Mededeelingen.
Oorlogsbibliografie, en catalogus over internationaal privaatrecht, - De firma Mart. Nijhoff gaf een tweetal catalogusjes van bescheiden omvang (resp. 15 en 40 bladzijden), met 't oog op de tijdsomstandigheden samengesteld.
Het eene is eigenlijk geen catalogus, maar eene werkelijke bibliografie over den oorlog, en de rechtsvragen die daarmede samenhangen. De titel wijst den omvang nauwkeurig aan: ‘Bibliographie des publications parues dans les Pays-Bas(1914-1915) sur le droit international public, les relations internationales et la guerre 1914-1915 et le mouvement de la paix.’ Naar deze aanwijzing worden eerst de titels van de verschenen boeken gerangschikt met bijvoeging van de prijzen (blz. 1-8), daarna de tijdschriftartikelen (blz.8-15). In de eerste afdeeling mag bijzonder gewezen worden op het korte overzicht van de officieele oorlogspublicaties der verschillende landen op blz. 3.
Een eigenlijke catalogus is die over het internationale privaatrecht, veel omvangrijker - daar hij zich niet beperkt tot 't geen in de twee oorlogsjaren verschenen is -,en met een alfabetisch register voorzien. De meeste vermelde werken zijn nog in den handel te krijgen, maar ook oudere werken zijn - zonder prijsopgaaf - opgenomen.
Bijbel van deux-aes. - 't Is misschien reeds meer vermeld, maar 't lijkt me toch de moeite waard te verwijzen naar Le Francq van Berkhey Nat. historie van Holland III, 5 (1776) 1432, waar gezegd wordt dat het rijmpje ‘de armen moeten het cruyce dragen’ behoort bij het verkeerbord, ons triktrak (tiktak of kwakken).
J.W.E.
De auteur van het Oera-Linda-Bok. - De Leeuw. Ct. van 10 April meldt: De inhoud van het kistje met bescheiden betreffende het Oera-Linda-Bok, door wijlen Johan Winkler toevertrouwd aan het ‘Friesch Genootschap’, heeft zelfs aan zeer gematigde verwachtingen niet beantwoord.
De heer Winkler wijst als schrijvers van het bekende handschrift aan de heeren Haverschmidt (Piet Paaltjens) en dr. Eelco Verwijs. Geen enkel historisch bewijs wordt voor deze meening aangevoerd. Alles is slechts eene persoonlijke opvatting, die de zaak, naar het oordeel van het bestuur van het ‘Friesch Genootschap’, niets verder brengt en bovendien volkomen in strijd is met de houding van de zoogenaamde falsarissen en met de door J. Beckering Vinckers gepubliceerde gegevens, voorkomende in de uitnemende verhandeling, getiteld: ‘Wieheeft het Oera-Linda-Boek geschreven’?
De memories van Johan Winklerzijn overigens onderhoudend en wel aardig voor de kennis van het verloop, dat de zaak gehad heeft in den boezem van het ‘Friesch Genootschap’.
Het ligt in het voornemen van het bestuur van dat Genootschap om de schriftelijke bescheiden uit het kistje later te publiceeren in de ‘Vrije Fries’, het genootschappelijke tijdschrift.