Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken.De Belgische bibliotheken door een Duitscher beschreven.Fritz Milkau, Das Kriegsschicksal der belgischen Bibliotheken. Ein Reisebericht. 27 S. gr. 8o. Leipzig 1916 O. Harrassowitz. 1 M. (uit Zentralblatt f. Bibliothekswesen 1916 afl. 1 en 2). 13 Maart 1915 ontving Dr. F. Milkau, opperbibliothecaris van de universiteitsbibliotheek te Breslau, opdracht van den Minister van Eeredienst om in België en Noord-Frankrijk een onderzoek in te stellen naar den toestand der bedreigde bibliotheken. Als helper werd hem een ambtenaar der Koninklijke Bibliotheek te Berlijn toegevoegd, die eenige jaren te Brussel in den boekhandel was geweest, in de stad goed thuis was en de meeste namen der Belgische geleerden nog kende. Toen spoedig bleek, dat zij met hun beiden het werk niet af konden, werd hem nog een medewerker ter beschikking gesteld in den persoon van luitenant Oehler, in het burgerlijk leven Dr. Richard Oehler, bibliothecaris aan de universiteitsbibliotheek te Bonn, die reeds geruimen tijd met zijn troepenafdeeling te Brussel had gelegen, en zich van personen en toestanden uitstekend op de hoogte had gesteld. Zijn officiersjas voorkwam, vooral bij de geregelde autotochten naar de bibliotheken buiten Brussel, allerlei zwarigheden, die hun anders in het bezette gebied, in het bijzonder in de streken, waar gevochten werd, in den weg zouden zijn gelegd. Op zijn bezoeklijst staan 110 bibliotheken, 37 in de hoofdstad en in de provincies 73, verspreid over 48 gemeenten. Van 30 Maart tot 15 Juni is hij bezig geweest ze af te reizen. Over de ontvangst is hij goed te spreken, behoudens eene hoogst enkele uitzondering. Zoo beet een kort aangebonden geestelijke, bibliothecaris van een klooster, hem, nog voordat hij zijn eersten zin had uitgesproken, met bliksemende oogen toe: ‘Mais vous venez trop tard, Monsieur! Vous auriez dù venir il y a neuf mois pour empêcher le désastre de Louvain!’ Overal elders, zoowel in het Waalsche als in het Vlaamsche taalgebied, vond hij eene welwillende en tegemoetkomende houding. Hem werden alle mogelijke inlichtingen verstrekt over de geschiedenis der verzameling en over de in- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richting der bibliotheek, de merkwaardigste stukken werden hem getoond, catalogi werden hem ten geschenke gegeven, met eene vriendelijke voorkomendheid, alsof hij als belangstellend en leergierig vakgenoot in vollen vredestijd op bezoek was gekomen. Nu is het inderdaad belangwekkend, en voor ons Nederlanders heel leerzaam, te vernemen, welk een indruk een zoo wel onderlegd en hoogst bekwaam vakman, als Milkau is, over de Belgische bibliotheken heeft gekregen. Eerst spreekt hij over den omvang dezer boekerijen, dan over het onderhoud, het beheer en de inrichting, en eindelijk over de gebouwen. België beschikt over een rijken boekenvoorraad. Vermeden is eene ongegronde concentratie, die intusschen in dit kleine land met zijn dicht net van verkeerswegen eerder dan elders te verdragen zou zijn geweest. Daarmede is niet in tegenspraak, dat de hoofdstad sterk bevoorrecht is, zooals op ieder gebied van het openbare leven. Dit overwicht blijkt duidelijk uit het bestand der Koninklijke Bibliotheek, dat alleen reeds 700.000 deelen, 3000 wiegedrukken en bij de 30.000 handschriften bedraagt. En wat komt daar nog niet bij! Men denke slechts aan de boekerij der Académie Royale de Belgique (141.500 deelen), waarin Frankrijk's fraaie letteren uit de eerste helft der negentiende eeuw zoo schitterend vertegenwoordigd zijn door de erflating van baron De Stassart; aan de rijke bibliotheek der Bollandisten (250.000 deelen), wier hagiographische verzameling zonder weerga is; aan de bibliotheken van het Observatoire Royal de Belgique (33.000 deelen) en van het Conservatoire Royal de Musique (60.000 deelen), waarvan de catalogi in Duitschland in trek zijn als bibliographische hulpmiddelen van den eersten rang; aan de nog niet omvangrijke, maar veelbelovende bibliotheek van het Institut Solvay (20.000 deelen over sociologie), dat eerst in 1902 is opgericht. Maar waarom door te gaan, daar deze en de andere wetenschappelijke bibliotheken te Brussel aan de mannen der wetenschap ook buiten België heel goed bekend zijn? Iets anders is het met de regeeringsbibliotheken, waarvan er op Milkau's lijst twintig zijn genoemd en waarover het publiek nagenoeg niets weet. Milkau, die zich juist van deze boekerijen bijzonder goed op de hoogte moest stellen (ongetwijfeld omdat het Duitsche bestuur er profijt van wilde trekken), was een en al verbazing over den omvang dezer verzamelingen en over de waarde der werken, die hij hier aantrof. Gezamenlijk bezitten zij over de staatkundige geschiedenis en over de ‘Wirtschaftsgeschichte’ der negentiende eeuw een materiaal, zoo uitgebreid en zoo rijk, als men zelden in ééne stad bijeen zal vinden. In tweeërlei opzicht onderscheiden zij zich van de Duitsche regeeringsbibliotheken: zij zijn voor den ernstigen onderzoeker veel gemakkelijker toegankelijk en zijn minder uitsluitend werk- en vakbibliotheken. Het is geen uitzondering, maar een sprekend voorbeeld, dat in de bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken de nieuwste uitgaven van Harnack's Dogmengeschichte en van Ueberweg-Heinze's Grundrisz der Geschichte der Philosophie voorhanden zijn. De 36 Brusselsche bibliotheken tellen samen meer dan twee millioen deelen. Met zulk een studiemateriaal kan Brussel tevreden zijn. De bibliotheken buiten de hoofdstad worden op drie millioen deelen geraamd, de particuliere boekerijen niet medegerekend. Het is een buitengewoon gunstig beeld, dat Milkau teekent. Hij is van oordeel dat geen andere landstreek van Duitschland dan het aan boeken rijke zuidwestelijk deel de vergelijking met België zou kunnen doorstaan. In de stedelijke bibliotheken viel hem op de belangstelling voor de plaatselijke litteratuur. Elke stad, ook de kleinste, stelt er een eer in zoo volledig mogelijk bijeen te brengen, alles wat over haar is verschenen, wat daar ter plaatse is gedrukt, en wat door stadgenooten is geschreven. Al zijn niet overal zulke schitterende resultaten bereikt als te Gent en te Luik, waar de Section Gantoise en het Fonds Liégeois ieder bij de 20.000 deelen tellen, zoo ontbreekt toch nergens eene aanzienlijke verzameling, die aan haar afgerondheid en haar bewaarplaats eene bijzondere waarde ontleent. Wat de particuliere boekerijen betreft, heeft hij als een echte fijnproever genoten bij zijn bezoek aan de vorstelijke verzamelingen te Beloeil en te Mariemont, de eerste het eigendom van den graaf De Ligne (22.000 deelen over Fransche litteratuur uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de achttiende eeuw), de tweede van den groot-industrieel Raoul Warocqué (20.000 deelen over kunstgeschiedenis). Overal trof hem het keurig uiterlijk der boeken. Dat komt, omdat het mooie kunsthandwerk van den boekbinder nog niet, zooals in Duitschland, door het machinale bindwerk is verdrongen, maar tot in de kleinste plaatsen voortleeft en deugdelijk werk levert tegen ongehoord lage prijzen. Diezelfde zin voor netheid en duidelijkheid verklaart ook het reusachtig succes, dat het Bibliographisch Instituut te Brussel heeft gehad met zijn decimaal stelsel en met het Amerikaansch kaartsysteem voor het catalogiseeren, dat zelfs in de meest afgelegen abdijen en kloosters wordt toegepast. Naast deze lichtzijden ontwaart de bezoeker echter bedenkelijke schaduwzijden, zoodra hij dieper doordringt in het eigenlijke leven der bibliotheken. Volbrengen zij hare taak? Namen zij inderdaad de plaats in, welke de moderne organisatie van den wetenschappelijken arbeid haar aanwijst? Na langdurige overweging antwoordt Milkau: neen. De geest, die eene halve eeuw geleden, dank zij den reusachtigen vooruitgang in alle takken van wetenschap, in de Duitsche bibliotheken is gevaren en ze met nieuw leven heeft vervuld, is aan de Belgische voorbijgegaan. Nog zijn zij, wat zij in Duitschland vroeger ook waren, plaatsen van lijdelijk afwachten. Zij zijn tevreden, als zij met de noodige voorzichtigheid iets van het hare mededeelen, haar erfdeel op bescheiden wijze vermeerderen, en overigens haar bestaan in den ouden sleur kunnen voortzetten. Zij zijn niet van zins alle krachten in te spannen om haar roeping te vervullen, om het nuttig gebruik van haar bezit op alle mogelijke wijze te bevorderen, en voortdurend op verhooging harer inkomsten bedacht te zijn. De hoofdoorzaak van deze achterlijkheid ziet Milkau in de slechte bezoldiging van de hoogere en lagere bibliotheekambtenaren. Bij een zoo karig inkomen is het ook niet te verwonderen, dat zij zich niet met hart en ziel aan hunne taak wijden. Zoo bedraagt het maximum-salaris van den bibliothécaire de 1re classe aan de Bibliothèque Royale 4000 francs, van den Conservateur adjoint aan dezelfde bibliotheek 5000 francs, van den onderbibliothecaris aan de universiteitsbibliotheek te Gent 4800 francs, allen mannen die gestudeerd hebben, terwijl in Pruissen de academisch gevormde, ook al wordt hij nooit bevorderd, het tot 10.150 francs, de ‘mittlere Bibliotheksbeamte’, dus iemand zonder hoogeschoolopleiding, het zelfs tot 6412 francs brengt. Deze voorbeelden geven nog de lichtpunten aan. Wat de meeste steden betalen, zijn geen salarissen, maar douceurs. Bovendien zijn de middelen, die voor aankoop worden besteed, veel te gering, behalve aan de Koninklijke Bibliotheek en aan de regeeringsbibliotheken, die er beter aan toe zijn. De universiteitsbibliotheken te Gent en te Luik kunnen slechts beschikken over 25.000 en 23.000 francs, terwijl in Pruissen de universiteitsbibliotheken met gemiddeld 50.000 francs nauwelijks kunnen rondkomen. Steden als Brugge, Bergen en Doornik stellen slechts 2000-2600 francs voor het bijhouden van hare boekerijen beschikbaar. De gevolgen van deze ondervoeding is eene armoede aan de nieuwe en de nieuwste litteratuur, die scherp afsteekt bij den rijkdom aan oudere werken. Een ander euvel, waaraan de Belgische bibliotheken lijden, is hare onvoldoende en ouderwetsche huisvesting. Een modern, geheel vrij staand gebouw, dat tot in alle onderdeelen voor het bibliotheekbedrijf is ingericht, zooals tegenwoordig bijna elke Duitsche universiteitsstad bezit, bestaat er in België niet. En onwillekeurig rijst de vraag: zou de Leuvensche universiteitsbibliotheek misschien voor ondergang zijn gespaard gebleven, wanneer zij beschut was geweest door zulk een brandvrij gebouw, geheel uit steen en ijzer opgetrokken, zooals de bouwtechniek sedert tientallen van jaren voor bibliotheken heeft weten in te voeren? Zoo was het met de Belgische bibliotheken geschapen, toen de oorlog over het ongelukkige land losbrak. Overal werd het bedrijf in de war gebracht of stop gezet. De minste stoornis ondervond de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. De wetenschappelijke leidsman, Dom Urmser Berlière, die het ongelukkige tweehoofdig bestuur tenslotte had verdroten, was 1 Juli 1914 naar het fraaie Benedictijnerklooster te Maredsous teruggekeerd. De administratieve leidsman, Louis Stainier, was vlak na het uitbreken van den oorlog naar Engeland uitgeweken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo kwam de leiding in handen van den conservateur des imprimés, Louis Paris, die met niet geringe moeilijkheden heeft te kampen gehad. Toen in November 1914 de tractementen door de Belgische regeering niet meer werden uitbetaald, moest het aantal ambtenaren van 29 tot 9 worden beperkt, terwijl de rest op wachtgeld werd gesteld. Gedurende den winter was alleen het vertrek, waarin de catalogi staan, toegankelijk, en dan nog slechts enkele uren per dag. Het Duitsche bestuur, dat dit echter te weinig vond, stelde van 7 April 1915 af de geheele bibliotheek dagelijks vijf uur open door het personeel met vijf man op vol traktement te versterken. De middelen voor uitgaven waren van 309.100 tot 104.200 francs verlaagd. De lotgevallen van de Koninklijke Bibliotheek zijn kenschetsend voor alle bibliotheken, die in den oorlog geen ernstige schade hebben geleden, en dat is met de overgroote meerderheid het geval. Slechts drie, de universiteitsbibliotheek te Luik, de stadsbibliotheken te Namen en te Brugge, hebben het bedrijf nog niet hervat. Overal elders vond Milkau wel niet het oude leven, maar toch geopende deuren, in de universiteitsbibliotheek te Gent en in de stadsbibliotheken te Antwerpen en te Gent zelfs goed bezette leeszalen. In het Museum PlantijnMoretus waren de schatten op dezelfde wijze als in vredestijd ten toon gesteld. Het is bekend, dat men er lang niet overal zoo goed is afgekomen. Er is verlies en schade genoeg geleden, maar toch gelukkig niet zoo erg, als alom in den lande werd verteld. Dat die geruchten overdreven waren, toont Milkau door tal van voorbeelden aan. Maar de ramp van Leuven is verschrikkelijk. De oudste bibliotheek van het land spoorloos van den aardbodem weggevaagd. Van hare meer dan 200.000 deelen en hare honderden handschriften is niets over dan eene meterhooge aschlaag. Alles is verbrand, wat de universiteit de eeuwen door met liefde en zorg had verzameld en bewaard: de beeltenissen en bustes der leermeesters, hunne verzamelde werken en dictaten, de oude zegels en medaljes, de stichtingsoorkonde van 1425, welke haar eerst vijf jaar geleden door den bisschop van ‘s-Hertogenbosch was geschonken, de oude bescheiden en oorkonden, kortom het geheele archief! Dat is geen Belgisch verlies meer. De geheele wereld is daardoor armer geworden. Op de oorzaken van dezen ramp wil Milkau niet ingaan. Daarvoor heeft hij den moed verloren, sinds ernstige Belgische geleerden hem in kalm gesprek verzekerden: zij wilden er met hun leven voor instaan, dat er in België geen enkel franctireur is geweest. Tegen dogma's is niet te vechten; dat laat men aan den tijd over. Zoo wil hij dan ook het geloof aan de van te voren beraamde verwoesting der bibliotheek getroost aan dezen bondgenoot overlaten. Slechts op een ding wil hij met nadruk wijzen: het gangbare praatje dat de Duitschers de kostbaarste stukken hadden weggekaapt, voordat zij de bibliotheek in brand staken, behoort volgens de besliste verklaring van den vicerector der universiteit, Monseigneur van Cauwenbergh, tot het rijk der fabelen. Bij Leuven vergeleken zinken de andere verliezen in het niet. Dat in tal van kleine gemeenten, zelfs in de steden Dinant en Dendermonde, de volksbibliotheken den oorlog ten offer zijn gevallen, dat hier en daar een geleerde zijne boekerij heeft verloren, dat raakt het algemeen belang niet, hoe smartelijk het den getroffene ook raag aandoen. Zulke verliezen worden gedragen en hersteld. Zoo blijven er dan nog twee ernstige gevallen te vermelden. Te Mechelen is het overoude schilderachtige Schepenhuis aan de Groote Markt, waar de bibliotheek en het archief zijn gevestigd, den eersten September door granaten en door brand zwaar geteisterd. Terwijl het archief ernstig is beschadigd, is de bibliotheek er af gekomen met het verlies van eenige rijen boeken van niet groote waarde en van den kaartcatalogus van de aanwinsten, die sinds 1881 zijn verworven. De kostbaarheden, zooals het bekende gebedenboek van Margaretha van Oostenrijk, waren tijdig in veiligheid gebracht. Te Dendermonde is den 17 September de belangrijke Collection Termondoise van ongeveer 3000 deelen in vlammen opgegaan. Overigens is er gelukkig niets ongunstigs meer te berichten, behalve misschien omtrent de bibliotheek te Yperen, die er mogelijk slecht aan toe is; maar daarover | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft Milkau geen stellige berichten kunnen krijgen. Alles bij elkaar genomen, komt hij tot de slotsom, dat de klachten over hetgeen verloren is gegaan op den achtergrond moeten treden tegenover de vreugde, dat zooveel aan de dreigende vernietiging is ontsnapt. Wat al zware gevechten zijn niet door het land getrokken! Over Luik raast het bombardement; geen enkel boek wordt beschadigd. Te Namen wordt de bibliotheek door een granaat getroffen, slechts een boekband krijgt letsel. Te Antwerpen valt een shrapnel boven op de stadsbibliotheek; alleen een paar waardelooze doubletten worden vernietigd. Te Dendermonde brandt het Benedictijnerklooster met de kerk af, maar de bibliotheek vlak er naast blijft als door een wonder ongedeerd. Over de Cistercienserabdij van Bornhem onder de muren van Antwerpen woedt dagen achtereen de geweldigste kanonnade. Zij blijft met haar fraaie bibliotheek ongerept. Over den oorlog in België zijn door beide oorlogspartijen ter voorlichting van de neutralen tal van boeken en brochures verspreid, die de lezer uit afgrijzen dichtslaat, als hij er slechts enkele bladzijden in heeft gelezen. Milkau's geschrift onderscheidt zich gunstig van dit soort oorlogslitteratuur. Het is niet opgesteld om den buitenlander te winnen; de schrijver heeft blijkbaar niets anders beoogd dan aan de ambtsbroeders in zijn eigen vaderland iets mede te deelen van zijne indrukken bij zijn bezoek aan de Belgische bibliotheken. Hij doet dit eenvoudig en zakelijk en toch op onderhoudende wijze. Wie zijn verslag ter hand neemt, zal het van het begin tot het einde met belangstelling doorlezen. A. Hulshof.
's-Gravenhage. - Bibliotheek der Vereen, van Directeuren van hypotheekbanken, Lange Voorhout 23. Op den Catalogus (1912) verscheen een 2e vervolg, gedateerd 1 Maart 1916, waarin op een tiental bladzijden ruim 100 nummers 427-532) worden beschreven, behalve de jaarverslagen over de jaren 1913 en 1914.
's-Gravenhage. - Openbare Leeszaal en Bibliotheek. - Het Algemeen verslag over 1915 maakt allereerst melding van het 10-jarig bestaan der leeszaal, het steeds toenemen van bezoek en uitleening en de vele veranderingen in het Bestuur. Een bijzonder woord van hulde wordt gewijd aan Mr. W. Dolk die van de oprichting af Voorzitter is geweest, en nu bij zijn aftreden als eerelid benoemd is. Voorts wordt iets gezegd over de groeiende belangstelling, het gebrek aan ruimte, en den financieelen toestand die het aanbrengen van verbetering vooralsnog onmogelijk maakt. Wel ontving de Vereeniging een legaat van ƒ 400 van Mej. De Langen, maar het Rijkssubsidie werd niet verhoogd, verscheidene contribuanten zegden hun lidmaatschap op en de tijdsomstandigheden noopten tot het geven van een duurtetoeslag aan het personeel. In het Financieel verslag betoogt de penningmeesteresse, dat de toestand toch over 't algemeen gunstiger is dan zich had laten aanzien, daar eenige posten de begrooting van inkomsten overschreden. Het gemeentesubsidie van ƒ 10.000 per jaar werd tot 1 Jan. 1917 verlengd. Toch blijven de geldelijkw zorgen. Voor zeer noodige uitgaven ontbreken de middelen, voor aflossing kan jaarlijks slechts ƒ 1000 worden uitgetrokken. Aan dit verslag zijn een uitvoerige rekening en verantwoording, en een begrooting voor 1916 toegevoegd. Het Verslag over den toestand der bibliotheek en der leeszaal begint aldus: Dit verslag sluit in géén opzicht inniger bij het voorafgaande aan dan in de ginds reeds geuite klacht over ruimtegebrek. Er zij eerst met voldoening geconstateerd, dat wij het gebouw op de Toussaintkade ontgroeid zijn. 't Bezoek neemt bij voortduring toe; de uitleening is de moeilijke beginjaren te boven; 't boekenbezit breidt zich gestadig uit. Men zie er slechts hieronder de cijfers op aan. Dat alles is vreugdevol, maar..... tevens zorgwekkend. Wéét men wat ‘ruimtegebrek’ voor een bibliotheek beteekent? Zoo niet, dan moet men eens 's avonds in de leeszaal komen. Zij kàn plaats bieden aan ten hoogste 70 bezoekers. Dan is het zaaltje waar wij over beschikken overvuld, roezemoezig en benauwd. De garderobe hangt vol jassen en hoeden. En dan schiet er niets anders op over dan verdere bezoekers af te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzen, gelijkin den winter 1915-16 herhaalde malen is voorgekomen. Wat het boekenmagazijn betreft: ieder lezer kent de twee kamers waar onze uitleenbibliotheek is ondergebracht. De kasten ziet men nauw op elkaar gezet, de boeken dicht aaneengesloten, en langs de wanden, wáár maar een plekje open is, werd reeds eenhulprek getimmerd. Toch blijft het, om 't gemeenzaam te zeggen, ‘scharrelen’ om nog alles een plaats te geven. De bibliotheek is alleen dáárom, strikt genomen, nog niet ‘vol’: ten eerste, omdat onze lezers zoo vriendelijk zijn een paar duizend boeken te leenen en in hun eigen kast tijdelijk voor ons in bewaring te nemen. Ten tweede, omdat reeksen en reeksen tijdschriften in gangkasten, op zolder enz. opgestapeld liggen, en eenvoudig niet voor raadpleging beschikbaar worden gesteld. Men kent ook het uitleenbureau. De aandrang van het lezerspubliek is op bepaalde uren zoo groot, dat de dienst verdubbeld is moeten worden. Drie assistenten aan de uitleenbank zetten gaat niet, omdat deze elkaar dan zelf in den weg loopen. De snelle afdoening en bediening van het publiek lijdt daaronder, al zij dankbaar erkend, dat het publiek zich de moeilijkheid bewust schijnt en zich schikt. Dit alles nu vraagt zeer ernstig, zeer dringend om voorziening en vooruitzien. Want men merkt het aan alles: leeszaal en bibliotheek zijn met hun bedrijf ontgroeid aan het, - nu juist vóór 5 jaren, - met zooveel vreugde betrokken huis. Een goed denkbeeld van onzen groei krijgt men, wanneer men eens naast elkander de cijfers stelt van bezoek, uitleening en boekenbezit over de jaren 1906-1910 (Prinsegrachttijd) en 1911-1915 (Toussaintkade-periode).
*** Verder wijst de Bibliothecaris op het toenemende bezoek door vrouwen, deelt iets mede over de toegangbewijzen voor jeugdige bezoekers (16 tot 18 jaar), en geeft een gespecificeerde opgaaf van het bezoek over elke maand van 1914 en 1915. Het boekenbezit nam met een minder aantal banden toe dan een vorig jaar. Werd in 1914 betrekkelijk veel ten geschenke ontvangen, vermoedelijk zijn dit jaar vele geschenken aan ons voorbij gegaan en (in dubbelen zin) terecht gekomen bij de ‘soldatenbibliotheken’. Ook de aankoop van boeken bleef beperkt door het achterwege blijven van de in uitzicht gestelde Rijkssubsidieverhooging Het totale aantal banden kwam van 11903 op 13195. Er volgen lijsten van schenkers, opgaaf van het aantal vreemdelingen onder de bezoekers: 224 Belgen, 7 Franschen, 4 Spanjaarden, 14 Russen, 3 Engelschen, 4 Polen, 10 Oostenrijkers en 3 Duitschers. In 1915 is een nieuw systeem van inschrijving ingevoerd. Elk jaar zal deze opnieuw plaats vinden, waardoor meer administratieve arbeid noodig wordt, maar een zuiverder overzicht wordt verkregen. Het aantal lezers kwam van 2184 op 2561. De uitleening steeg met rond 10.000 banden. Stichting van filialen in verschillende wijken is in overweging. De splitsing van de uitgeleende boeken naar vakken toont een percentage van bijna 60% voor romans, evenals in 1914. Opvallend is het succes der Muziekbibliotheek: 4.5% in het totaal der uitleening. Over de binderij, over het personeel en de dames-volontairs wordt nog iets meegedeeld: dan volgt een kort verslag over de uitleening aan gemobiliseerden, in 1914 begonnen, in 1915 geregeld voortgezet. Zij geschiedt kosteloos, en neemt niet geregeld toe. Het drukst was de uitleening in November (366). Boeken van alle vakken werden gevraagd; romans ongeveer 56.5%. Van de keuze en de smaak der aanvragers kreeg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de assistente Mevr. C.S. Kluyskens een gunstigen indruk. Verschenen is de aangekondigde algemeene Katalogus (gelukkig niet Generaalkatalogus betiteld), een omvangrijk boek van 116 kwarto-bladzijden in 2 kolommen, met nog een aanvullingslijst van 4 bladz. De uitvoering is niet fraai - daartoe is het papier tegenwoordig te duur -, maar de druk is helder, de accuratesse en de gemakkelijke indeeling die alle uitgaven van de Haagsche leeszaal kenmerken, vindt men ook hier. Het maakt den indruk van een practisch boek.
Rotterdam. - Bibliotheek en leeszalen der gemeente. - Aan het verslag over 1915 ontleenen wij het volgende: De arbeid aan den systematischen catalogus werd door Mej. Immink en den onderbibliothecaris Hoogeveen krachtig voortgezet. Minder voorspoedig vorderde het werk aan den alfabetischen catalogus. Wel werden de 35.000 kaarten uit de oud-model laden in de nieuwe ingevoegd toen deze uit Amerika aangekomen waren en zag het jaar 1915, tot gerief van bezoekers en ambtenaren, eindelijk de opheffing van den dubbelen alfabetischen catalogus; maar een ander bezwaar bleef en blijft nog drukken. Het behoeft geen betoog dat, toen in vroegere jaren van weinig personeel en veel bezoek elke volontairshulp bij het schrijven der kaarten terecht dankbaar werd aanvaard, veel onnauwkeurigheden zijn ingeslopen. Het dagelijksch omgaan met dezen catalogus versterkte ons nu meer en meer in de overtuiging dat een totale herziening niet mocht uitblijven. Een begin daarmee werd reeds gemaakt, maar het werk vorderde nog niet verder dan tot halverwege de A. Ook werd begonnen met het catalogisecren en overbrengen naar de centrale bibliotheek van de nog immer onbeschreven boeken (misschien een paar duizend), gedeponeerd in de bijbibliotheek en af komstig van schenkingen uit de eerste jaren der bibliotheek, boven aangeduid als jaren van weinig personeel, veel werk en veel bezoek. Het zal nog geruimen tijd duren voordat dit werk voltooid kan zijn, vooral ook omdat de zich zoo sterk uitbreidende uitleeningsdienst op zoo'n overgroot deel van ambteqaren en tijd beslag legt. Een beschrijving van de uitgebreide pamflettenverzameling der Rotterdamsche bibliotheek zal nog wel langen tijd tot de vrome wenschen blijven behooren. Kan er eenmaal aan begonnen worden dan zal blijken dat de bibliotheek pamfletten bezit, die in geen andere Nederlandsche verzameling worden gevonden. Eindelijk werd nog een aanvang gemaakt met de indeeling van de titels uit Nijhoff's Index, waarvan ook de bewerking reeds jaren lag te wachten. Van de ‘Mededeelingen’ verschenen de nummers 5 tot en met 7. No. 5 was in z'n geheel een ‘Lijst van dag- en weekbladen, illustraties en tijdschriften die ter lezing liggen in de centrale bibliotheek’, No. 7 een ‘Catalogus van boeken op het gebied der technische wetenschappen’, No. 6 een gewoon nummer, bevattende de nieuwe aanwinsten. De uren van openstelling van het bureau van uitleening, ingevoerd sedert Augustus 1914, bleven ongewijzigd. Van dezen tak van dienst is thans verder niets nieuws en zeker niets belangrijkers te melden dan 't feit, dat een bepaald stempel drukt op heel het bedrijf: de buitengewone en niet te voorziene stijging in het aantal uitleeningen (onder het hoofd Statistieken nader uitgewerkt), die den dienst der ambtenaren in deze afdeeling wel zeer zwaar maakt en altijd het verlangen naar meer personeel levendig houdt. Naar Hoek van Holland werden van 2 Februari tot 29 December 424 boeken gezonden. In de maanden Mei en Juni werd het gansche boekenmagazijn omgewerkt. Door de vroeger gevolgde systematische opstelling was in die afdeelingen, die zich sterk ontwikkeld hadden, langzamerhand door gebrek aan voldoende reserve-ruimte, plaatsgebrek ontstaan. Van een afdeeling als ‘Geschiedenis’ b.v. stonden de boeken op drie, vier verschillende, van elkaar ver verwijderde plaatsen. Door groote omzettingen, ook mogelijk geworden door het in gebruik nemen van een hulpmagazijn, werd het bij elkaar behoorende weer saamgebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten opzichte van de nieuwe aanwinsten werd natuurlijk met de magazijn-plaatsing voortgegaan. De vervolgwerken, weer sterk uitgebreid in 't afgeloopen jaar door het op de binderij gereed komen van een groot aantal tijdschriften-jaargangen, werden uit het magazijn gehaald en, met afzonderlijke en eigen nummering, bij elkaar geplaatst op de galerij in de leeszaal. Door aankoop en schenking nam de boekenvoorraad met 2795 deelen toe. Afzonderlijke vermelding verdienen de schenkingen: 1o. van Mevr. de Wed. Mr. G. Moll, die nagenoeg de geheele boekerij van wijlen haar echtgenoot aan de gemeente-bibliotheek afstond en zoo ook op deze wijze den naam van Mr. G. Moll verbonden deed blijven aan de bibliotheek, die in zijn hart zoo'n ruime plaats innam; 2o. van Mr. F.C. Koch, Uw medelid, die een aantal zoowel nieuwere als, curiense, oudere boeken, alle op historisch gebied, vereerde; 3o. van den heer J.S. Verburg, die een belangrijk gedeelte van zijn paedagogische boekerij ten geschenke bood. De z.g. arrondissements-bibliotheek, tot dusver alleen door ons beheerd ten behoeve van de Rotterdamsche onderwijzers, ging, na overleg met en met machtiging van de arrondissements-schoolopzieners, van een bibliotheek in beheer in Juni over in eene in bruikleen, zoodat haar boeken nu voor elken lezer toegankelijk zijn. Wisselend is altijd het getal der ontspanningsboeken: het herhaaldelijk uitleenen doet er vele onbruikbaar worden, die dan of door één of meer exemplaren van hetzelfde werk, of door een ander, of ook wel in 't geheel niet vervangen worden. De centrale bibliotheek bezit 558 Fransche, 570 Duitsche, 1141 Engelsche, 3297 Nederlandsche (oorspronkelijke en vertaalde) romans en 940 jongens- en meisjesboeken; van de in het vorige verslag vermelde 3333 Nederlandsche romans werden 212 vervangen door andere exemplaren. De bijbibliotheek bezit 1267 Nederlandsche en 619 jongens- en meisjesboeken. Aan werken van laatstgenoemde soort ontstond zoo'n groot en hinderlijk tekort, dat de Raad. op Uw verzoek, op 16 December een extra-crediet van ƒ 500.- toestond om de rubriek ‘jeugd-lectuur’ aan te vullen. Voor de studiezaal van het Rotterdamsch Leesgezelschap werden 58 introducties uitgereikt; het totaal aantal der sedert 1 Januari 1910 afgegevene bedraagt nu 218. Van deze instelling werden 796 boeken geleend. Op 8 Juli nam de Gemeenteraad het eenige besluit waarvan de uitvoering in staat is aan het ruimtegebrek in de centrale bibliotheek, dat bijkans ondragelijk wordt, voorgoed een einde te maken: dat de bouw van de nieuwe bibliotheek op de Nieuwe Markt, ondanks de tijdsomstandigheden, voortgang zal hebben. Aan de voorbereiding van dien bouw wordt nu sedert het laatste halfjaar gewerkt. Een besluit van minder wijde strekking, doch dat voor het oogenblik een voorziening in den nood beoogde, nam de Raad op 30 December. Besloten werd in de benedenverdieping van het pand aan de Karrensteeg No. 17 (waarvan de bovenverdieping in het afgeloopen jaar, ter ontlasting van het boekenmagazijn in de centrale bibliotheek, tot berging van de folio's werd ingericht) de binderij onder te brengen, de overschietende ruimte daar voor magazijn te bestemmen en van de tegenwoordige binderij een krantenleeszaal te maken, zoodat de - tot dusver eenige - leeszaal in de centrale bibliotheek geheel dienst kan doen als studiezaal, waaraan zoo groote behoefte is. Met die verbouwing gaat gepaard een splitsing van den dienst in het uitleenbureau. Zoowel het getal der studie-begeerigen als dat der ontspanning-zoekenden neemt zoo toe, dat aan de vragen in geen der beide categorieën meer behoorlijke aandacht geschonken kan worden. Derhalve werd besloten de tegenwoordige cataloguskamer te maken tot bureau van uitleening voor studieboeken en de uitleening van ontspanningslectuur in de benedenverdieping te laten. Het spreekt wel vanzelf dat bij het opmaken der begrooting voor 1915 in Mei 1914 een toeneming met 40.000 uitleeningen - wat onder dit hoofd dus zeggen wil: een noodzakelijke vermeerdering van uitgaven aan personeel en materiaal - niet kon voorzien worden. Een aanvullend crediet van ƒ 3650.- op de begrooting voor den dienst van 1915 door den Gemeenteraad toegestaan tot dekking van de onvermijdelijke meerdere kosten, brengt de gansche som der uitgaven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over 1915 voor het geheele bedrijf op rond ƒ 28.000,-. Als bijlagen zijn toegevoegd een lijst van schenkers; een tabel van uitgeleende boeken naar een groot aantal rubrieken ingedeeld: in 't geheel 133075, waarvan ongeveer 80000 romans; een tabel der van elders geleende boeken: uit liet Leeskabinet 796, uit andere bibliotheken 1119; graphische voorstellingen van de uitleening aan de hoofd- en de bijbibliotheek; eene statistiek der bezoekers naar de beroepen; eene lijst van de couranten en tijdschriften; en een staat van het aantal bezoekers (lees bezoeken): totaal 145.351. |
|