Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Varia.Boeken in het voormalig minderbroedersklooster te Mechelen.In verband met ons stukje ‘Vlaamsche Boeken in een oude Kloosterbibliotheek te Mechelen’Ga naar voetnoot1), waarin wij enkele woorden wijdden aan den boekenschat dien de Mechelsche Minderbroeders gedurende de 17e eeuw bezaten, kunnen wij nog wijzen op een Latijnschen inventaris van de roerende goederen, eenmaal aan dit godsdienstig genootschap toebehoorend, welke thans op het Archief onzer stad bewaard ligtGa naar voetnoot2). Hij berust er zelfs in dubbel exemplaar en beide stukken verschillen slechts in opzicht van het minder of meer mooie schrift of een paar anders aangebrachte paleografische verkortingen. Wis en zeker gaan de papieren tot diep in de 15e eeuw terug; en wijlen de stadsarchivaris Van Doren stelt ze dan ook op het jaar 1449 of daaromtrent. Nog is het ons niet klaar, waarom hij juist dit jaar aangaf. Tenzij hij meende te moeten gelooven - en denkelijk wel terecht - dat de inventaris opgemaakt werd toen het klooster van bewoners verwisselde. Wat rond dien tijd gebeurde, vermits op aanvraag van hertog Philips den Goede bij een bulle van Paus Eugenius IV, dd. 1 Februari 1446, de ‘conventueele’ paters door ‘observanten’ van Sint-Omaars herwaarts ontboden, werden vervangenGa naar voetnoot3). Hieronder volgen de vermeldingen omtrent boeken die wij in den bewusten inventaris aantroffen. Inventarium bonorum, clenodiorum, librorum, calicum etc. In Domo fratrum minorum machliniensium. | |
[pagina 292]
| |
Designatio bonorum quoe consueverunt esse in eadem Domo ut fertur et jam non reperiuntur in choro et Sacristia / Nader houden wij ons met de genoemde werken niet bezig; men merkt onmiddellijk dat het al bundels waren voor den dienst en de glorie van God. Toch zij er met een enkel woord op gewezen, dat toen reeds het Mechelsche klooster van de Minderbroeders een ingerichte boekerij met een bewaarder herbergde.
Elsene-bij-Brussel, 1916. Dr. Robert Foncke. | |
Nederlandsche incunabelen met Duitschen tekst.Dat er onder de Nederlandsche incunabelen, behalve Latijnsche en Nederlandsche, ook Fransche en Engelsche teksten voorkomen, is genoegzaam bekend. De Fransche cultuur, die onder het Bourgondische Huis voornamelijk in de Zuidelijke Nederlanden doordrong, maakte niet alleen het drukken van Fransche boeken, vooral van ridderromans, mogelijk, doch noodzaakte ook de drukkers nu en dan tot het publiceeren van officieele Fransche bekendmakingen, bijv. Muntvaluaties, Vredesverdragen en derg. bij welker kennis iedereen belang had. Zoo zien wij Jean Brito, William Caxton, Colard Mansion (en Jean Gossin? Vgl. CA. 1348) te Brugge, Arend de Keysere te Gent en te Oudenaerde CA. III. 656a), Jan Veldenaer te Leuven, Gerard Leeu, Adriaen van Liesveldt en Govaert Bac (CA. II. 177a) te Antwerpen Fransche teksten uitgeven. Zelfs in Noord-Nederland verschenen Fransche boeken. Onze energieke Gerard Leeu (Gerart Lyon) drukte reeds in 1482, toen hij nog te Gouda woonde, den Dyalogue des créatures. Zijn stadgenoot Godfried van Os gaf omstreeks 1486 den Chevalier délibéré van Olivier de la Marche uit, en de onbekende drukker (Otgier Nachtegaels?) te Schiedam leverde omstreeks 1500 daarvan een herdrukGa naar voetnoot1). Zelfs vindt men een Franschen Donatus: Des viij parties doraison (CA. III. 615a) gedrukt met de typen der Nederlandsche prototypografie, die voor Campbell een bevestiging was van zijn meening, dat de zetel van die drukkerij te Utrecht moest gezocht worden, in de Fransche omgeving van bisschop David van Bourgondië († 1496). De handelsrelaties van de Zuidelijke Nederlanden met Engeland maakten daar ook het drukken van Engelsche boeken mogelijk. Caxton (en Mansion?) publiceerden omstreeks 1475-76 te Brugge The game and play of the chess moralised van Jacobus de Cessolis (CA. I. 418a), waarschijnlijk reeds in 1472-74 voorafgegaan door Raoul le Fèvre's Recyell of the historyes of Troye (CA. I. 1093a). De Engelsche boeken van Gerard Leeu te Antwerpen zooals The dyalogue betwixt Salomon and MarcolphusGa naar voetnoot2), The history of Jason, Thystorye of Parys and Vyenne en vooral de Cronycles of the Londe of Englond (1493) zijn genoegzaam bekend. Dat er echter ook incunabelen in de Duitsche taal in de Zuidelijke Nederlanden zijn verschenen, daarvan had zelfs Campbell geen vermoeden. Tot nu toe zijn er drie | |
[pagina 293]
| |
voor den dag gekomen, allemaal publicaties van zeer geringen omvang, die dus gemakkelijk uit het oog verloren werden. De oudste van de drie zal wel zijn het Aderlassbüchlein, een werkje van 8 bldn. in-4o, in 2 kolommen van 31 regels, zonder naam, plaats en jaar, dat bij Hain *86 wordt beschreven. De inhoud bestaat uit drie hoofdstukken, zooals uit bl. 1a blijkt: ‘Hie vohet an ein büchelin von allen odern zu lossen Vnd ist geteilt in drey capitel. Das erste von der ordnunge der gesuntheit. Das ander von allen oderen zu lossen. Das dritte wie man das blut erkennen soll’. Aan Hain was de drukker ervan onbekend, doch in 1905 deelde Prof. E. Voulliéme mede, dat blijkens het exemplaar, dat op de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn berust, het boekje gedrukt is met type 1a van Johan de Westfalia (de Paderborn)Ga naar voetnoot1) Het gebruik van de type 1a - die van type 1b slechts verschilt in den vorm van de hoofdletter A - laat ons in onzekerheid, of het Aderlassbüchlein door Johan de Westfalia nog gedrukt is te Aalst, waar hij tot 1474 met Thierry Martens een drukkerij had, of te Leuven, waar hij van 1474 tot 1496 werkzaam was. De twee andere Nederlandsche incunabelen in de Duitsche taal zijn plano-drukken. Het zijn twee bijna gelijkluidende oproepingen van Maximiliaan I, Roomsch koning, tot bijwoning van den Rijksdag te Worms op 2 Febr. 1495 en tot deelneming aan den tocht naar Rome voor de keizerskroning. Het stuk is gedateerd: ‘Geben zu Antwerpen, an Monntag vor Sant Katherinen tag Anno domini etc. Lxxxxiiij Vnnserer Reiche des Romischen im Newndten. vnd des Hungerischen im Funfften Iaren’ (24 Nov. 1494). De twee drukken verschillen slechts in een enkel woord, zoodat men ze als één druk kan beschouwen, waarvan dan een variant bestaat. Beide oproepingen zijn bestemd om gezonden te worden aan de steden. Of de formulieren, welke voor de vorsten waren bestemd, óók gedrukt zijn geworden, is onbekend, daar we tot nu toe geen exemplaar ervan bezitten. Een bibliografische beschrijving der twee plano's vindt men in Einblattdrucke des XV. Jahrhunderts. Ein bibliographisches Verzeichnis, hrsg. von der Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke (Halle a.S., 1914), N. 918 en 919, waar beide drukken worden toegeschreven aan Antwerpen, Gerard Leeu ‘nach 24 Nov. 1494’, met wiens typen 9 en 11 zij gedrukt zijn. Men heeft bij die toeschrijving blijkbaar over 't hoofd gezien, dat Gerard Leeu de drukker niet zijn kan, daar hij reeds in 1493 is gestorven. In een twist met zijn lettersteker Hendrik van Symmen werd hij aan het hoofd gewond, en is aan de gevolgen daarvan na 3 dagen overleden. Dat dit zeker reeds in 1493 moet geschied zijn, blijkt uit de Cronycles of the londe of Englond, waarvan het colophon luidt: Enprentyd... in the towne of Andewarp In the yere of our lord. M. cccc. xciij. By maister Gerard de leew. a man of grete wysedom in all manner of kunnyng: whych nowe is come from lyfe vnto the deth. which is grete harme for many of poure man’Ga naar voetnoot1). Na Leeu's dood is het materiaal van zijn drukkerij her- en derwaarts verspreid geraakt, doch waar zijne typen 9 en 11 zijn gebleven, en wie dus die twee Duitsche plano's te Antwerpen heeft gedrukt, kunnen wij nog met zekerheid achterhalen. Het kan niemand anders geweest zijn dan Adriaen van Liesveldt, die in Mei 1494 te Antwerpen een druk- | |
[pagina 294]
| |
kerij oprichtte, waarin hij drie typensoorten gebruikt. En in typen 1 en 2 van Van Liesveldt zien wij aanstonds typen 9 en 11 van LeeuGa naar voetnoot1). De ‘Einblattdrucke’ N. 918 en 919 behooren dus aan Van Liesveldt te worden toegeschreven, zooals ook Reichling, Appendices, VIII (1914), n. 117 reeds had vermoed, die een exemplaar van Einblattdrucke N. 919 te Basel vond, doch die verkeerdelijk ook Gerard Leeu nog vermeldt als den vermoedelijken drukker. Dat Antwerpen als drukplaats der Duitsche oproeping werd gekozen, laat zich gereedelijk daaruit verklaren, dat zij door Maximiliaan I werd uitgevaardigd tijdens zijn verblijf in die stad, zooals uit de dateering blijkt. Of er ooit nog meer Duitsche teksten, in den incunabeltijd in de Nederlanden gedrukt, zullen ontdekt worden? Zeker is het, dat ze tot de hooge zeldzaamheden zullen behooren, en dat men ze bij voorkeur slechts in het buitenland zal aantreffen. Van het Ader lassbüchlein is slechts het exemplaar bekend, dat te Berlijn berust. Van ‘Einblattdrucke’ N. 918 vindt men exx. te Keulen en te Colmar; van N. 919 te Basel en te Straatsburg, overal - wel opmerkelijk - in de stedelijke archieven, dus niet in bibliotheken. Van N. 918 is kort geleden echter ook een ex. in Nederland ontdekt door Mej. L. Sormani in het archief - dus alweer niet in een bibliotheek - van het Huis Bergh van den Heer J.H. van Heek te ‘s-Heerenberg, onder de stukken van de Graven van Bergh (Inv. Tadema 1842, sign. B.I. 71). De aandacht mag hierop worden gevestigd, omdat bij een systematisch onderzoek van de openbare en particuliere archieven in Nederland ongetwijfeld nog een heele reeks van Nederlandsche oude drukken, die in-plano zijn verschenen, zouden te voorschijn komen, zooals allerlei officieele bekendmakingen van kerkelijke en wereldlijke autoriteiten, in het bijzonder ook aflaatbrieven, almanakken, prospectussen van boekhandelaren, muntvaluaties, enz. enz. In Duitschland heeft men bij zulk een onderzoek prachtige resultaten bereikt, getuige de 1600 à 1700 plano's die in de Einblattdrucke zijn beschreven. Een oproep aan de Nederlandsche Archivarissen, om hun aandacht óók aan dit onderwerp te wijden, zou met sympathie ontvangen worden. Daar twijfelen wij niet aan. Wanneer zij, die in Nederlandsche incunabelen en post-incunabelen belang stellen, elkaar een handje helpen, zal zulk een oproep, waarin duidelijk omschreven wordt wat men zoekt en wat men niet zoekt, gauw genoeg zijn samengesteld.
Woerden 1 Sept. 1916. fr. B. K. | |
Een raadselachtig colophon.Wat is uit zijn aard eenvoudiger en duidelijker dan de meedeeling van de drukplaats, het adres van den drukker en het jaartal van de uitgaaf in een boek? En toch komen ook daarin raadsels voor, waarmee men op 't eerste gezicht geen weg weet. Het boekje dat tot deze beschouwing aanleiding geeft, heeft overigens in titel en inhoud niets bijzonders. De titel luidt: Historien // en̄ Prophetien // wt der Heyli-//ger schriftuerē // verciert met suy-//verlijcke beel-// dinghen en̄ de-//vote ghebedē. Deze acht regeltjes, rood en zwart gedrukt, staan in eene houtsnee-omlijsting die het geheele blaadje vult. Op de keerzijde staat, ook rood en | |
[pagina 295]
| |
zwart, een ‘Almanack gheduerende tot. lxxxiiij. iaren.’ d.i. een paaschlijstje van de jaren 1563 tot 1584, behoorende bij den kalender die de volgende zeven blaadjes geheel inneemt. Daarop volgt een ‘Prologhe’ van 4 bladzijden. De eigenlijke tekst begint dan met het 11e blaadje. Het geheele boekje, in Gothische letter gedrukt, bestaat uit 15½ vel in 12o, d.i. 186 blaadjes, waarvan het laatste blank is. Het behandelt den geheelen bijbelinhoud zeer kort. Telkens een houtsneetje met een of anderhalve bladzijde tekst, waarop nog een langer gebed volgt. Van de prentjes en de houtsnee-initiaaltjes geven we hier een voorbeeld. Een ‘Vertroostinghe der sonden’ besluit het boekje, en dan leest men onder het woord Amen deze dateering: Voleyndt Anno M.D.LXV. Dit wijkt niet al te ver af van het beginjaar van den voorin staanden almanak. Maar nu volgt er nog een bedrukt blaadje dat den lezer in verwarring brengt. Op de voorzijde een houtsneetje dat de Gerechtigheid voorstelt, met een paar teksten en een rijmpje; maar op de keerzijde de hieronder in facsimile weergegeven mededeelingen. In weinige regels worden hier niet minder dan 4 verschillende steden genoemd, en een jaartal dat ons van het zooeven aangegeven jaar 1565 zeventien jaren terugbrengt. Waar, en wanneer is nu het boekje gedrukt, en wat beteekenen die andere plaatsen en dat oudere jaartal? Heel moeielijk is ten slotte de oplossing niet. Te Leuven is het boekje gevisiteerd en geapprobeerd, en later is het nog eens geapprobeert door den parochiaan van St. Jacob te Antwerpen. Te Antwerpen is het ook gedrukt en wel bij Mattheus van Roye. Volgens Olthoff. De boekdrukkers enz. in Antwerpen, 1891 was Mattheus van Roye geboren te Aerschot, en werd hij in 1560 aangenomen in het St. Lucasgilde te Antwerpen, waar hij in de volgende jaren als ‘gesworen boeckdrucker’ werkzaam was, wonende op onser Vrouwen Kerckhof ‘op d'yseren Waghe In Amsterdam’. In ons colophon behooren dus bijeen de woorden: ‘Gheprint Tantwerpen by Dijseren waghe in Amsterdam, by Mattheus van Roye’. De woorden ‘met consente vanden Hove’ zijn er onhandig tusschen | |
[pagina 296]
| |
geplaatst, en bij deze woorden behoort natuurlijk hetgeen nog volgt; immers het Hof van Brabant resideerde te Brussel. We moeten dus verbinden: ‘met consente vanden Hove, ghegheven tot Bruessele Anno 1548 den 20 Decembris, onderteekent P. de Lens’. Wij zullen dus wel mogen aannemen, dat het boekje geschreven was in 1548, en dat er toen te Leuven een approbatie op was verkregen, en bij het Hof te Brussel een consent voor den druk. Het beschreven exemplaar moet een herdruk zijn, dien Mattheus van Roye in 1565 voltooide, nadat hij eene nieuwe approbatie van den Antwerpschen parochiaan van St. Jacob had verkregen. Bij den druk heeft hij toen wat hij aan het colophon had toe te voegen op een niet heel gelukkige manier verbonden met hetgeen de eerste druk reeds had. B. | |
Een 17e eeuwsche ‘Waerschouwinge aen Boeck-binders’.Door Mr. J.L. M. Eggen, docent aan de Amsterdamsche Hoogeschool, werd mijn aandacht gevestigd op een vrij zeldzaam 17e eeuwsch boekje, 8o oblong, waarvan het titelblad luidt:
De / Hollandsche Liis, / met de / Brabandsche-Bely:/ Poetischer wyse voorgestelt en gedicht, / Door / Gilles Jacobs Quintiin./ Gedruckt in 's Gravenhage: Anno 1629. / Men vindtse te koop bij den Autheur, daer nu woonachtig, op de / Suyl-straet, in den wilden Valck.
Over het boekje zelf en den auteur; Gilles Jacobs Quintijn, den weinig bekenden dichter van Oranjens Grolsgewin (1627) en Oraniens Overwinning van 's Hertogenbos (1629) hoop ik een en ander bij een volgende gelegenheid mede te deelen. Blz. 364 vo van het exemplaar van de Koninkl. Bibl. in Den Haag (174 F 13) komen de volgende typische wenken voor van den ‘sinlicken’ auteur aan de ‘slordige’ boekbinders van zijn tijd. | |
Ernstiger Waerschouwinge:
| |
[pagina 297]
| |
wercks voort te brengen, worden u E. by desen seer ernstelick gebeden, om in 't vouwen en binden deser boecken wel en naeuwe te letten en beter acht te nemen, als voor desen geschiet is; op dat wy met groter lust tot meerder schrijven en uytgeven van boecken, door sulcke uwe wel vereyschte naerstigheyt, aengedreven mogen worden: Dat u E. oock te meer voordels in toekomende tijdt aenbrengen sal. ............ Uyt 's Gravenhage, Anno 1629, desen 24 August. Uwer E. dienstwill, en jonstiger Vriendt, G.I. Q.
Kamp van Harderwijk, Juli 1916. Dr. P.H. de Keyser. | |
De stichting van Astor LibraryGa naar voetnoot1).Reeds vroeger (Jrg. 1916, pag. 106 e.v.) is hier gesproken van het interessante boek van Fielding H. Garrison over den genialen Amerikaanschen organisator John Shaw Billings, wiens laatste groote stichting in 1895 de reusachtige ‘Public Library’ te New-York was. Thans brengt het ‘Bulletin’ dezer inrichting een stukje voorgeschiedenis der boekerij van de hand van den Chief- reference Librarian, Harry Miller Lydenberg, waarvan vooral het eerste gedeelte zeer merkwaardig is. De ‘Public-library’ is namelijk ontstaan uit samensmelting van drie andere belangrijke boekerijen de Astor-, Lenox- en Tilden-libraries. De oudste en grootste dezer boekverzamelingen was de Astor-library, die in 1848 gegrondvest werd door een legaat, groot 1 millioen gulden, van den New-Yorkschen multi-millionair John Jacob Astor, die nadat hij zich uit zijn zaken had terug getrokken er over peinsde wat hij doen kon, om zijn nagedachtenis bij het groote publiek in gezegend aandenken te houden. Vermoedelijk echter zou dit bij denken gebleven zijn, (want Astor was in zijn ouderdomsrust even traag en besluiteloos als hij vroeger voortvarend en energiek was geweest), indien hij door toeval niet een man ontmoet had met groote wetenschappelijke belangstelling en een belangrijk organisatietalent. Joseph Green Cogswell, discipel van Harvard-University, later student te Göttingen, vervolgens Assistant-librarian en leeraar in de geologie te Cambridge Mass', dan directeur eener groote school te Northhampton en eindelijk gouverneur der kinderen van den New-Yorkschen bankier Samuel Ward, was blijkbaar een man met bizondere begaving, een aangename persoonlijkheid vol overredingskracht. Door de familie Ward, waar hij meer als vriend dan als ondergeschikte in huis woonde, leerde hij Astor kennen, en deze voelde zich bizonder tot hem aangetrokken, zóó zelfs, dat hij hem trachtte over te halen, de Ward's te verlaten en bij hem te komen inwonen. Vertrouwelijk vroeg hij dezen nieuwen vriend, wat hij met de belangrijke som, welke hij er voor over had, zou kunnen doen, en deze vond hier een onverwachte gelegenheid, om een ideaal vervuld te zien, dat hem reeds lang bezig hield: hij raadde hem de stichting aan eener openbare bibliotheek. Astor ging daarop in, en sedert dit oogenblik in Januari 1838 heeft Cogswell met taaie volharding den millionair aan de praat gehouden, en zijn plan trachten door te voeren. Zijn ondervindingen bij dezen kamp (want het was niets minder dan dit) tegen de neurasthenische besluiteloosheid van een ouderen man, die al zijn energie verbruikt had, heeft hij neergelegd in brieven aan zijn vriend George Ticknor. Cogswell's plan was grootsch van conceptie. Hij had zich in het hoofd gezet, Astor over | |
[pagina 298]
| |
te halen, de reeds genoemde som niet als legaat te maken, maar deze nog bij zijn leven te schenken als hoofdsom voor de stichting. Hij meende, dat deze schenking slechts een begin moest zijn, en hoopte, dat hij den ouden heer zou kunnen overhalen, daaraan nog telkens supplementaire giften toe te voegen. Dit echter is hem niet gelukt. Telkens als hij meende, dat ‘the miracle seemed about to happen’, bracht de een of andere onvoorziene omstandigheid zijn plannen in de war. Bijna tien jaren heeft hij zonder ophouden zijn doel vervolgd, al zijn diplomatisch talent aangewend, om de trage geest, die hij tot een belangrijke daad drijven wilde, te prikkelen en aan te sporen, en ten slotte is deze hem den 29en Maart 1848 toch nog ontvallen, terwijl nog slechts een zeer klein deel van de wenschen vervuld was, welke naar Cogwell's meening voor de verwerkelijking zijner plannen van belang waren. Hoewel hij reeds in 1842 moest verklaren: ‘Nothing short of a miracle will induce him to undertake it during his life’, is de ijver voor zijn streven ook in de volgende jaren niet verflauwd, en metrecht kon hij zuchten: ‘Whatever may be the issue, I shall have nothing to reproach myself with in relation to it. I have made a sacrifice of my own pleasure, comfort and standing in life, to secure this object for the cause of good learning in our land, and in no case will its blood be upon my head’. In Juli 1838 had hij zijn patient reeds zoo ver, dat hij hem, met zijn toestemming, door een bericht in de dagbladen voor een ‘fait accompli’ kon stellen; in Mei 1839 vermocht hij hem in het hoofd te praten, dat onmiddellijk reeds begonnen moest worden met een ontwerpcatalogus, die als grondslag kon dienen voor het toekomstige boekenbezit, terwijl hij tevens verlof kreeg om op een auctie te New-York een aantal belangrijke boeken te koopen; en een paar maanden later werd de aanvankelijk op 350000 dollars vastgestelde som voor het toekomstige legaat op 400000 gebracht, als plaats voor het gebouw aangewezen de hoek van Lafayette en Art Street, en een comité van uitvoering benoemd, bestaande uit de Heeren Washington Irving, William B. Astor (zoon van J.J. Astor), Daniel Lord Jr., James G. King, Joseph G. Cogswell, Frits Greene Halleck, Henry Brevoort Jr., Samuel B. Ruggles, Samuel Ward Jr., benevens de Mayor van New-York en de ‘Chancellor of State’ ex officio. In September 1839 scheen een oogenblik het geluk Cogswell bizonder toe te wenken. Mr. W.B. Astor vroeg hem, zijn zoon te willen vergezellen naar Europa, om daar een goede school voor hem te zoeken, en steeds bezig met zijn bibliotheek, stelde hij de voorwaarde, dat hij gaan zou, indien grootpapa Astor hem een opdracht gaf, om tevens voor een groote som boeken te koopen. Hij schrijft: ‘Nothing would have induced me to undertake the expedition but the hope, of making it operate to bring the old gentleman to a decision about the library’. En hij kreeg ditmaal zijn zin, hij reisde naar Europa ‘on book-hunting’, maar het wild dat hij jaagde ontging hem. Hij had gehoopt in Parijs twee belangrijke particuliere bibliotheken in zijn geheel te kunnen koopen, maar ofschoon hij over 60000 dollar beschikte, moest hij onverrichterzake huiswaarts gaan. Dit ontmoedigde hem echter geenszins. In Mei 1840 reeds legde hij Astor het uitgewerkte plan voor van een Bibliotheek van 100000 deelen, en toen de oude Heer er weder van sprak, dat Cogswell bij hem in huis moest komen wonen, om het plan verder uit te werken, proponeerde hij, dat hij dagelijks 5 uren van zijn tijd zou geven, indien hij daarvoor de vergoeding ontving van 1500 dollars per jaar als voorloopig | |
[pagina 299]
| |
bibliothecaris. In September van dat zelfde jaar had hij den millionair reeds zoo ver, dat hem een plan van het gebouw kon worden voorgelegd en toen... viel opeens weder het geheele kaartenhuis ineen... hij kon niet goed tot een keuze komen, and ‘shrank from a decision’. Toen bracht Cogswell ook het laatste offer, 't welk hij brengen kon, dat zijner persoonlijke vrijheid. In November 1840 werd hij Astors huisgenoot, in de hoop, dat hij dan nog beter gelegenheid zou hebben ‘to push him at the elbow’. Twee jaar hield hij zich daarmee onledig en toen vond hij gelegenheid zijn cliënt een ultimatum te stellen. Washington Irving namelijk, die als Amerikaansch gezant naar Spanje ging, wilde hem meenemen als legatie-Secretaris en hij dreigde nu Astor, dat hij gaan zou, indien deze niet onmiddellijk een flinke beslissing nam omtrent de bibliotheek. 28 Maart 1842 kon hij schrijven: ‘I have made the sacrifice of honors to honor... At the last moment Mr. Astor agreed to all that I asked of him: to go on immediately with the library, to guarantie to me the librarianship with a salary of 2500 dollars a year as soon as the building is finished, and in the meanwhile 2000 dollars while engaged upon the catalogue or otherwise employed’. Hoe fraai zag dit alles eruit!... Cogswell, de idealist, was vol hoop, architecten, metselaars, aannemers werden ontboden om plannen te maken... en toen opeens was 't weer gedaan... Astors energie, die een oogenblik ontwaakt scheen, sluimerde opeens weder in: ‘he got into one of his nervous fits, and as yet, I have not been able to bring him back to the work again’. Zoo bleef 't nog zes jaar tobben, en toen den 29sten Maart 1848 Mr. Astor stierf, had Cogswell slechts dit bereikt, dat hij, dank zij zijn noesten arbeid, de plannen tot stichting van zijn boekerij kant en klaar had. Den 20sten Mei 1848 had de eerste ‘Meeting of trustees’ plaats en van nu aan, begon het plan realiteit te worden, maar zeker op vrij wat bescheidener schaal dan Cogswell het zich had gedacht; het bezit bleef vooreerst beperkt tot het ééne millioen gulden, dat van den beginne af aan gelegateerd was, benevens voor 2500 dollars boeken, die Cogswell alvast gekocht had. Cogswell ging weder in Januari 1849 naar Europa, ditmaal naar Londen, ‘for hunting books’ en kwam met fraaie vangsten terug, en toen na eenig getob eindelijk het gebouw gereed kwam, was zijn ideaal ten slotte tòch niet vervuld: hij had een kleine boekerij gesticht in plaats van een groote. Hij heeft echter lang genoeg geleefd (1786-1871) om te zien, dat de tijd, op de grondslagen welke hij gelegd had, zijn wensch vervullen zou. En dat zal hem een kostelijke troost geweest zijn voor alle teleurstellingen welke hij gelijkmatig en moedig had verduurd.
J.D.C. van Dokkum. |
|