden zelf, dat door hen ernstig pogingen in het werk worden gesteld om eene vermeer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dering van het ledental te verkrijgen, ten einde de teruggang sedert 1903 van ca. 300 leden althans gedeeltelijk weder op te halen; eerst dan kan aan het uitvoeren van allerlei gewenschteverbeteringen der inrichting (verlichting, verwarming, vestiaire) en aan nog ruimeren boekenaankoop worden gedacht. Het afgeloopen vereenigingsjaarsluit met een te kort van ƒ 3855.21, terwijl de begrooting voor 1916 een nadeelig saldo van ƒ 4884.01 aanwijst. Wel is waar zijn in dit cijfer aflossingen van ca. ƒ 4000 begrepen, zoodat, indien de uitkomst over 1916 iets medevalt, buiten die aflossingen de uitgaven bijna tegen de inkomsten zullen opwegen; maar die ca. ƒ 4000 moeten toch volgens overeenkomst worden opgebracht en op eene of andere wijze zullen daarvoor te zijner tijd de benoodigde gelden gevonden moeten worden, wil de toekomst onzer Vereeniging verzekerd zijn. De nieuw ingerichte Juridische Studiezaal voldoet zeer goed en wordt druk bezocht, terwijl van de daar aangebrachte uitgebreide handbibliotheek veel gebruik wordt gemaakt. De handbibliotheek in degroote studiezaal werd tevens uitgebreid en men vindt daar een ruim voorziene ‘reference library’ op elk gebied van wetenschap en kunst. De reeds vermelde toename der uitleening, nog vermeerderd door de instelling der Jeugdbibliotheek, doet ons meer en meer de gebrekkige inrichting van het Kantoor van uitleening gevoelen; de ruimte is daar veel te beperkt en weldra zal de Hoofdcommissie moeten overwegen op welke wijze hierin eene verbetering is te verkrijgen, maar natuurlijk zijn dan daarmede weder belangrijke extra uitgaven gemoeid. Door tusschenkomst der Gemeentelijke Bibliotheek neemt het Leeskabinet thans ook deel aan het onderling ruilver keer der grootere Nederlandsche bibliotheken, zoodat onze leden hierdoor in staat worden gesteld boeken, die niet hier doch wel in andere bibliotheken van ons land voorhanden zijn, kosteloos op het Leeskabinet te raadplegen. Herhaaldelijk hebben wij andere bibliotheken kunnen helpen met werken, die in geene andere bibliotheek van ons land voorkwamen; wat wel een bewijs is van de groote volledigheid van onzen boekenschat, die dan ook in de laatste jaren zeer belangrijk is toegenomen. Terwijl volgens het 50e Jaarverslag de bibliotheek (zonder de circuleerende lectuur) bestond uit 28448 werken in 53024 deelen en deze in dat jaar vermeerderde met 410 werken in 789 deelen, zijn deze cijfers voor 1915: 39274 werken in 70065 deelen en 2056 werken in 2994 deelen. In slechts 7 jaren is dit eene uitbreiding van 10826 werken in 17041 deelen of 38% van het in de eerste 50 jaren verkregen aantal werken en eene jaarlijksche toename van vijf maal meer dan toenmaals. Verscheidene boekgeschenken werden het Leeskabinet aangeboden en door de Hoofdcommissie dankend aanvaard. Hieronder verdienen bijzondere vermelding de bibliotheek van wijlen den heer Dr. R.P. Mees R.Azn. bestaande uit 404 werken in 470 deelen meerendeels van philosophischen en biologischen aard, en eene verzameling van historische werken van wijlen den heer F. Koch Jr., waaronder eenige zeer belangrijke serie-werken. Behalve de Catalogus der Jeugdbibliotheek werd een Catalogus van oudere Nederlandsche Romans der circuleerende lectuur verkrijgbaar gesteld, en het voornemen bestaat met het uitgeven van dergelijke catalogi geregeld voort te gaan. Ter vervanging van den heer C.L. Tondu die volgens rooster als lid der Hoofdcommissie aan de beurt van aftreding was, werd door Commissarissen gekozen de heer D. Croll, die deze benoeming aannam. Behalve hetgeen hierboven reeds omtrent het personeel werd medegedeeld, verdient nog vermelding, dat aan den bediende Berghout Smith op diens verzoek eervol ontslag werd verleend; deze werd vervangen door J. Slingerland. De werkzaamheden van het personeel gaven over het algemeen aanleiding tot tevredenheid en de Hoofdcommissie betuigt in het bijzonder den heeren Folmer en Walters alsmede mejuffrouw Van Meurs hare erkentelijkheid voor hunne toewijding in het belang der Vereeniging. Het geheele aantal werken op 31 Dec. 1915 bedroeg 42712, bestaande uit 73792 deelen. Voor aankoop werd besteed een bedrag van ƒ 2820.95. Het aantal aan huister lezing verstrekte boekdeelen - met inbegrip van de circuleerende lectuur - bedroeg 20321. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrecht. - Centrale Duitsche bibliotheek. - Het jaar 1915 begon met 112 leden, 10 bedankten in den loop van het jaar, 24 nieuwe traden toe, zoodat 1916 met 126 leden is ingegaan. In 1915 werden in 529 zendingen 2518 boeken uitgeleend. Voor den nieuwen catalogus werden 267 deelen aangekocht; geschenken werden niet ontvangen. Aan de wenschen der leden tot aanschaffing is zooveel mogelijk voldaan; mochten de titels niet in den catalogus voorkomen, dan is dit daardoor te verklaren, dat de werken nog niet verschenen of uitverkocht waren. Van 1 Jan. 1917 af zullen de portokosten bij aanmaning tot terugzending van boeken, wanneer de leestijd overschreden is, ten laste komen van den aangemaande. De late verschijning van den catalogus is te wijten aan den langdurigen arbeid die met de aangebrachte belangrijke wijziging (streng doorgevoerde alfabetische volgorde, waardoor het gebruik veel gemakkelijker wordt) was verbonden. De Bibliothecaris heeft tevens een kaartcatalogus samengesteld. Voor de buitengewone moeite die de heer Meijboom zich belangeloos heeft getroost, bracht de Voorzitter hem in de Alg. Verg. welverdienden dank. Voor aanvrage en terugzending van boeken is het adres: Universiteitsbibliotheek Wittevrouwestraat Utrecht. (De bibliotheek in 1894 opgericht, is sinds 1911 in beheer bij de Univ.-bibl.). De verzending geschiedt dagelijks, ook in de vacanties. Bij aanvraag moet behalve den titel opgegeven worden het volledige nummer, b.v. G. Brandes, Die Hauptströmungen usw. Bd. III, Die Reaktion in Frankreich, 258 D3. Het Bestuur verzoekt den leden nogmaals uitdrukkelijk, niet in de boeken te schrijven, te schrappen of te vouwen, de ruggen niet om te vouwen of te knakken, ze in stevig papier te verpakken, op het adres den naam van den afzender te vermelden, en, ter voorkoming van noodelooze correspondentie, de reçu's spoedig terug te zenden. De nieuwe catalogus geeft op 185 bladzijden meer dan 4000 tite ls, kort, maar in 't algemeen zeker voldoende voor het doel; de annonces en letters die de plaatsing aanwijzen zijn er achter gedrukt. ‘De namen der schrijvers zijn in alfabetische orde opgenomen, eveneens de werken onder hunne namen vermeld. Een werk handelende over een schrijver wordt tweemaal vermeld: 1o. onder den naam van den besproken schrijver, waarbij diens naam tusschen haakjes geplaatst is, 2o. onder den naam van den schrijver met een verwijzing naar den besproken schrijver, b.v.: (Ibsen H.), als Dichter und Denker, von A. Aall. Aall (A.), zie Ibsen (H.).’ Deze onderscheiding van ‘besproken schrijver’ en ‘schrijver’ is al heel onduidelijk. Ook het voorbeeld bevreemdt; hier zou dus de volledige titel niet, zooals alle andere titels in den catalogus, achter den auteursnaam gegeven zijn, maar achter den naam van hem, over wien het werk handelt. De auteur zou alleen eene verwijzing krijgen. Het lijkt niet alleen inconsequent, maar heel onpractisch. Als nu een boek over twee of meer personen handelt, die allen in den titel genoemd worden, moet dan de volledige titel even zoo veel maalgegeven worden, en moet dus bij den auteursnaam naar al die plaatsen verwezen worden? Slaan we den catalogus op om het antwoord te vinden, dan zien we een hopelooze verwarring. Reeds op bladz. 1 lezen we Alberts (W.), zie Hebbel. ---, zie Mann (Th.). Alberts staat niet tusschen haakjes; hij is dus niet het object van die beide studies, maar de auteur; de wonderlijke regel is dus in acht genomen, de auteursnaam heeft niet den titel maar slechts verwijzingen gekregen. Nu sla ik Hebbel op, en vind twee werken van hem - tweemaal den naam zonder haakjes en met een titel. Daarna ruim 30 maal den naam tusschen haakjes, dus even zooveel studies over Hebbel. Maar hier wisselen titels en verwijzingen elkaar in bonte orde af. (Hebbel)'s Stellung zu Shakespeare, v.W. Alberts. (Hebbel), zie Becker. En onder Becker lezen we: Becker (H. K.), Kleist and Hebbel. A comparative study. Met Kleist is omgesprongen als met Hebbel; de studie's over hem zijn nu eens als volledige titels, dan weer als verwijzingen gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ja, ik voel iets voor de dankbetuiging van was voor den bewerker van den catalogus te den Voorzitter; de ‘buitengewone’ moeite zwaar. B. |
|