Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Het auteurschap van drie anonyme Nederlandsche vertalingen terecht gebracht.Elisa, of de vrouw zo als zij behoorde te zijn. Zutphen 1799. Dank zij de welwillendheid van een der nazaten van den dichter A.C. W. Staring, was ik in de gelegenheid kennis te nemen van een 70-tal aan dezen door Mr. Arnold op ten Noort geschreven brieven. Op ten Noort studeerde te Harderwijk tegelijk met Staring en vestigde zich later te Zutphen, waar hij in verschillende functiën bij de rechterlijke macht, het laatst als President van de Rechtbank van Eersten Aanleg werkzaam was. Hij overleed op den Huize Ross bij Laren in het jaar 1838Ga naar voetnoot1). Deze brieven, uit het laatst der 18de en het begin der 19de eeuw, ademen alle den beeldsprakigen en sentimenteelen geest dier tijden. Meest alle zijn van particulieren aard, met enkele politieke of krijgskundige opmerkingen. Eenige voeren tot opschrift het raadselachtige: Lieve Bernium, andere weer tot onderschrift: Uw toekomstige Bernium; deze qualificatie bleef mij eerst volkomen duister, tot ik in eene van de brieven het woord Contubernium ontmoette, wat een oplossing gaf. Staring en op ten Noort toch hebben als student en ook later te Zutphen samen op kamers gewoond. Bernium is dus blijkbaar eene verkorting van Contubernium, d.i. tentgenoot. Een tweetal dier brieven, welke hierbij het licht zien, geven enkele bibliographische bijzonderheden, die hunne publicatie m.i. alleszins wettigen. | |
Zutphen den 5 July 99.Ziedaar, lieve vriend! mijne Elisa, zeer slordig zaam geflanst, doch ik geef ze U, zo als ik ze uit de handen van hare kamenier ontvangen heb, die even min als zij zelve zeer coquet schijnt te zijn, haar eigen maker heeft ook nog verscheidene vlekken in haar innerlijk wezen | |
[pagina 318]
| |
ontdekt, vele taalfouten, vooral op de eerste paginas, en geen mindere drukfouten; hoe veel te meer zal dan een min vooringenomen oog ‘er in kunnen opsporen! maar het is gelukkig een thema exercitii causá, en niet pro loco; ik zou anders vrezen op 't ezels-bankje geplaatst te worden. Mevr. van Westerveld vraagt mij in een’ brief gisteren van haar ontvangen, ce que mon ami Staring a dit de Salchli, je crains son oeuil scrutateur. | |
Zutphen den 24 Dec. 1800.Duizenddank mijn lieve vriend! voor de archilekkere langbekken eergisteren met Oom I. con amore geconsumeerd; ofschoon de griep, influensa of Russische pip, alle sijnonima, nog niet geheel uit mijn rug geweken is, heb ik egter niet nagelaten hunne langbekkigheden behoorlijk te recipieeren; gelukkige landbewoners, die zich met die lastige gasten niet ophouden! Intusschen ben ik nog bozer op de kinderziekte, die ons nu juist hier in de flank moet komen vallen, om ons van uw zoo zeer gewenscht bezoek, en waarmede ik mij recht verkneuterde, te beroven; ik behoef U niet te zeggen hoe zeer ons dit spijt en kan U egter geen ongelijk geven. Wij verwagten mijn’ schoonouders den dag na nieuwjaar hier, en mijn schoonvader heeft nu ook buiten den waard gerekend, en ik weet volstrekt niet, waarmede ik den man hier amuseeren zal, want gezelschap weet ik hem naauwlijks te bezorgen; gelukkig dat Westerveld en de vrouw na kerstmis hier komen - dit zal nog al een breeking geven, zegt Ant. Voet; in de societeit vindt men 's avonds twee à drie menschen, want de een is gegriept, de andere kwijnt t'huis over de finantien, en een derde is te lui om zich aan te kleden, zoals dit niet zelden het geval is van den ondergeschreven, die daar en boven thans druk bezig is, onder ons gezegd, met het overzetten van Rutherford, a view of the antient history; een vrij interessanter werk, dan de Elisa met al den aankleven van die; maar van Elisa gesproken moet ik U een anekdote van Allart ten haren opzigte vertellen. - Die man, de goede smaak van onze medeburgers en den welvaard van zijne eigene beurs met elkander combineerende, heeft dan kunnen goedvinden dit geliefkoosde boek andermaal zeer verfraaid, met splinter nieuwe platen, en zeer verlengd in papier doch niet in letters, (want de substantie is dezelfde gebleven) aan het geëerd publiek te vertonen, versierd daar en boven met een voorreden N.B. op naam van vertaler, waarin het zelve niet weinig wordt opgevijseld, en ten minsten met eenen Grandison gelijk gesteld; en waarin gezegd wordt, dat het den nieuwen vertaler gedagt heeft, dit werk een meer beschaafde vertaling te verdienen dan die, waarmede zich onze landgenoten tot hiertoe beholpen hebben. Intusschen is in de voorrede van de schrijfster, en de eerste bladzijden hier en daar een ander woord geplaatst b.v. verordening des menschen, inplaats van bestemming des mens; hen in de dativus in plaats van hun, en diergelijke, terwijl niet alleen gehele paginas in het vervolg, maar het gansche boek door, (alzo ik het op verscheiden plaatsen heb opgeslagen, en mij de moeite gegeven om het met het mijne te vergelijken), geene de minste verandering ondergaan hebben, maar alles niet alleen woordelijk maar zelfs letterlijk zo gebleven is, als het was. Of dit nu eene nieuwe vertaling mag heeten weet ik niet, en of ik dit maar zo ongemerkt van Ms Allart moet laten passeeren, weet ik nog minder. Van drukfouten is 't geheel gezuiverd, dat beken ik en dat hier en daar eene goede verandering is aangebracht, welke mij niet in 't oog is gevallen, kan ook zijn, maar dat het eene nieuwe vertaling is, is onwaar, | |
[pagina 319]
| |
ik heb vooral die perioden opgezogt, die mij in het oorspronkelijke het moeilijkste zijn voorgekomen, en waarvan ik hier en daar om der decentie wille, wat ben afgegaan, en dezen zijn juist allen letterlijk gevolgd, uw rijmloos versje Father of light etc. schijnt den vertaler ook niet behaagd te hebben, maar hij heeft daarvoor een veel stijver in proza geplaatst. Thieme vermoedde, dat Lublin de Jonge welke men zegt dat in het vak van vertalen een bol is, deze vertaling of liever correctie in de wereld gebragt heeft, doch ik heb te goede gedachten van de eerlijkheid van dien man, om dit te gelooven, hoe het zij ik ben ‘er regt knorrig over, en ik zal in 't vervolg wel zorgen, dat Thieme nooit geen recht van copie zonder toestemming van den vertaler aan een ander weder overgeeft - maar ik word langdradig. Vaarwel, groet uw beste Charlotte hartelijk van onzent wegen, en kusch de kleine meid voor ons. In den eersten brief is sprake van de Nederlandsche uitgave van het Fransche werk van Salchli, Les causes finales et la direction du mal, hetwelk in 1799 te Dordrecht bij J. de Vos en Comp. verscheen onder den titel: Het Kwaad, zonder vermelding van den naam van de vertaalster, Mevrouw Nalida Geertruid Margaretha van Westervelt geb. op ten Noort. De tweede leert ons den vertaler kennen van het werk van Rutherford, A view of ancient history, hetwelk in het Nederlandsch verscheen bij H.C. A. Thieme te Zutphen, in het jaar 1804, onder den titel: Tafereel der oude geschiedenis. Beide brieven handelen over het uit het Duitsch vertaalde werk: Elisa, oder das Weib wie es seyn sollte. De schrijfster, Frau Wilhelmine Caroline von Wobester geb. von Rebeux, zag van dit werk in korten tijd zes drukken verschijnen. De vertaler had, zooals we zien, het niet geheel onverdeelde genoegen dat, buiten zijn medeweten, ook van zijn werk binnen het jaar een tweeden druk verscheen. Het zag in 1sten druk het licht in 1799 onder den titel: Elisa, of de vrouw zo als zij behoorde te zijn, bij C.H. A. Thieme te Zutphen en in 2den druk in 1801 (1800) bij J. Allart te Amsterdam. Het is mij niet mogen gelukken een exemplaar van de vertaling van het boek van Salchli machtig te worden, noch van den 2den druk van Elisa. De 1ste druk van dit werk is aanwezig in de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer, terwijl de vertaling van het werk van Rutherford te vinden is in de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam, misschien ook elders.
J.W. Wijndelts. |
|