Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsche vertalingen der Moralia van Plutarchus. III.
|
1. | De vita van Isocrates door Gillis (1564)Ga naar voetnoot1); |
2. | ‘Epictetus Handtboecxken’, (1637, '44, '60); |
3. | Marconvelle (1647, of reeds vroeger). |
1.2. Door ‘Epictetus Handt-boecxken’, dat ons in Amsterdamsche drukken van 1644 en 1660 bewaard is, in verbinding te brengen met de reeds in 1564 te Antwerpen verschenen vertaling van Isocrates' Demonicea door Marcus Antonius Gillis, is het mogelijk de ontwikkeling en de geschiedenis vast te stellen van een conglomeraat van ethische geschriften, waarin ook Plutarchus, en zelfs tweemaal, voorkomt.
M.A. Gillis liet in 1564 een vertaling verschijnen van de eerste rede van (ps.-)Isocrates, een uit talrijke zedenspreuken bestaande adhortatio tot zekeren Demonicus:
‘Isocratis | Vermaninghe | tot Demonicum. | Leerende met claren ende | verstandighen sententien | hoemen eerlyck ēn wijs- | selyck leuen sal: weert | om van allen Iongers | van buytē geleert | te wordene. | Tantvverpen. | By Ian van Waesberghe, in | den schilt van Vlaenderen. | 1564. | Met priuilegie tot. 4. Iaren.’ in 16o, 48 ongenummerde pag. [Ex. Kon. Bibl. den Haag.]
Hieraan is toegevoegd het niet op den titel vermelde Leven van Isocrates door Plutarchus, de 4e vita in de vitae X oratorum [V, 58]: Isocratis Leven nae tschrijuen van Plutarcho.
Een vertaling klaarblijkelijk naar het Latijn: de eigennamen blijven in den Latijnschen casusvorm staan - zoo kon de genitief Isocratis in de latere bewerkingen lichtelijk voor een nominatief gehouden worden -; in het oog loopende valsche aequivalenten als rechter = ἄρχων (reg. 14 van den gereproduceerden text) worden door een Latijnschen grondslag verklaard (lat. praetor). Vgl. ook ben. n. 4 over ‘schepenschap’ in reg. 6. Daarvoor moet men echter niet een vert. van de geheele vitae X oratorum aannemenGa naar voetnoot1), maar de Lat. vert. der Isocrates-vita van Hier. Wolf voorkomend in diens sinds 1550 vaak herdrukte IsocratesuitgaveGa naar voetnoot2). Gillis' vertaling der vita Isocratis - die tevens een bekorting is - is de oudstbekende vert. van een stuk der Moralia in onze taal 3. Een reproductie van de eerste pagina staat hiernevensGa naar voetnoot4):
Gillis heeft in zijn voorrede verteld, dat zijn vertaling der Demonicea een vervolg is op eene vroegere vertaling n.l. van ‘het cleyn ende welbekent Latijns boecsken Catonis disticha de moribus genoemt, dwelck ouermits zijn goede leeringhe en̄ suyuerheyt der Latijnscher spraken met rechte der Ioncheyt om van buyten te leerene in de Latijnsche Scholen veurghehouden wort’: ‘waer by noch gevoecht waren diuersche wijse sententien vvt verscheyden schryuers genomen, En̄ ten alderlesten wasser ooc aengehangen dese vermaninghe Isocratis tot Demonicum int Griecsche gheschreuen, maer van Rudolpho Agricola int Latijn seer curieuselijcken ouerghesedt’. Dit bewijst, dat Gillis Isocrates' Demonicea vertaald heeft uit de Cato-editie van Erasmus, waarvan zij een aanhangsel vormt: ‘Isocratis ad Demonicum paraenesis, per eruditissimum virum Rodolphum Agricolam e Graeco in Latinum sermonem traducta’Ga naar voetnoot1) Men vergel. wat ik over Erasmus' Cato-ed. en de Demonicea in het midden gebracht heb, Tijdschr. Ned. T. L. XXXIII, 1914 p. 89 en n. 1, Het Boek III. 1914, 227 vgg.
zegt hij, ofschoon hij het Grieksche origineel niet kende. Het is merkwaardig, dat de Disticha Catonis het uitgangspunt vormden, niet alleen voor de vertaling der Demonicea en indirekt voor die van Plutarchus' vita van Isocrates, maar ook voor de uitgave van een reeks andere ethische geschriften, waaronder nog een ander stuk uit de Moralia, die wij nu zullen bespreken. Even dient nog te worden opgemerkt, dat een Cato-bewerking van Gillis in de speciale Nederlandsche en de algemeene Cato-bibliographie tot dusver onbekend was.
Gillis heeft eveneens in 1564 bij den zelfden uitgever nog twee ethische auteurs in vertaling doen verschijnen: Epictetus' Encheiridion en Cebes' Pinax. Gewoonlijk bevinden zij zich in hetzelfde bandje achter de Demonicea, gelijk ook in het Haagsche exemplaar. Later heeft in deze groep (Isocr., Epict., Ceb.) Epictetus de leidende plaats gekregen, zoodat de inmiddels aangegroeide verzameling den verzamelnaam ‘Epictetus Handtboecxken’ heeft ontvangenGa naar voetnoot2). Wij kennen deze collectie tastbaar eerst in Amsterdamsche drukken van 1644 en 1660:
Handt-Boecxken | van | EPICTETUS. | Cebes Tafereel. | Isocratis | Vermaninghe aen Daemonicum, | en | Plvtarchvs | van de Op-voedinghe der Kinderen. | Als oock mede | 't Mergh vande Nederlantsche Sprecck-woor|den: Waer in H.L. Spiegels | By-spraacks Almanack: | Noyt aldus volkomen ghedruckt. | Klein Vignet | t'Amsterdam, Voor loost Hartgers, Boeck-verkooper | in de Gast-huys. steegh. / In de Bocck-winckel. [1644]. - 162 pag. + een ongepagineerd gedeelte, dat 't Mergh enz. bevat (48 p.) + een gepagineerd ged., dat het Tweede deel en Derde deel van 't Mergh enz. bevat (46 p.).
Het jaartal 1644 bevindt zich op het nieuwe titelblad van het Mergh en van het Tweede deel; het Derde deel heeft geen eigen titelblad.
Het nieuwe titelblad van het Mergh behoort nog tot de katern G van het Epictetus-gedeelte.
Ex. te Leiden (Mij. Ned.-Lett.) 1193 H 28Ga naar voetnoot1). (ook in Cat. no. 19 R.W. P. de Vries 1911 no. 2334).
Latere druk: t'Amsterdam, By Jacobus van den Bergh, Boeck-verkooper in de Gastbuys moolen-steegh / in de Amster-damsche Bibliotheecq naest de Heere-gracht / Anno 1660. 12o. [218 p. + 100 ongepag.]
Ex. te Amsterdam (683 J 27), terwijl te Leiden enkel een afzonderlijke uitgave is van het - thans geheel - ongenummerde gedeelte (Mergh) (1193 H 29), dat in het volledige ex. midden in Katern K begint.
Doch ook de druk van 1644 is een nadruk. Paquot, Mémoire (1768) vol. II p. 304 bewaart de herinnering aan een ouderen druk van 1637, in 48 (?), 335 p., zonder het ‘Mergh’, verschenen eveneens in Amsterdam bij den schrijver-boekverkooper Dirk Pietersz PersGa naar voetnoot2). Jammer genoeg, dit boekje is thans niet meer te vinden; daarentegen bezit de Amst. Univ. Bibl. een afzonderlijken druk van het ‘Mergh’, in 32o, ‘voor Dirck Pietersz. Pers. Boekverkoper op 't Water in de Witte Persse, recht aan de Koornmarkt’ zonder jaar [213 PH 45], maar zeker wel uit een der jaren toen de Zondagstafel in Spiegels By-
spraacks-almanak 1606-1634 nog van kracht was. De nadrukkers vereenigden de beide heterogene boekjes, die Pers wellicht ook wel in één bandje in den handel had gebracht, tot één boekje, met een voor beide deelen geldend titelblad; hierop zien blijkbaar de woorden ‘noyt aldus volkomen gedruckt’, in de pagineering behield het boekje een documentum originis.
Paquot en op grond van zijn bewering het Wb. van v.d. Aa XV. 209, Frederiks en v, d. Branden p. 605 en vermoedelijk ook Geerebaert p. 788Ga naar voetnoot1) geven Pers tevens op als bewerker van het boekje. Het is mogelijk, maar de wijze, waarop Paquot den naam van Pers met het boekje in verband brengt - alleen achter de Fransche vertaling van den titel staat ‘Amst. Thierry Pers’ - wettigt dit vermoeden volstrekt niet. Tenzij een ander gegeven Paquot ten dienste stond, zou men vermoeden, dat hij in deze uitgave van Pers, die zijn eigen werken ook anoniem uitgaf, ten onrechte een eigen bewerking zag.
Dat de vertalingen van de drie eerstgenoemde auteurs, Epict., Ceb., Isocr. op de ouderwetschere en beknoptere van Gillis (1564) teruggaan, zou reeds van zelf in 't oog springen, werd het niet door den bewerker uitdrukkelijk verklaard: ‘Het is’ - staat aan 't slot van Cebes' vita, die op de Tabula volgt (ed. 1644 p. 81, 1660 p. 107) - ‘eerstelyck in Neerduytsch van Marc. Antoni Gillis verduytscht gheweest, mitsgaders het Handtboecxken van Epictetus: Dan wij hebben dat oock wat breeder willen vertalen, ende den sin van de duystere Griecxsche woorden wat duydelycker te kennen geven’.Ga naar voetnoot2) Tegelijk zijn aan de verzameling eenige andere verwante, niet op het titelblad vermelde bestanddeelen toegevoegdGa naar voetnoot3).
Hier volgt een proeve van den verjongden text der vita van Isocr.:
Isocratis leven, soo 't Plutarchus beschreven heeft.
De Vader Isocratis is geweest Theodorus Erchiensis, een van de middelbare burghers, die door sijn knechten, fluytmakers zijnde, groot goedt verkreghen heeft, soo dat hy 't Schepenschap bedient heeft, en sijn kinderen cerlijck doen onderwijzen, want hy had noch Telesippum ende Dionnestum met noch een Dochterken. Hierom hebben de Comedischrijvers Aristophanes ende Stratis hem bespot voor een fluytmaker. Hy is gheboren in de 86. Olympiade, doe Lijsimachus Mijrchinasius [sic] t'Athenen Rechter was.
Of nu de uitg. bij Pers van 1637 een voorlooper heeft gehad in eene iets oudere ed., die de volgorde der auteurs nog gaf zooals bij Gillis (Isocr., Epict., Cebes), en Plutarchus' boekje over de opvoeding nog miste, mag men wellicht op grond van een tot dusver onopgehelderd gegeven vermoeden, zekerheid bestaat echter niet. Hoffmann nl. Lex. Bibliogr. 1832 vol. II, 636 haalteen Ned. vertaling dezer drie auteurs aan, die klaarblijkelijk een door Gillis vervaardigde bew. is of er op teruggaat, in de volgende omschrijving: ‘Is. oratio ad Demonicum, 1632, 12. - Cum Epicteto et Cebete. Amst.’ Dus weer een Amsterdamsche druk, al van 1632. Bood nu dit - te vergeefs door mij gezochte boekje - ook reeds een omgewerkten text en was 't misschien ook al een uitgave van Pers? Hoe dit ook zij, in de uitg. van 1637 was de volgorde der auteurs veranderd, aan het boekje de verzamelnaam ‘Epictetus Handtboecxken’ gegeven en zeker naar aanleiding van Plutarchus' vita Isocratis, die nu achteraan kwam, een nieuw stuk van Plutarchus toegevoegd ‘over de opvoeding der kinderen’, het eerste tractaat der Moralia. In het gezelschap der drie didaktische, voor den leerling bestemde auteurs, paste het theoretische boekje, dat zich tot den opvoeder richt en reeds in de 15e en 16e eeuw vaak als ‘gulden boek’, libellus aureus, afzonderlijk is uitgegeven, eigenlijk minder. Zoo krijgen wij in onze verzameling een tweede stuk van Plutarchus, dat bij den eersten oogopslag een geheel ander karakter als vertaling vertoont dan de reeds van Gillis herkomstige vita Isocratis.
Wie immers afgaande op de betiteling onzer vert. ‘Plutarchi Gulden-Boeck’, die zelfs als eenig opschrift boven de pagina's verschijnt, meenen mocht, dat evenals bij Isocrates' vita ook hier een Latijnsche vert. ten grondslag ligt, - b.v. de vaak herdrukte van Guarino van Verona, den ouderenGa naar voetnoot1), uit den humanistentijdGa naar voetnoot2) of die van Xy-
lander, zou zich vergissen. ‘Plutarchi Gulden-Boeck, van de opvoedinge en onderwijzinge der kinderen’ is, in weerwil van het feit, dat Amyot alleen spreekt van comment il faut nourrir les enfans, dadelijk als een vert. naar dezen te herkennen (anders dan bij de vita staan nu de eigennamen steeds in den zuiveren Lat. vorm in den nominatief). Maar bovendien bestaat er een nauwe betrekking tusschen deze Ned. vert. en de eveneens op Amyot teruggaande vert. van hetzelfde geschrift bij R.T. (bov. p. 85 vgg.); een verwantschap van dien aard, dat men, onbekend met de juiste dateering beider vert., in twijfel kan verkeeren omtrent hun onderlinge afhankelijkheidGa naar voetnoot1). Thans, nu wij weten, dat R.T. niet in 1614 maar in 1643/4 en de vert. van het Handtboecxken vóór 1644 in 1637 te stellen is, moet de prioriteit aan deze vert. worden toegekend, welke R.T. dan, aan de hand van Amyot, dien hij, gelijk we zagen (bov. p. 91), voor de andere stukken gebruikt heeft, heeft geretoucheerd.
Ter vergelijking diene hier het begin van de verhandeling in een - letterlijke - vertaling van het Grieksch, gevolgd door de bewerkingen van Amyot, ‘Handtboecxken’, en R. T.
Letterlijke vertaling van het Grieksch.
Wat men zou kunnen zeggen over de opvoeding van vrijgeborenen, en door welk middel zij braaf van karakter kunnen opgroeien, welaan laat ons (dit) overwegen.
Doch misschien (is het) beter met de verwekking eerst te beginnen. Zij dan die wenschen van eervolle kinderen vaders te worden, zou ik althans raden niet met de eerste de beste vrouwen te verkeeren, ik bedoel nl., zooals met hetaeren of nevenvrouwen. De van moeders- of vaderszijde niet welgeborenen vergezelt immers (als iets) onuitwischbaars de schandvlek hunner slechte geboorte, en (als iets) voor-de-hand-liggends voor hen, die (hen) smaden en smalen willen. En wijs was dus de dichter, die zegt:
Als niet de grondslag cens geslachts recht is gelegd,
Noodzaaklijk leeft het nageslacht in ongeluk.
Amyot vertaalt, naar gewoonte, breed; vlecht o.a. de eerste beide zinnen in één, geeft weer één woord vrijgeboren (ἐλεύθερος) door twee synoniemen weer, en een ander eervol (ἔνδοξος) door een uitvoerige omschrijving; noemt den naam van den dichter der beide trimeters, die hij overzet in een quatrain.
Vertaling van Amyot.
Pour bien traiter de la nourriture des enfans de bonne maison & de libre condicion, comment, & par quelle discipline on les pourrait rendre honnestes & bien conditionnez, à l'aventure vaudra-il mieux commencer vn peu plus haut à la generation d'iceux. En premier lieu doneques, ie conseilleroye à ceux qui desirent estre peres d'enfans qui puissent vn iour viure parmis les hommes en honneur, de ne se mesler pas avec femmes les premieres venues, i'entens comme avec courtisanes publiques, ou concubines priuees: pource qu'est vn reproche qui accompagne l'höme tout le long de
sa vie, sans que iamais il le puisse effacer, quand on lui peut mettredeuant le nez, qu'il n'est pas issu de bon pere, & de bōne mere, & est la marque qui plustost se presente à la langue & à la main de ceux qui le veulent accuser ou iniurier: au moyen de quoy a bien dit sagement le poëte Euripide,
Quand vne fois mal assis a esté
Le fondement de la natiuité,
Force est que ceux qui de tels parens sortent,
D'autruy peché la penitence portent.
Al deze eigenaardigheden komen terug in beide Ned. vertalingen. Terwijl de potentialis ὑποθείμην ἂν (ik zou raden) èn bij Amyot èn het Handtb. nog bestaat (je conseilleroye, soude ik raden) is hij bij R.T. verdwenen (ik raad); deze meent met de omzetting uyt edele en goede huysen in uyt goede en edele h. het Fr. meer nabij te zijn gekomen (de bonne maison et de libre condicion) en corrigeert eenigszins den laatsten versregel, die door den bew. van het Handb. inderdaad niet begrepen was. Andere eigenaardigheden merkt de lezer zelf wel op.
Vertaling van Ket Handt-boecxken.
Om wel te handelen van de op-voedinghe der kinderen, ghesproten uyt edele ende goede huysen, in wat voegen, ende door wat tucht, men die soude konnen brengen, tot een eerlijck en wel gcschickt leven, soo schijnt het niet buyten ons voorstel te zijn, te beginnen van hare teelinge: Voor eerst, soo soude ick raden alle de gene die genegen zijn, vaders te worden van kinderen, die t'eeniger tijdt onder de menschen eerlijck ende in aensien mochten leven, haer niet te vermenghen met vrouwen, soo als haer die voor-komen, als met openbare hoeren, oft heymelijcke by-sitten, want uyt sulcx spruyt een verwijt, dat den mensch sijn leven langh by-blijft, sonder sulcks oyt te konnen uyt-wisschen, wanneer men hem voor werpt, van geen eerlycke Vader of Moeder gesproten te zijn. En dit hebben, seer veerdigh in den mont, de gene die alsulcke willen verkleynen oft verspreken, tot dien eynde heeft de Poёt Euripides seer wijslijck geseydt:
Ten zy de gronden van 't geslacht,
Niet wel geleydt zijn en geacht:
Soo wort 't geen van die stamme daelt,
Ellendigh. en van elck gesmaelt.
Vertaling van R.T.
Om wel te handelen van d'opvoedingh der Kinderen, herkomstigh uyt goede en edele huyzen, hoe en door wat tucht men die tot een eerlyck en wel ghcschiekt leeven brenghen zal, dunckt het my best tc zijn, om van diens teeling te beginnen. Voor eerst dan raad ick alle de gheenen, die begeerich zijn Vaders te worden van Kinderen, die t'eenigher tijdt, onder de menschen, eerlyck en aansienelyck mogten leeven, hen niet te vermenghen met Vrouwen, die hen 't eerst voorkomen, als met openbare hoeren of met heimelijcke boelinnen: want 't is een verwijt dat den mensche all'zijn leeven by blijft, zonder dat hy 't ooyt uyt wisschen kan; als men hem voorwerpt, dat hij van geen goede Vader en Moeder ghesprooten is. En dit hebben de geenen, die de zoodanighen aanklaghen of versmaden willen, zeer vaerdigh in de mondt: daer om heeft de poeet Euripides zeer wijsselijck ghezeght.
Indien 't beginsel van de stam
Niet goed en eerlyck is geheeten,
Zo word 't geen, dat 'er ooyt afquam
De schand en smaat van elck verweeten.
Na ‘Plutarchus' Gulden Boeck’ volgt nog - op het titelblad ontbrekend - een stukje van Erasmus: ‘Het vermomde Hoofsche Leven. Beschreven van D. Erasmus van Rotterdam. Hoe yemandt die voor hem ghenomen heeft, in 't Hof te verkeeren, zijn leven sal aenstellen’, ed. 1644 p. 159-162, ed. 1660 p. 214-218Ga naar voetnoot1)
3. Een vertaling der Conjugalia praecepta (I, 12) wordt gevonden in:
Jan van Marcon-velle | Van het | Geluck en on-geluck | des Houvvelicks, | Dienstigh te lesen alle Menschen; | soo wel den Ghehouden als d'on-| ghehouw'den. | Hier achter is noch by-ghevoeght, | 49. Gheboden of Wetten des | Houvvelicks, Door | Plvtarchvs. | Genaemt, Spiegel des Houwelijcks. | t'Samen ghestelt tot dienst voor alle | Weet-geerighe Lief-hebbers. Ephes.5.15. | Siet toe, dat ghy voorsichtigh wandelt. | Tot Wormer-Veer. | Bij Willem Symonsz Boogaert, Boeck-verkooper in den beslagen Bybel. 1647.
Ex. Amst. U.B. ([Mij. t. bev. der Geneesk.], 641 ƒ 19).
Deze Jean de Marconvelle is de auteur o.a. van twee boekjes, het hier genoemde traité de l'heur et malheur du mariage (1571) en een ander traité de la bonté et la mauvaiseté des femmes (1564), dat reeds in 1596 in het Ned. vertaald is (Amst. druk van Corn. Claesz. [Amst. U. B.], Moes en Burger. De Amst. Boekdr. II p. 136 n. 368). De vroege datum van dit boekje maakt het waarschijnlijk, dat de Wormerveersche druk van eerstgenoemd boekje een nadruk van een veel oudere uitgaaf is.
Uit hetgeen ik omtrent de oorspronkelijke Fransche uitg. in de
bio-en bibliographische literatuur kon te weten komen - een ex. bezit geen onzer bibliotheken - blijkt, dat het tractaat van Plut. ook reeds in de oorspronkelijke Fransche editie van het traité de l'heur etc. voorkwam (‘ensemble les lois connubiales de Plutarque traduites en fr.’). De bron van Marconvelle was een Latijnsche vertaling: hij vertaalde nl. volgens de Nouv. Biogr. Gen. XXXIII, 510 in 1563 ook Plutarchus' de sera num. vind., naar de Lat. vert. van Bilibald Pirckheymer, die zoowel in Baseler verzameling als in die van Stephanus II p. 196 vgg. stond; vermoedelijk gebruikte hij dus hier de vertaling van Carolus Valgulius, die in de Bas. verz. stond.
De Ned. bew. der ‘Negen- en- veertigh geboden oft wetten des Houwelijcks van Plutarchus, aen Poliaen ende Eurydice. Genaemt Den Spiegel des Houwelijcks’ - een Plutarchus vreemde titel - is dus een vertaling eerst uit de derde hand.
B. Negentiende- en twintigste-eeuwsche vertalingen.
1. | Groen (1819-1826); |
2. | De verdwenen vert. der consolatio ad Apollonium (1838); |
3. | Een vertaling van de liberis educandis (1881); |
4. | Hartman (1910). |
1. Terwijl de zestiende en de zeventiende eeuw slechts vertalingen van Plutarchus uit de tweede of zelfs uit de derde hand opleverden, en de achttiende, althans te oordeelen naar het beschikbaar materiaal, niets nieuws produceerde, vinden wij in de negentiende eeuw voor het eerst vertalingen regelrecht naar het Grieksch. Cornelis Groen (1796-1827), wiens werkzaamheid, plannen en verdienste reeds boven p. 2 ter sprake zijn gebracht, liet in 1823 als boek verschijnen:
Plutarchus over het Verwijl der goddelijke strafte [= de sera numinis vindicta III. 44], uit Grieksch vertaald met aanteekeningen door C. Groen, Rector der Latijnsche scholen te Enkhuizen. Te Dordrecht bij J. de Vos en Comp. 1823.
Ex. te Leiden en Groningen. Ook ik zelf bezit er een.
‘Bij de overzetting heb ik alleen den Griekschen text gevolgd der afzonderlijke uitgave van Wyttenbach zonder van de Fransche vertalingen van Amyot of lateren ter vergelijking gebruik te maken.’ Inl. p. VI. Nederlandsche vertalingen kende Groen blijkbaar niet.
Vroeger waren van Groens hand in de Mnemosyne van Tydeman verschenen:
in vol. VII (1819) p. 209-232: Proeve eener vertaling van de verhandeling van Plutarchus, over de wijze, op welke men van zijne vijanden nat kan trekken [= de cap. ex. inimicis util.
I.6] voorgedragen in de verg, van het Enkhuizer dep. der Mij. tot Nut v. 't Alg., den 15 Maart 1819;
in vol. X (1821) p. 205-239: Proeve enz... over het bijgeloof [= de superstitione I.14];
in vol. XII (1823) p. 189-212: Plutarchus over het veel vrienden hebben [= de amicorum mult. I.7];
en later verscheen nog:
in deel XVI (= N.V. vol. VI, 1826) p. 1-23: Plutarchus over toeval [= de fortuna. I. 8] en over deugd en ondeugd [= de virtute et vitio, I.9].
2. In 1838 verscheen in ons land een vert. der consolatio ad Apollonium [I, 10]; dit weten wij uit de in het zelfde jaar verschenen Lijst van Vert. van Tydeman (Symb. Litt. III. 44). Maar van het boek zelf, waarin deze vert. werd opgenomen en waaruit Tydeman elders nog andere vert., nl. Herodotus III 67-87, den Crito van Plato en Cicero pro Archia, aanhaalt, de ‘Bijdragen tot de kennis en verspreiding der oude Letterkunde, Utrecht 1838’ is geen spoor meer te vinden. Zelfs een poging om bij den uitgever, Kemink, wiens naam de Directie der Utrechtsche Univ. Bibl. kende, iets naders betreffende het boek te vernemen, bleef vruchteloos.
3. Een vert. van de liberis educandis (I, 1) verscheen in 1881 in de Paedagogische Bibl. onder red. van J. Versluys no. X (ex. Amst. U.B. [Paed. Bibl. 134]). De bew., die meende, dat dit geschrift vóór hem nog nimmer in het Ned. vertaald was, heeft ongetwijfeld zelf den Griekschen text niet voor zich gehad, maar van een Fransche vertaling gebruik gemaakt.
4. Over de blijvende beteekenis van het werk van prof. Hartman, wiens studiën omtrent de Moralia thans eveneens vereenigd verschenen zijn (Leiden, Brill 1916), is reeds boven p. 1 gesproken. Ik volsta thans met een opsomming van de in de ‘Avondzon des Heidendoms’ in hun geheel vertaalde negen verhandelingen; slechts één komt ook bij Groen voor (de sera num, vind.):
1. | vol. I.131-166: over de juiste gemoedsstemming [= de tranq. animi, III,33]; |
2. | I.199-217: de plichten van den hoorder [= de recta ratione audiendi I,3]; |
3. | I.247-261: de zwakke blik [= de vitioso pudore, III, 41]; |
4. | I.341-356: over de fortuin der Romeinen [= de fortuna Romanorum, II, 22 ]; |
5. | I.366-378: ook de dieren zijn met rede begaafd [= bruta animalia ratione uti, VI, 67]; |
6. | II. 125-187: over Isis en Osiris [= de Iside et Osiride, II, 26]; |
7. | II. 233-239: of het een goede leer is ‘leef onopgemerkt’ [= de latenter vivendo, VI, 76]; |
8. | II.253-291: het betoog, dat de Leer van Epicurus zelfs het levensgenot opheft [= non posse suaviter vivi, VI, 74]; |
9. | II. 317-353: waarom de godheid zoo lang haar straf uitstelt [= de sera numinis vindicta, III, 44]. |
Uit de volgende lijst kan men zien, welke stukken in hun geheel (behalvede vita van Isocrates) tot dusver in onze taal zijn overgebracht (B = Boomgaert; T = R.T.; Gl. = Glazemaker; G = Gillis; E = Epictetus Handtboecxken; M = Marconvelle; Gr. = Groen; O=Bijdragen t.k. e. v.d. Oude Letterkunde; P = Paed. Bibl.; H = Hartman):
1. de liberis educ. | E.T. P. | 32. de cohib. ira | T. |
2. de aud. poetis | T. | 33. de tranq. animi | B. Gl. H. |
3. de recta rat. aud. | T.H. | 34. de frat. amore | Gl. |
4. de adulatore et amico | T. | 35. de amore prolis | Gl. |
6. de cap. ex inim. util. | B. Gr. | 38. de garrulitate | Gl. |
7. de amicorum mult. | T. Gr. | 39. de curiositate | T. |
8. de fortuna | Gl. Gr. | 40. de cup. divit. | Gl. |
9. de virtute et vitio | T. Gr. | 41. de vitioso pudore | Gl. H. |
10. consol, ad Apollon. | O. | 42. de invidia et odio | Gl. |
12. conjug. praec. | M. | 44. de sera num. vind. | Gr. H. |
14. de superstitione | Gr. | 58. vitae X or. (4. v. Isocr.) | G.E. |
22. de fortuna Rom. | H. | 67. anim. br. ratione uti | H. |
26. de Is. et Os. | H. | 74. non posse s. vivi | H. |
30. an virtus doc. pos. | T. | 76. de lat. vivendo | H. |
31. de virtute morali | T. |
Zullen nu zij, die een tractaat der Moralia in onze taal wenschen te lezen van dit lijstje veel profijt trekken? Ik geloof het niet. Immers haast alle vertalingen vóór Hartman zijn slechts in een enkel of een paar exemplaren bewaard gebleven en dus voor het publiek zoo goed als ontoegankelijk. Buitendien zijn de 16e en 17e eeuwsche vertalingen uit de tweede of derde hand en voor den hedendaagschen lezer vrijwel ongenietbaar. Tot welk boek men zich voor volledige inlichting, ook omtrent de niet in hun geheel vertaalde stukken, heeft te wenden, behoef ik den lezer zeker niet meer mee te deelen.
Amsterdam.
M. Boas.
- voetnoot1)
- Eerst na het verschijnen van mijn 2e art. in de Maart-aflevering kwam ik op het - weldra bevestigde - vermoeden, dat het Leven van Isocrates, mij bekend uit de drukken van 1644 en 1660, ook reeds voorkomt in de 16e-eeuwsche drukken van Gillis’ vert. van Isocrates’ Demonicea. De vert. dezer vita en niet het boekje van Boomgaert (bov. p. 4) is dus de oudste Ned. vert. van een stuk der Moralia. Ik heb nu deze vert. gemakshalve onder de 17e-eeuwsche gerangschikt en kon dat te eerder doen, daar zij nauw samenhangt met de onder no. 2 genoemde boekjes.
- voetnoot1)
- In de oude collecties vóór Xylander staat een vert. van Robertus Brittannus (afgedrukt ook bij Steph. vol. III. p. 153).
- voetnoot2)
- Ik gebruikte een ed. van Stephanus uit het jaar 1590 (Amst. U.B.). 3) Zie p. 229 n. 1.
- voetnoot4)
- De aanvang van den Lat. text bij Wolf luidt: Isocratis pater fuit Theodorus Erchiensis unus de mediocribus civibus, qui quum servos tibiarum fabros haberet, tantas opes inde consecutus est, ut et aedilitiis muneribus fuugeretur et filios liberaliter institueret enz. De naam Erchiensis beduidt niets en berust op een corrupteel, waarvan Xylander reeds een voor de hand liggende correctie aangewezen had, maar die desondanks tot in de laatste uitloopers van Gillis' vertaling terugkeert, Bernardakis geeft een andere lezing uit een neventraditic; aedilitiis muneribus fungi is, evenals Praetor een Romeinsche terminologie en daardoor misleidende weergave van het Gr. χορηγῆσαι (de choregie waarnemen), waarover Gillis gestruikeld is (schepenschap).
- voetnoot1)
- Deze vert. wordt, zie ik wel, niet genoemd onder Agricola's werken in H.E.J.M. van der Velden, Rod. Agricola, Leidsche diss. 1913 p. 165 vgg.
- voetnoot2)
- Zooals blijkt uit het opschrift van het Register in de ed. 1644 p. 163 (ontbr.ined. 1660).
- voetnoot1)
- Tezamengebonden met een eveneens bij Hartgers in 1646 verschenen vertaling van Erasmus Laus Stultitiae.
- voetnoot2)
- Vgl. over hem thans Kleerkooper en Van Stockum, de Boekh. v. Amst. 1914, I. 558.
- voetnoot1)
- Dat Geerebaerts' aanteekening omtrent het door hem evenmin geziene boekje op van der Aa - die weer zijn aant. aan Paquot dankt - teruggaat, leid ik hier uit af dat hij in den titel evenals van der Aa Isocrates schrijft, bij Paquot staat hier evenals bij Geerebaert in de titelopgave van de drukken van 1644 en 1660 Isocratis (zie bov. p. 232), wat natuurlijk het kenmerk voor de echtheid der aant. is. Wanneer dus Geerebaert in de titelopgave zelf ‘door D.P. Pers’ schrijft, dan is dit, vermoed ik, een subjectieve toevoeging.
- voetnoot2)
- De vita van Cebes is niet, gelijk bij Epictetus het geval is, afzonderlijk door Gillis aan het geschrift van Cebes toegevoegd, maar in het opdrachtsschrijven zelf ingelascht en reeds vóór onze ed. daaruit geëxcerpeerd. Dit blijkt uit een afzonderlijke ed. van Gillis Epictetusen Cebes-vert. ‘t'Amst., gedr. bij Corn. Fransz., voor Corn. Dirxz. Kool, boekverkoper in de Sint-Jans-straat, 1615’ (Amst. U.B.).
- voetnoot3)
- Nl. ed. 1644 p. 82: Onderwijzingen van Epictetus. VVt het Griecx van Stobaeus ende ander versamelt; p. 106: Antwoorden van Epictetus, die men seydt, dat hij gaf op de Vraghen, die hem den Keyser Hadrianus voorstelde; p. 108: Korte vragen en Antwoorden van Thales ende verscheyden anderWijsen; p. 110: De geboden der Stoische Wijsheydt-Beminners; p. 111: Eenige Hooft-stucken van Epictetus Handtboecxken in Koppel-rijm.(De‘Onderwijzingen’ zijn vertaald volgens de vaak herdrukte verzameling der Apophthegmata van Nic. Blancardus).
- voetnoot1)
- Het begin van deze vert. vindt men zelfs in schoolboekjes: o.a. in de ‘Grammatica una cum centuria syntaxeos’ van den Amsterdamschen scholarch Joannes Sartorius (Antw. 1540; ex. Amst. U. B ).
- voetnoot2)
- Vgl. Voigt, Wiederbelebung des kl. Alt. II2 p. 179.
- voetnoot1)
- Wat ik hieromtrent bov. p. 92 zei, berustte op een vergissing.
- voetnoot1)
- Hetzelfde stukje is, in rijm bewerkt door P. Rabus, afzonderlijk verschenen in 1679, en daarna geplaatst vóór diens bewerking der Colloquia, Rott. 1684 p. 13: ‘de vermomde Hofjonker, getrokken uit de schriften van Des. Erasmus’. Volgens de Bibl. Erasm. I p. 46, - die onze bew. niet kent en alleen die van 1679 vermeldt - is het stukje een der Colloquia. Hieronder komt het, als ik goed zie. echter niet voor.