Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 5]Menasseh Ben Israël. (1604-1657).De naam van den Amsterdamschen rabbijn Menasseh ben Israël heeft ook in de geleerde wereld een goeden klank behouden. Dit vindt zijn oorzaak in de vruchtbare werkzaamheid, welke deze rabbijn als schrijver, uitgever en boekdrukker ontwikkeld heeft. Ofschoon het in onze bedoeling ligt, om in dit tijdschrift hoofdzakelijk een overzicht te geven van Menasseh ben Israël's voornaamste letterkundige producten en uitgaven, toch hebben wij het voor den lezer niet ondienstig geoordeeld om hieraan een korte schets van het leven en werken dezer merkwaardige figuur te doen voorafgaan. Menasseh ben Israël werd in het jaar 1604 te Lissabon geboren. Menasseh zelf deelt ons dit meê in zijn: ‘Esperanca de Israel’, in het jaar 1650 voor het eerst te Amsterdam verschenen. Op pagina 97 van dit werk luidt het: ‘En el año de 1603 en mi patria Lixboa fue quemado vivq frey Diogo da Asunçao fraile religioso y doctissimo de edad de 24 años.’ Dus: In het jaar 1603 werd in mijn geboortestad Lissabon de vrome en zeer geleerde monnik Diogo da Asunçao op 24jarigen leeftijd verbrand. In een brief, gepubliceerd door den Heer Elkan Adler, in het Aprilnummer van de Jewish Quarterly Review van 1901, maakt Menasseh ben Israël ook melding van de werken sedert het jaar 1642 door hem geschreven. Hiertoe behoort ook:... el Thesouroh de los Dénim de nuestros ritos y ceremonias, este en mi lengua materna lusitana porq' yo soy pro patria Lisbonense. Vertaald luidt dit: ‘Schat van Wetten’ handelende over Joodsche wetten en gebruiken. Dit boek heb ik geschreven in mijn Portugeesche moedertaal, want ik ben een geboren Lissaboner'. Deze beide plaatsen geven het meest afdoende antwoord op de meermalen gestelde vraag: ‘Waar | |
[pagina 146]
| |
werd Menasseh b. Israël geborenGa naar voetnoot1)? Menasseh's vader Joseph ben Israël was een afstammeling uit een aanzienlijke Spaansche familie, welke, bij decreet van 13 Maart 1492, met alle andere Joden den Spaanschen bodem had moeten verlaten en naar Portugal de wijk genomen had. Toen de Joden ook in Portugal door de inquisitie vervolgd werden, wist Joseph ben Israël met zijn vrouw Rachel Soeyro en zijn eenjarig zoontje Menasseh dit land te ontvluchten, begaf zich waarschijnlijk eerst naar Zuid-Frankrijk en vandaar naar het machtige en bloeiende Amsterdam, dit toen reeds vrije oord voor alle verdrevenen en vervolgden om den wille des geloofs. Reeds in het jaar 1590 hadden marranenGa naar voetnoot2) in Amsterdam voet aan wal gezet. In 1597 wordt de eerste synagoge op Nederlandschen bodem ingewijd onder den naam Beth Jacob (Huis van Jacob). Niet zoodra was de mare onder de marranen op het schiereiland bekend geworden, dat in het Noorden een plekje was, waar zij vrij en veilig konden leven, of van alle kanten komen ballingen aan, waarbij zich ook later Joden uit Italië, Frankrijk en het eiland Madeira voegen. Grootendeels bestaan deze marranen en Joden uit afstammelingen van flinke en aanzienlijke burgers, die door opvoeding en kennis zeer beschaafd, door wreede vervolging des te inniger gehecht aan hun godsdienst, en over 't algemeen door hunne handelsrelatiën eerst met Italië en den Levant, daarna met Indië, zeer rijk waren. Zij drijven handel in diamanten, cochenille, indigo, wijn en andere koopwaren, welke door hunne bemiddeling van plaats tot plaats verzonden worden. Niet alleen met eigen kapitaal, maar ook met het vermogen van vrienden en bloedverwanten, die oogenblikkelijk nog in Spanje en Portugal in het geheim vertoeven, doen zij groote zaken. Deze laatsten zijn reeds met een kleine winst tevreden, daar het hun voornamelijk er om te doen is bij voorbaat ten minste hun vermogen in veiligheid te zien. Ook nijvere werklieden, kleermakers, drukkers, diamantbewerkers, passementwerkers enz., bevinden zich onder hen; aanzienlijke staatslieden, die later den Staten groote diensten zullen bewijzen; geleerden van naam; kortom burgers, die het land, waarin zij zich vestigden slechts tot zegen konden strekken. Door den grooten toevloed van ballingen is de synagoge Beth Jacob spoedig te klein. In 1608 werd een tweede gebouwd met den naam NewéSjalom (Huis des Vredes). | |
[pagina 147]
| |
Aan het hoofd van Newé Sjalom, stond de Chacham Uziël, een karaktervol man van zeer strenge levensopvatting, en een geleerde van veelzijdige studie, die, volgens zijn biograaf Daniël Levi de Barrios, ook op het gebied van genees- en wiskunde ervaren was. Voornamelijk aan dezen Chacham vertrouwde Joseph ben Israël, bij zijn komst alhier, de zorgen toe voor het onderwijs van zijn zoon Menasseh. Er zat pit in den knaap. Behalve de Bijbelsche, Talmoedische en daarmede verwante wetenschappen, vatte Menasseh ook de studie der klassieke letteren met grooten ijver aan en hij onderscheidde zich bovenal door buitengewone vlugheid in het aanleeren van talen. Zoo groot was zijn aanleg, dat hij reeds op 15jarigen leeftijd met succes predikte. Nauwelijks 17 jaren oud, had hij een uitvoerige Hebreeuwsche grammatica in handschrift gereed, die onder vrienden en kennissen van hand tot hand ging. Op achttienjarigen leeftijd werd hij reeds waardig gekeurd om de plaats van zijn leermeester Chacham Uziël, die in 1620 was overleden, in te nemen. In 1623 treedt Menasseh in het huwelijk met Rachel, een dochter uit het doorluchtige geslacht der Abrabanels, die hun stamboom tot op koning David meenden te kunnen terugvoeren. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Joseph, Samuel en Gracia. Door zijn natuurlijke noblesse, door zijn karaktervol optreden, maar vooral ook door zijn wegsleepende welsprekendheid (de Barrios noemt hem den koning der welsprekendheid) maakt de jonge Chacham grooten indruk. Wanneer in de Synagoge Newé Sjalom een predikatie gehouden werd, dan zag men onder de groote schare die daar henen ging, ook vele niet-Israëlieten. Menig vreemdeling, die Amsterdam bezocht, wilde den beroemden predikant eens gehoord hebben. De Roomsche geestelijke Padre Vieira was dikwerf onder Menasseh's gehoor. Maar nog grootere bekendheid zou Menasseh erlangen als schrijver, ja, als zoodanig zich een Europeesche vermaardheid verwerven. Menasseh verstond tien talen, waaronder ook het Arabisch, en schreef zijn werken in het Hebreeuwsch, Spaansch, Portugeesch, Latijn en Engelsch. Eigenaardig is het, dat niettegenstaande er een geest van vrijheidszin over de Vereenigde Provinciën was gevaren, welke zich nauwelijks beteugelen liet, dat toch telkens kerkelijke geschillen rezen. Men theologiseerde en philosopheerde over het ontstaan der wereld, over straf en belooning, over de onsterfelijkheid der ziel en over den vrijen wil. Men was benieuwd om te weten | |
[pagina 148]
| |
wat de Joodsche philosophen daarvan dachten en Menasseh werd de vraagbaak. Hieraan hebben verscheidene zijner werken hun ontstaan te danken. Bij het samenstellen van deze boeken, welke allen in een zeer eenvoudigen en aangenamen stijl geschreven zijn, legde hij een buitengewone vaardigheid aan den dag. Niettegenstaande zijn groote werkkracht had de beroemde Chacham der gemeente Newé Sjalom te Amsterdam, in die dagen van welvaart en weelde, tot aan zijn dood met zware huiselijke zorgen te kampen. Misschien heeft Menasseh te weelderig geleefd. Maar kon men zelfs in die dagen weelderig leven van een salaris van 150 gulden per jaar? Ook in de gouden eeuw kon een Chacham in Amsterdam als huisvader zeer moeilijk met zulk een miniem salaris rondkomen. Menasseh ben Israël was te karaktervol, om daarbij rustig te blijven zitten. Hij besluit in het jaar 1626 tot de oprichting eener Hebreeuwsche boekdrukkerij. Op 1 Januari 1627 verlaat het eerste Hebreeuwsche boek op Amsterdamschen bodem gedrukt (de gebeden volgens den ritus van de heilige gemeente der Spaansche en Portugeesche Joden te Amsterdam) de drukpers. Zoo wordt Menasseh ben Israël de grondlegger eener industrie, welke weldra door geheel Europa om haar prachtige tot op den huidigen dag nog niet overtroffen Hebreeuwsche drukken een groote vermaardheid zal verkrijgen en tot op het einde der 18de eeuw bij duizenden exemplaren tegelijk aan het buitenland zal afleveren en niet alleen aan een groot aantal boekdrukkers maar ook aan boekbinders, lettersnijders en lettergieters in Amsterdam volop werk zal verschaffen. Moritz Steinschneider (1816-1907) was de eerste, die in zijn catalogus van de Hebraica der Bodleiana (p. 322 no. 2129) duidelijk in het licht stelde, dat het eerste te Amsterdam gedrukte He- breeuwsche boek bij Menasseh ben Israël verschenen is. In 1859 vestigde Steinschneider in zijn bibliografisch tijdschrift ‘Ha-Maskir’ (deel II. p. 4) op deze tot dusverre onbekend gebleven uitgave van het Hebreeuwsche gebedenboek nog eens de aandacht. Toen schrijver dezes in 1905 Oxford bezocht, nam hij de gelegenheid waar, om van deze voor de geschiedenis der joodsche typographie zoo belangrijke Amsterdamsche uitgave een vrij uitvoerige beschrijving te maken, welke door hem in het Maandblad ‘Achawah’ van 1 Februari en 1 Maart 1910 werd meêgedeeld. Het titelblad bevat een Hebreeuwsch citaat, ontleend aan Deute- ronomium XXXIII, 28: ‘En Israël zal veilig wonen.’ De getallenwaarde van het eerste Hebr. woord van dit citaat duidt het jaartal aan, | |
[pagina 149]
| |
waarop het boek ter perse gelegd werd (ןַוִּשְׁכֺּן = [5]386 = 1626.) Uit dit citaat klinkt ons een juichtoon tegemoet van den balling, die eindelijk in Amsterdam een plaats der ruste gevonden heeft. Het titelblad vertelt ons bovendien nog, dat de uitgave geschiedde op kosten van Dr. Ephraim Bueno en Abraham Sarphati. Eerstgenoemde was een bekend Amsterdamsch geneesheer. De Rosenthaliana bezit een tiental werken, waarvan de uitgave mede door den steun van dezen maecenas is tot stand gekomen. Rembrandt's penseel heeft zijn beeldtenis vereeuwigd. De familie Sarphati behoorde tot de eerste leden der gemeente ‘Beth Jacob’. Meer nog dan de titel vertelt ons het voorwoord van den corrector, Menasseh's studiegenoot, Isaac Aboab da Fonseca, in 1626 (dus in hetzelfde jaar waarin het gebedenboek ter perse gelegd werd) benoemd tot Chacham der gemeente Beth Israël te Amsterdam. Deze verhaalt ons: dat Menasseh ben Israël naar de teekening van den wetschrijver Michael Juda [Leon] nieuwe Hebreeuwsche lettertypen heeft doen gieten, omdat de typen van Bomberg reeds te veel afgesleten waren; dat twee Heeren door de fraaiheid der nieuwe typen zoo verrukt waren, dat zij zich opgewekt gevoelden, om op hun kosten een klein gebedenboek uit te geven, hetwelk alle vroegere elders verschenen gebedenboeken in volledigheid en fraaiheid van uitvoering zou overtreffen en dat deze Heeren hem, Aboab, verzocht hadden de correctie hiervan op zich te willen nemen. Zeer opvallend is de onbeholpen typograph ische uitvoering van dit voorwoord des correctors, hetwelk ons een scherp helderen kijk geeft op de omstandigheden van het oogenblik. Bijna overal is, ﬣ met ﬣ, een paar keeren ﬢ met ﬢ en een enkelen maal ﬠ met שּׁ verwisseld. De tekst der gebeden (bl. 2-361) is met een grootere quadraatletter dan de voorrede en titel gedrukt en bezit over het algemeen de typographische leemten van het voorwoord niet. Het colophon op p. 361b meldt ons, dat het boek voltooid werd op Vrijdag 13 Tebeth 5387 = 1 Januari 1627. Zeer opvallend is het feit, dat Menasseh ben Israël, die anders niet zoo gemakkelijk te voldoen was, zich met de gebrekkige typographische uitvoering van des correctors voorwoord heeft tevreden gesteld, maar vooral de passieve houding van Menasseh ben Israël, die dezen eersteling zijner pers de wereld inzendt, zonder het van een enkel voor- of slotwoord te doen vergezeld gaan. Het is niet onmogelijk, dat de nog al licht geraakte rabbijn gepikeerd geweest is, | |
[pagina 150]
| |
omdat men naast hem, naast den Chacham van ‘Newé Sjalom’, een corrector noodig geoordeeld had. Zelfs de Rosenthaliana en de Livraria Montezinos in Amsterdam bezitten dit eerste te Amsterdam gedrukte Hebreeuwsche gebedenboek niet. Voor zoover mij bekend, is het exemplaar te Oxford tot op heden een unicum gebleven. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Menasseh ben Israël's eerste persproduct den uitgevers en corrector niet beviel en dat eerst nadat het gebedenboek geheel was afgedrukt, besloten werd om de exemplaren hiervan voor het publiek niet beschikbaar te stellen. Menasseh ben Israël's volgende drukken hebben een behagelijk voorkomen, hun typen zijn fraai. Een zestigtal werken, waaronder verscheidene uitgaven van den Bijbel en van den Pentateuch in de Hebreeuwsche en Spaansche taal, zijn in Menasseh's drukkerij en later in de drukkerij zijner zonen, Joseph en Samuel, verschenen. De titels hiervan vermelden wij aan het slot van dit opstel. Menasseh's drukkersmerk is een pelgrim met een staf in de hand. Op den achtergrond ziet men een stad in het verschiet. Een ovale lijst, rondom deze afbeelding, bevat het Portugeesche randschrift: ‘Apercebido como hu romeiro’= ‘Toegerust als een pelgrim’. Onze gouden eeuw was ook de gouden eeuw van de wetenschappelijke studie der talen, letterkunde en geschiedenis der klassieke oudheid. De invloed van humanisme en kerkhervorming deed ook de studie der Hebreeuwsche oudheid met kracht op den voorgrond treden. De Bijbel was het onderwerp van ieders studie. Het Hebreeuwsch was onder de vakken van het hooger onderwijs opgenomen. Zelfs vrouwen, waaronder de koningin Christina van Zweden, Anna de Rohan, dochter van den Hertog de Rohan, hoofd der Protestanten onder Lodewijk XIII, het wonder harer eeuw Anna Maria v. Schurman, Maria Moulin en zoovele anderen, beoefenden de Joodsche wetenschap. Daar verschijnt in het jaar 1632, Menasseh was toen nauwelijks 28 jaar oud, het eerste deel (de Pentateuch) van: den ‘Conciliador’ (Verzoener), waarin de schrijver zich tot taak gesteld had de schijnbaar met elkaar strijdige plaatsen in de Heilige Schrift te verklaren. Vijf jaren van ernstige studie waren aan het schrijven van dit deel alleen besteed. Het succes, hetwelk Menasseh ben Israël in die dagen met dit standaardwerk ten deel viel, - een werk getuigenis afleggende van een reusachtige belezenheid niet alleen op het gebied van Bijbel, Talmoed, Kabbala, philosophie en de geschiedenis der Joden, | |
[pagina 151]
| |
maar ook van de literatuur der andere klassieke volken - was zeer groot. Het sprak bijna vanzelf dat dit boek, geschreven door een jong rabbijn in een moderne taal - een feit van groote bijzonderheid in die dagen - veel opgang maken moest. Rustig, zonder overhaasting zette Menasseh b. Israël dit werk voort. In 1641 verscheen het tweede deel van den Conciliador, in 1650 deel III en het laatste deel in 1651. Uit dien tijd voornamelijk dagteekent zijn vriendschap met de voornaamste mannen van zijn tijd, met Grotius, Gerard Vossius, Episcopius, Barlaeus, Salmasius, Rembrandt (Menasseh's buurman in de Jodenbreestraat) en zoovele anderen. Rembrandt heeft Menasseh's portret benevens vier platen voor zijn: Piedra gloriosa geëtst en nam dikwijls de gelegenheid waar om zijn buurman bij de afbeelding van Bijbelsche tafereelen te raadplegen. Ook Grotius kwam meermalen zijn licht bij den jongen rabbijn opsteken, laat geen gelegenheid voorbijgaan om dezen tot de uitgave van zijn werken aan te sporen en prijst Menasseh's geschriften als zeer nuttig voor de Christengeleerden. Verschillende buitenlandsche mannen van naam - we noemen slechts Huet, Sorbiere, Felgenhauer, Frankenberg en Mochinger - verzuimden niet, bij hun bezoek aan Amsterdam, Menasseh op te zoeken en eens kennis met hem te maken. Al dadelijk werd het eerste deel van den Conciliador door Dionysius Vossius, bibliothecaris der stadsbibliotheek te Amsterdam, in het latijn vertaald en uitgegeven onder den titel: Menasseh Ben Israel. CONCILIATOR, sive de convenienta locorum S. Scripturae, quae pugnare inter se videntur... Voor mij liggen twee exemplaren uit de Rosenthaliana: (a) en (b), beiden uitgegeven in het jaar 1633 in 4o formaat. Terwijl exemplaar (a) als plaats van uitgave noemt: Amsterdam staat evenwel op het titelblad van exemplaar (b) Frankfort als zoodanig vermeld. De beide exemplaren zijn echter overigens geheel aan elkaar gelijk en hebben geen ander verschil; zelfs heeft het titelblad van beide exemplaren hetzelfde vignet: een roset, geflankeerd door twee engelen, die bloemkransen vasthouden. Waarom in exemplaar (b) op het titelblad gezet werd, dat het gedrukt is te Frankfort, terwijl het aan geen twijfel onderhevig is, dat we ook hier een Amsterdamschen druk voor ons hebben, op deze vraag geeft een der resolutien der Staten van Holland uit het jaar 1633 misschien het afdoend antwoord. Op pag. 79 dezer Resolutiën lezen we het volgende: | |
[pagina 152]
| |
‘Is ter Vergaderinge gepresenteert seecker Boeck van een Jode geintituleert Mannas Benysrael Conciliater vervattende solutien van verscheiden strijdigheden, die in de Boecken van Moyses schijnen te wesen, en verstaan daerop te nemen het advys van de Theologische Faculteyt tot Leiden, welcke bij hare rescriptie van den ses en twintigsten September geadviseert hebbende, dat daarinne eenighe ergerlycke ende onstichtelycke saecken souden wesen vervat: Is na delibiratie verstaen, dat de Dedicatie van 't voorsz. Boeck niet aengenomen en de selve daer van sal moeten afgesondert en alsoo het voorsz. Boeck op syn beloop gelaten werden.’ Na deze weigering van de dedicatie was Menasseh ben Israël wellicht bevreesd, dat ook het boek zelf wel eens geen genade in de oogen der regeering zou kunnen vinden en achtte hij het daarom raadzaam een nieuw titelblad er voor te doen vervaardigen, met de vermelding van Frankfort in stede van Amsterdam als plaats van uitgave. Pijnlijk moet de weigering van de opdracht door de Staten van Holland voor Menasseh ben Israël wel geweest zijn. Er scheen hem blijkbaar veel aan de aanvaarding daarvan gelegen. De Hoogleeraren Barlaeus en Vossius hadden M. een aanbevelingsschrijven voor hun vriend van der Myle, lid van de Staten van Holland en Curator der Leidsche Universiteit gegeven en Barlaeus had later nog eens aan v.d. Myle over deze aangelegenheid geschreven. Beteekenisvol maar vreemd in verband met het advies der theologische faculteit is een mededeeling van Isaac da Costa betreffende den Conciliador luidende: ‘Menasseh heeft vanwege dit werk ook bij streng gereformeerde geleerden bij wie hij anders om onderscheidene redenen minder gunst pleegt te vinden lof geoogst’.
Wordt voortgezet. J.M. Hillesum. |
|