| |
| |
| |
Varia.
Voor de nieuwe Universiteitsbibliotheek te Leuven.
Antwerpen, 12 Mei.
Vrienden van het boek in België hebben nu de hand aan 't werk geslagen: de wederoprichting der op 25-26 Augustus 1914 zoo rampzalig ten gronde gerichte Leuvensche Bibliotheek is nu aan de orde gebracht. Op voorgaan van de Société des bibliophiles et iconophiles de Belgique, te Brussel gevestigd, onder het voorzitterschap van prins de Ligne, is, in een vergadering van 7 November 1915 besloten een oproep te doen tot alle landgenooten die in dezen behulpzaam kunnen zijn.
Het kan de lezers van deze courant wellicht bekend zijn, uit een bericht, overgenomen uit het vaktijdschrift het Boek, dat het initiatief tot dit werk van de herstelling der Leuvensche boekerij van Antwerpen is uitgegaan.
Ik ontleen volgende regelen aan wat dit tijdschrift in zijn nr. van 15 October 1914 schreef:
‘... we ontvangen het volgende bericht:
‘Het College van Burgemeester en Schepenen der Stad Antwerpen heeft, bij beraadslaging van 17 September jl. besloten, aan de Universiteitsbibliotheek te Leuven, welke onlangs is verwoest, bij haar herinrichting een zeker aantal dubbels uit de verzameling der Stedelijke Hoofdbibliotheek aan te bieden.’ En de redacteur, dr. C.P. Burger, bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, voegde er aan toe:
‘Daarin herkennen we de krachtige oude Nederlandsche stad!.... Het Stadsbestuur beeldt zich natuurlijk niet in, iets van het verlorene te kunnen herstellen, maar het geeft bij al de droefheid, die tot wanhoop zou kunnen leiden, een woord van opwekking, een daad van hulp! Van het verloren verleden, van het droeve heden, leidt het besluit de aandacht op de toekomst. Uit het eenvoudige, voorshands niet eens uitvoerbare aanbod spreekt de veerkracht van het Zuid-Nederlandsche volk.’
Het bericht uit het Boek kan ik bevestigen: uit de dubbels der Hoofdbibliotheek der Stad Antwerpen zullen ca. 800 boekdeelen ter beschikking worden gesteld.
Het rondschrijven van de Société des bibliophiles dagteekent van 15 Maart 1916 en luidt als volgt:
‘In zitting van 7 November 1915, heeft de Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique van ganscher harte verlangd naar de zoo spoedig mogelijke wederinrichting der Bibliotheek van Leuven.
Zij heeft daarom de eer alle Belgen, die de boeken liefhebben - schrijvers, geleerden en bibliophilen - met aandrang te verzoeken om te kijken of er in hunne boekerij geene drukwerken, tijd- en vlugschriften of prenten zijn, die zij zouden willen afstaan aan de Boekerij van Leuven. Zij zou hen zeer erkentelijk zijn, met onmiddellijk op de hierbij ingesloten lijsten de titels der uitgaven in te vullen.
De Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique belast zich met het verzamelen der lijsten, die door de welwillende tusschenkomst van plaatselijke comiteiten door geheel het land zullen verspreid worden, en zal eerstdaags de begiftigers aanduiden op welke wijze zij de boeken, die door de Bibliotheek zouden aangenomen worden, naar Leuven kunnen zenden. De vereeniging zal ook aan de gevers een boekmerk ter hand stellen dat in elk werk den naam van den edelmoedigen schenker zal bestendigen. Zij zal eindelijk de inschrijvingslijsten laten inbinden en aan de boekerij te Leuven laten geworden.
De Société des Bibliophiles
| |
| |
hoopt hierdoor eenen dienst te bewijzen aan alle ernstige werkers en zal zich zeer gelukkig achten zoo aan haren oproep, gericht tot al de Belgische boekenliefhebbers, gehoor gegeven wordt.’
De oproep is onderteekend door den voorzitter prins de Ligne, den ondervoorzitter H. de Backer, den schrijver A. Michot, den penningmeester J. Nève. Raadsleden zijn: Dom Ursmer Berlière, O.S. B., burggraaf A. de Ghellinck d'Elseghem - Vaernewijck, E. de Witte, G. Francotte, Th. Hippert, R. Warocqué en J. Willems.
Nu is voor de provincie Antwerpen - evenals voor de andere provinciën - een comité tot stand gekomen, dat zich in een patroneerend en een uitvoerend comité heeft gesplitst. Tot het eerecomité behooren als voorzitter baron G. van den Werve en van Schilde, burgemeester Jan de Vos, A. Rijckmans, L. Franck, de eerw. heer de Cleyn, mgr. Cleynhens, deken der O.L. Vrouwekerk, mr. F. Delvaux, dr. Victor Desguin, schepen der stad Antwerpen, enz.
Het uitvoerend comité bestaat uit de heeren Baron G. van den Werve en van Schilde, eere-voorzitter, baron Delbeke, oud-minister, voorzitter, Domheer van Caster, voorzitter van den Oudheidskundigen Kring te Mechelen, ondervoorzitter, F. Donnet en Louis Bellemans, secretarissen, en verscheidene raadsleden behoorende tot de wetenschappelijke instellingen der stad en der provincie.
Dit Antwerpsch comité zendt nu een rondschrijven uit, gedagteekend 15 Maart 1916, dat luidt als volgt:
‘Gehoorgevende aan den wensch door de Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique uitgedrukt, zijn er komiteiten gevormd in de verschillende provinciën van het koninkrijk.
De provincie Antwerpen mag dien oproep niet onbeantwoord laten; zij sluit zich volgaarne bij die beweging aan.
Ons komiteit is aangesteld geweest om dit edel doel trachten te bereiken.
Wij hebben diensvolgens de eer ons heden tot al diegenen te richten, welke, zonder onderscheid van denkwijze of geloof, in de wederinrichting van den intellectueelen erfschat des Vaderlands belang te stellen en hun, ten gunste der Bibliotheek van Leuven, de bijdrage te vragen van al de boekwerken, van al de tijd- en vlugschriften, van al de dokumenten waarover zij zouden kunnen beschikken.
Het Antwerpsch komiteit zal als verbindingskanaal dienen tusschen de begiftigers en de Société des Bibliophiles et Iconophiles de Belgique, voor het verzenden der giften en het overmaken der boekwerken.
Al de opzendingen of al de mededeelingen moeten gedaan worden aan het Sekretariaat, ter Koninklijke Academie van Schoone Kunsten, Mutsaertstraat, 31, Antwerpen.’
Dat dit werk van harte en met nadruk aanbevolen wordt, en dat de oproep door velen onzer medeburgers zal beantwoord worden, lijdt geen twijfel. Men mag voorzien, dat het comité eerder zal overstelpt worden door bijdragen. Mogen die niet alleen talrijk, maar ook van wetenschappelijke beteekenis zijn, zoodat het geschenk waardig weze van een academische instelling van eersten rang. Het schiftingswerk, dat het uitvoerend comité te beurt zal vallen, zal vermoedelijk ook geen geringe taak zijn.
Het is me aangenaam hier te kunnen bekend maken, wat tot nog toe nergens vermeld werd, n.l. dat, door een gelukkig toeval, een zestal 16e eeuwsche drukjes behoorende tot de vernielde bibliotheek thans nog berusten in de Antwerpsche Stadsbibliotheek. Die boekjes (0. a. drukken van Jan van Ghelen, 1566) waren ten tijde van de ramp in han- | |
| |
den van een Ant werpschen oudheidkundigen, die ze, door bemiddeling der Antwerpsche instelling, aan de Leuvensche boekerij had ontleend. Zoo worden weleens boeken door uitleenen gered! Het tegendeel gebeurt ook wel eens....
Van den opperbibliothecaris der Gentsche Universiteitsbibliotheek, prof. dr. W. de Vreese, vernam ik verder, dat enkele incunabels en een paar handschriften, die hij aan Leuven had ontleend, eveneens behouden zijn.
Mochten nog meer zulke mededeelingen gedaan worden!
Uit Nederland bereikte mij een schrijven van een groot uitgever, die ons land warme genegenheid toedraagt, n.l. van den heer Martinus Nijhoff, den uitgever van het Boek. Toen hij gelezen had, dat de gemeente Antwerpen dubbels uit haar bibliotheek ter beschikking zou stellen, schreef hij mij (29 September 1914): ‘Ik wilde gaarne aan de Belgische regeering of aan het officieele lichaam, wien dat aangaat, ten bate van een nieuw te stichten Universiteitsbibliotheek te Leuven, zoodra daartoe wordt overgegaan en de boeken in ontvangst kunnen genomen worden, 1 ex. ten geschenke aanbieden van alle mijn uitgaven, welke voor die Bibliotheek van belang kunnen zijn. Ik weet niet tot wien ik mij met dit aanbod moet richten en ik vrees, dat het nog wel eenigen tijd zal duren vóór ik in staat gesteld zal worden aan dit aanbod te voldoen...’
En uw waardige landgenoot besloot zijn spontaan schrijven als volgt:
‘Dit zal tegelijk, wanneer het nog noodig mocht zijn, opnieuw een bewijs zijn, dat wij Nederlanders, Uw ongelukkig land en bevolking van harte genegen zijn en gaarne hetgeen ons mogelijk is doen, om de verliezen U toegebracht, te helpen verminderen.’
Iets later werd in Noord-Nederland een commissie gevormd onder den naam ‘Leuvensch Boekenfonds’ die zich wendde tot alle Nederlanders en Nederlandsche instellingen van wetenschap en kunst, opdat die zich dan reeds bereid zouden verklaren om na den oorlog boeken uit hun eigen bibliotheken en exemplaren der door hen geschreven of uitgegeven werken af te staan.
E[mm.] d[e] B[om].
(uit de N.R. Ct. van 15 Mei.)
In dit verband mag ook even herinnerd worden aan het besluit van den Raad van Amsterdam in Het Boek Jan. 1915, blz. 47 vermeld, waarbij ten gevolge van eene vraag van Curatoren het college van B. en W. gemachtigd is, de dubbelen die in de Universiteits-bibliotheek gemist kunnen worden, te zijner tijd beschikbaar te stellen voor het wederinrichten der Leuvensche Universiteits-bibliotheek.
| |
Een driehonderdjarig jubileum.
M.C. Paraira en J.S. da Silva Rosa, Gedenkschrift uitgegeven ter gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan der onderwijsinrichtingen Talmud Tora en Ets Haïm bij de Port. Israel. Gemeente te Amsterdam. Amsterdam, (Roeloffsen-Hübner en Van Santen), 4o, 83 bladz. Geïllustreerd.
Zondag 13 Juni j.l. herdachten de regenten van het Portugeesch Israel. Seminarium te Amsterdam op plechtige wijze het 300-jarig bestaan hunner inrichting, welke vóór 1637 onder den naam Talmud Tora (Studie der Leer) bekend stond. Regenten, een blijvende herinnering aan dezen dag willende bewaren, hebben bovengenoemd gedenkboek doen verschijnen, waardoor zij niet uitsluitend de beoefenaren der Joodsch historische wetenschap ten zeerste aan zich hebben verplicht.
De Heeren Paraira en da Silva Rosa hebben zich - in aanmerking
| |
| |
genomen de korte spanne tijds, welke hun voor de bewerking van het gedenkboek restte - op loffelijke wijze van hun niet gemakkelijke taak gekweten, al mogen wij niet verhelen, dat in het gedenkboek de sporen van overhaastige bewerking hier en daar duidelijk merkbaar zijn.
Daar het gedenkboek ook gegevens bevat voor de geschiedenis van het bibliotheekwezen en van den Hebr. boekhandel bij de Joden in Amsterdam, hebben wij het van belang geacht om in dit tijdschrift de aandacht op deze belangrijke archief-studie te vestigen.
Uit het oudste document, aanwezig in het archief van het Port. Isr. Seminarium, vernemen wij, dat de gemeente Beth Jacob (‘Huis Jacobs’) zich reeds sedert hare stichting (1597) tot taak gesteld had, het onderwijs der jeugd en de studie der Wet (Talmud Tora) te bevorderen en dat op 20 Mei 1616 besloten werd tot combinatie der beide ‘Hebrot’ (vereenigingen) de Bikur Holym (Ziekenbezoek) en Talmud Tora (Studie der Leer).
Bikur Holym was in 1609 opgericht en stelde zich ten doel:
Ziekenbezoek, bijstand aan behoeftigen en het verzorgen der begrafenissen.
Tot goed begrip dezer schijnbaar vreemde combinatie zij herinnerd aan het woord van Simon de Rechtvaardige: de drie grondzuilen van het Jodendom zijn: wetsbeoefening, eeredienst en liefdewerken.
Over het ontstaan van het tweede genootschap, op het titelblad vermeld, vertelt ons het gedenkboek: dat de Parnassijns van Talmud Tora in overleg met het bestuur der gemeente Beth Jacob op 17 Juli 1637 besloten hebben tot oprichting van een gebroederschap tot het vormen van een kapitaal, uit welks renten, gevoegd bij de offerten der leden, een toelage aan de uitblinkende leerlingen zou gegeven worden, teneinde hen in staat te stellen onbekommerd hun studie voort te zetten'. De naam: ‘Ets Haïm’ (Boom des levens), welke aan deze gebroederschap gegeven werd, is ontleend aan de Spreuken van Salomo, III, 18: ‘Zij is een boom des levens voor hen, die zich aan haar vasthouden en die haar omvatten, zijn gelukzalig.’
In den loop der tijden zijn de vereenigingen Talmud Tora en Ets Haïm ineengesmolten en thans is ‘Els Haïm’ identisch met ‘Portugeesch Israel. Seminarium’.
Wanneer nu het titelblad van het voor ons liggende gedenkschrift gewaagt van het 300-jarig bestaan der onderwijsinrichtingen Talmud Tora en Ets Haïm, dan wordt hier feitelijk mee bedoeld het 300-jarig bestaan van de vereeniging Talmud Tora sedert haar reorganisatie in 1616.
Bij deze reorganisatie nam de vereeniging Talmud Tora de zorg van het onderwijs bij de Port. Isr. gemeente te Amsterdam geheel voor hare rekening
Het eerste reglement van Talmud Tora werd nog in Mei 1616 vastgesteld, en door alle leden, een 150 in getal, onderteekend. Het gedenkschrift bevat een reproductie van al deze handteekeningen, waaronder we opmerken:
Uri ha-Levi, Joseph Pardo, Menasseh ben Israel, Jacob Jehuda Leao [Templo].
In dit reglement werd o.m. ook bepaald, dat de gelden van het genootschap zouden mogen aangewend worden: voor de salarieering der leeraren, voor toelagen aan de studenten, voor de leermiddelen en tevens voor het aankoopen van gebedenboeken en gebedsriemen. Het onderwijs werd aan rijken en armen gratis verstrekt. De leerlingen der hoogere klassen werden eens per maand in het openbaar geëxamineerd. (Later werd deze bepaling ook voor de lagere klassen ingevoerd). Iedere leeraar had voor zijn
| |
| |
klasse de beschikking over een kast met boeken. Binnen een tijdperk van 5 jaren had de vereeniging het onderwijs der lagere, middelbare en hoogere school geheel gereorganiseerd, was er voor degelijke leerkrachten, geschikte lokaliteiten en een geheel nieuw leerplan gezorgd, zoodat deze scholen de bewondering van landgenoot en vreemdeling in niet geringe mate opwekten en anderen gemeenten tot voorbeeld gesteld werden.
Daar de behoefte aan een He- breeuwsche drukkerij door de vereeniging Talmud Tora al heel spoedig gevoeld werd, ging men reeds in 1617 over tot aanschaffing der materialen voor een eigen drukkerij. Het gedenkschrift bevat hieromtrent een afschrift van het volgende document, dat wij om de belangrijkheid hiervan voor de wordingsgeschiedenis der zoo vermaarde Hebreeuwsche drukkerijen in Amsterdam, letterlijk overnemen.
Termo do ymventario da ympresão ebrayca quetem o noso Talmutora de seu cabedal.
Em 4de Yiar 5381 annos Estando Yuntos os S.S. ofisiaes de Talmutora abaixo Assinados asentarão se fizese hum termo das Letras Ebraycas E Ladinaz punsoes Matrizes e Caixos tocantes a ynpressão Ebrayca quetem o noso Talmutora do qaal cados de Bed Jacob de seu Cabedal que todo se fez no anno de 5377 sendo parnasim os S.S. Davyd Abenatar E ab. gabay E gabai osr Ruyel Yezurũ E Custarão ao todo com os gastos (a) soma de florins qinhentos E trinta E nove E omze placas como parece (do) Manual No. 17 a fol 90 e 91 E acharão que estão em poder dosr Davyd Abenatar ditas Letras e mays Efeitos Escritos de...?... quays Estão em poder do Sr Ruyel Yezurũ os quays ambos emtregarão todo ao novo gabay que por prezente por Sebuot deste prezente ano E por assym pasar naverdade nos assynamas aqi. David Abenatar Abraham Farar en David Cussim.
Vertaald luidt dit:
Besluit betreffende den inventaris van de drukkerij welke onze vereeniging Talmud Tora in eigendom bezit.
Den 4den Yiar 5381 [1621] toen de hieronder vermelde bestuurderen van Talmud Tora vergaderd waren hebben zij besloten, dat een staat opgemaakt zou worden van de Hebreeuwsche en Latijnsche letters patrijzen en matrijzen benevens van de kisten behoorende tot de Hebreeuwsche drukkerij der vereeniging Talmud Tora van de heilige gemeente Bed Yacob, hetgeen alles vervaardigd werd in het jaar 5377 [1617] onder het bestuur van de Heeren Davyd Abenatar, Ab[raham] gabay en van den penningmeester Ruyel Yezurũ. Met de onkosten meegerekend is 539 gulden en 11 duiten hiervoor betaald. Zooals blijkt uit het handboekje No. 17. fol 90 en 91. En zij bevonden dat genoemde letters in bezit waren van den Heer David Abenatar en meerdere voltooide geschriften van...?... in bezit van den Heer Ruyel Yezurũ, welke zij beiden hebben ter hand gesteld aan den nieuwen penningmeester op Pinksteren van dit jaar. Ten bewijze dat dit alles naar waarheid geschied is, onderteekenen wij hier David Abenatar, Abraham Farar, David Cussim.
Een Hebreeuwsche uitgave van de drukkerij der vereeniging Talmud Tora afkomstig, is niet bekend.
In 1618 evenwel liet deze vereeniging een gebedenboek in de Spaansche taal vervaardigen, waarin de Hebreeuwsche tekst van enkele stukken met Latijnsche karakters wordt teruggegeven. Daar het hierboven geciteerde document spreekt van: Se fizese hum termo das Letras Ebraycas E Ladinaz en van: Eacharão quo estão em poder dosr Davyd Abenatar ditas Letras E mays Efeitas Escritos de..?.. quays Estão em poder do Sro Ruyel Yezurũ.... komt ons de onderstelling niet gewaagd voor, dat het Spaansche gebedenboek van 1618 ook een persproduct der vereeniging Talmud Tora is.
We laten hier den volledigen titel van dit hoogst zeldzame boek naar het exemplaar uit de Rosenthaliana volgen:
Orden de oraciones de mes arreo sin boltar de una à otra parte. Y la orden de Hanucah, Purim y Pascuas de Pesah, Sebuoth y Sucoth; con mucha diligentia emendada.
Y las Bakassot al principio en Ladino con la pronunçiaçion Hebrayca escrita en Hespannol.
Impresso a despesza de la Santa Hebra de Talmud Torah, del Kahal Kados Bet Yaahkob en Amstradama: Anno 5378 = 1618. 8o. (8) + 251 + (5) Bl.
| |
| |
David Abenatar [Melo], de parnas van Talmud Tora, van wien ons verteld wordt, dat hij de aangekochte drukkersmaterialen van de vereeniging onder zijn berusting heeft, zond in Amsterdam de beide volgende uitgaven in het licht:
(a). Orden de Roshasanah y Kipur trasladado en Español, y de nuevo emẽdado: y añadido el Selihot, el qual se dize quarẽta dias ãtes del dia de Kipur en las madrugadas' Talmud Torah beth Yahacob.
Estampado por industria y despesa de David Abenatar Melo. A primero de Sivan de 5377 [= Mei 1617]. Amsterdam, 8o. Zie: Kayserling (M.). Bibliotheca Española- Portugtieza-Judaica. Strasbourg 1890. 8o. p. 61.
(b). Horden de Pesah. Saber. Como se deve fazer el Haroseth y como se deve esconbrar la caza de leudo y la Hagadah.
Em Amstradama, Estanpado por endustria y despeza de David Abenatar, melo, en Anno 5382 = 1622. 24 de Nisan. 8o. 15 ongepag. Bl.
Een exemplaar van het laatst genoemde boekje bevindt zich in de Rosenthaliana.
Dat Ets Chajjiem voor de Hebr. boekhandel in Amsterdam een afnemer van beteekenis geweest is, bewijst de volgende leverantie-opgave:
(a) 250 exemplaren à 0.50 ct. van: Psalmen. Amst. 1689. 12o.
(b) 250 exempl. à 50 ct. van: Oliveyra (Selomoh de). Livro da Gramatica Hebraica e Chaldayca. Amsterdam, 1688. 8o.
Op 25 Maart 1691 sluit het bestuur van Ets Haïm met den drukker Uri ha-Levi een overeenkomst af voor de levering van 75 exemplaren van een 8-tal Talmudtractaten voor de klasse van R. Sel d'Oliveyra, voor f. 480.
Bovendien werd Uri ha-Levi de levering opgedragen van 34 exemplaren van een 12-tal andere Talmud-tractaten voor de klasse van Chacham Sasportas tegen f. 1 per stuk.
Van deze levering kwam evenwel niets, daar Uri ha-Levi het oorspronkelijk door hem geopperde plan om in Zolkiew een nieuwe uitgave van den Talmud op te leggen, liet varen.
Op Maimonides kostbaar standaardwerk Jad ha-Chasaka of Mischna Tora, van 1702-3 bij Immanuel Athias te Amsterdam verschenen, werd ingeteekend voor 24 exemplaren. In 1702 levert Mos. Mendes Coutinho verschillende Talmudtractaten tot een bedrag van ± 270 gld.
In 1706 levert hij wederom 100 exemplaren van het tractaat Sukkah en 150 exemplaren van het tractaat Chagiga. In 1710 ontvangt Coutinho voor de levering van 400 exemplaren van tractaat Megilla een som van ƒ 345.
In 1728 besloten de regenten van Ets Haïm om de antwoorden der studenten uit de hoogste klasse op de door den Rector in overleg met de leeraren gestelde doctrinale vragen door den druk openbaar te doen maken: para que os Estudantes se fassão mais practicos no sagrado estudo e dem mostras de seu saber por escrito, ficando assim algua couza a posteridade de seu trabalho.’
Het eerste jaar werd voor het drukken van 13 Responzen betaald de somma van f. 71.10.
Een vierhonderdtal dezer Responzen (Tesjoeboth), ook met den naam ‘Pesaquim’ decisiën aangeduid, zijn in den loop der jaren verschenen onder den titel
שו״ת פרי עץ חײם
‘Vruchten van den boom des levens.’
Zij zijn grootendeels bij de firma Proops uitgekomen. Daar van deze responzen slechts zeer kleine oplagen werden gemaakt, komen zij uiterst zeldzaam voor. De Livraria Montezinos en ook de Rosenthaliana bezitten hiervan een bijna volledige collectie.
Ook omtrent de bibliotheek van Ets Haïm bevat het gedenkboek gewichtige gegevens.
Nadat in 1639 de drie gemeenten Beth Jacob, Newé Sjalom en Beth Jisraël tot één gemeente vereenigd waren, werd in 1640 een nieuw reglement voor de scholen vastge- | |
| |
steld. Art. 10 bevatte de bepaling, dat de boekerij in een afzonderlijk vertrek zou opgesteld worden. Voor het onderhoud en het catalogiseeren moest de penningmeester zorg dragen, terwijl de kosten uit de kas der gemeente werden bestreden.
Eerst in het jaar 1672 werd het bibliothecaris-ambt voor het eerstgesalarieerd. In genoemd jaar werden de beide voorlezers, Jos. de Faro en Immanuel Mello met het toezicht op de bibliotheek belast. Beurtelings zouden zij om de zes maanden als bibliothecaris fungeeren en hiervoor tezamen 70 gld. per jaar genieten. In 1673 nam Faro wegens ziekte zijn ontslag en toen werd Mello alleen tegen f. 50 salaris per jaar met deze functie belast.
Door het gedenkschrift hebben wij niet alleen een volledige opgave van de verschillende bibliothecarissen, aan Ets Haïm verbonden, maar kunnen we ook nagaan, wie de Thesoreiros waren, die vóór 1672 met het toezicht op de bibliotheek belast waren.
In 1719 waren de voorlezers Ishac Aboab da Fonseca en Ishac Jeudah Leao Templo tot bibliothecarissen van Ets Haïm benoemd. In hun instructies komt o.m. ook de bepaling voor, dat zij zonder schriftelijke toestemming van een der parnassijns geen boeken mochten uitleenen.
Behalve door aankoop werd de boekerij ook door schenkingen uitgebreid: in 1772 door de schenking van Josiau Tartas en in 1793 door de schenking van Jeudit Teixeira de Mattos. Na den dood van Joseph Cohen Belinfante werd Jeudah de Moseh Piza tot bibliothecaris benoemd op een salaris van f. 100 plus emolumenten.
In 1806 werd de bibliotheek van Ets Haïm, die het eigendom der gemeente was en uit de gemeentekas werd onderhouden en uitgebreid, tegen den taxatieprijs van ƒ 1610.10 door Ets Haïm overgenomen.
Samuel Mendes de Solla en Selomoh Jessurun werden met de verzorging der boekerij belast en kregen hiervoor elk een vergoeding van f. 60 per jaar. Hun werd uitdrukkelijk verboden eenig werk uit te leenen. Aan de studenten, die zich met het beantwoorden der doctrinale vragen onledig hielden, was het uitleenen toegestaan, doch slechts voor een termijn van acht dagen.
Door de Solla en Jessurun werd in 1808 de eerste catalogus van Ets Haïm uitgegeven. De catalogus is naar het formaat in drie rubrieken Folio, Quarto en Octavo, ingedeeld. Plaats en jaar van druk worden bij de boeken niet vermeld. Deze boekenlijst is gedrukt bij de Weduwe en weezen van Joseph Proops. De tweede catalogus verschenen bij Belinfante en de Vita in 1843, en de derde bij J.B. de Mesquita in 1858, is op dezelfde wijze bewerkt en eveneens in obl. 8o formaat uitgegeven.
Toen in 1812 bestuurderen van Ets Haïm genoodzaakt waren te bezuinigen, werd besloten de Bibliothecarisvacature, ontstaan door het overlijden van Solomoh Jessurun, niet meer aan te vullen en werd, evenals voorheen bij de stichting van het genootschap, de bibliotheek onder toezicht van den Penningmeester van Ets Haïm geplaatst. Deze regeling schijnt evenwel niet doel treffend geweest te zijn, want nog in hetzelfde jaar werd Jacob-Ferrares tot bibliothecaris benoemd.
In 1829 werd de zoon van Ferrares naast zijn vader aangesteld. Jacob de Jacob Ferrares bekleedde deze functie tot 1842, in welk jaar hij tot opperrabijn bij de PortugeeschIsraël. gemeente te 's-Hage werd benoemd. Hij werd alhier opgevolgd door zijn zwager Raphael Montezinos.
Toen Raphael Montezinosin 1866 overleed, werd de vacature aangevuld door de benoeming van diens zoon David en van den Rabbijn Jacob Mendes Chumaceiro. Aan David Montezinos, die eerst kortelings
| |
| |
het voorrecht genoot zijn 50-jarig jubileum als bibliothecaris te mogen vieren, dankt de bibliotheek van Ets Haïm haar groote en welverdiende vermaardheid.
In 1889 schonk Montezinos zijn rijke verzameling handschriften, boeken, munten en platen aan Ets Haïm onder de voorwaarde, dat de bibliotheek minstens twee keeren per week op daarvoor vastgestelde uren voor het publiek zou toegankelijk zijn. Wij brengen den eerwaarden grijsaard, van wien met recht getuigd kan worden, dat hij zijn geheel leven in dienst der wetenschap gesteld heeft, van deze plaats gaarne onze eerbiedige hulde.
| |
De verzameling J. Kloppenburg.
Een herdruk van een brochure van het midden der 19e eeuw is geen alledaagsch iets. Het verdient daarom zeker de aandacht, dat Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, verschenen in 1848, nu weer in quarto-formaat is uitgegeven, gedrukt bij W.J. Thieme & Co. te Zutphen.
Het Boek wordt ingeleid door W.H. Kloppenburg c.i.; de uitgaaf is zeker een daad van piëteit, want de ontwerpers van dit eerste plan tot droogmaking van de Zuiderzee, die in de oorspronkelijke uitgaaf niet met name genoemd werden, zijn J. Kloppenburg en P. Faddegon Pz.; de eerstgenoemde is dus wellicht de overgrootvader van W.H. K. Hij was in 1790 te Amsterdam geboren, waar zijn vader, die uit het Oldenburgsche afkomstig was, zich eenige jaren vroeger gevestigd had. Hij werd voor den handel opgeleid, reisde veel, was eenige jaren als cargadoor te Amsterdam werkzaam, en was later als zeepfabrikant te Amersfoort gevestigd, waar hij met Faddegon in aanraking kwam, met wien hij het droogmakingsplan beraamde. De titel van het boek wordt op den omslag van den herdruk onvolledig gegeven; in den volledigen titel op bladz. 11 is sprake van de indijking en droogmaking van de Zuiderzee en het Y, met kanalen van af den IJsel bij Arnhem, langs Amsterdam tot in de Noordzee. Inderdaad waren deze kanalen in het oog van de ontwerpers zeker van niet minder belang dan de droogmakingsquaestie. De nazaat geeft zich veel moeite om het streven van J.K. in het juiste licht te stellen, en de groote beteekenis er van aan te wijzen; en we moeten hem danken voor de vele inlichtingen die hij er over geeft. Maar eenige verbazing wekt zijn betoog toch wel, en wel bepaaldelijk de uiting aan het slot: ‘Het geheel lijkt mij wel de moeite waard om aan de vergetelheid ontrukt te worden. Mocht ooit besloten worden een museum op te richten betrekking hebbende op curiosa betreffende de Zuiderzee, dan moge dit boekje daarin een bescheiden plaats innemen als souvenir aan den grooten enthousiast.’
Deze woorden zijn wel geschikt om aan de werkzame kracht van zulke musea te doen twijfelen, en de vraag te stellen, of zij inderdaad dienen om personen of werken aan de vergetelheid te ontrukken. Wat toch is het geval? Zulk een museum, althans van curiosa betreffende het Noordzeekanaal, bestaat, de oude J. Kloppenburg heeft dat zelf gevormd; zijn zoon H.C. Kloppenburg heeft gezorgd, dat het in een openbare instelling een plaats gekregen heeft; en de bestuurder dier instelling heeft voor eene behoorlijke beschrijving in een catalogus die nu nog in veler handen is, zorg gedragen - en ondanks alles blijkt de jongere generatie van de familie zelve daarvan niets te weten.
Aan den heer W.H. Kloppenburg zij daarom aanbevolen, van den Catalogus van de Bibliotheek der Stad Amsterdam het 6e gedeelte (Suppl. 2), gedrukt in 1876, ter hand te nemen. Hij vindt daar op bladz. 503 deze mededeeling:
| |
| |
In de hier volgende Verzameling van Geschriften betreffende het Kanaal door Holland op zijn Smalst bevinden zich vele stukken, brochures en kopijen van brieven van wijlen den Heer Jakob Kloppenburg, door zijnen zoon den heer H.C. Kloppenburg aan de Stads-Bibliotheek ten geschenke aangeboden, met schriftelijk verzoek dat geen der stukken waaruit de Collectie zijns vaders bestaat, buiten het lokaal der Stads-Bibliotheek worde uitgeleend.
Deze Verzameling is, zooveel mogelijk, chronologisch gerangschikt. Eenigestukken zijn er in opgenomen die, strikt genomen, niet tot deze onderafdeeling behooren. Dit is geschied omdat zij, met betrekking tot de Doorgraving van Holland op zijn Smalst, met de overige stukken een zeker geheel vormen.
Jakob Kloppenburg, de hoofd-ontwerper van het plan tot Doorgraving van Holland op zijn Smalst, werd geboren te Amsterdam den 16den Dec. 1790, en is te Haarlem overleden den 14den Dec. 1868 (volg. W.H. Kl. den 23sten Dec. 1868).
De Zuiderzee-brochure heeft in de collectie niet slechts ‘een bescheiden plaats’, maar is er nummer één van; en in de verdere reeks komen nog verscheidene brochures en courant-artikelen van J. Kloppenburg voor, sommige met zijn naam, andere anoniem verschenen. Het is best mogelijk dat er nog bij zijn, die aan den heer W.H. Kl. niet bekend zijn.
Het scheen mij de moeite waard, naar aanleiding van den herdruk eens de aandacht te vestigen op deze kleine, maar niet onbelangrijke en goed bewaarde verzameling.
C.P.B. Jr.
|
|