De afbeeldingen van de beide zijden van den haring zijn in alle opzichten gelijk aan die, voorkomende in Het Boek, 's-Grav. 1916, Jaarg. 5, No. 1, blz. 15. De naam van den graveur wordt ook hier niet genoemd. De voorstelling is in beide exemplaren geheel dezelfde. De gravure is minder mooi, de schaal is iets kleiner - breedte 29, hoogte 23 c.M., waarvan 7½ c.M. voor het 10-regelige onderschrift.
De beschreven prent berust in de Bibliotheca Thysiana te Leiden, zie: Catalogus der Bibliotheek van Joannes Thysius, Leiden 1879, blz. 304, No. 264. (Het nummer van de prent in het kunstboek (in plano) is thans No. 257).
Op een andere prent, ook in die prentencollectie in de bibl. van Thysius, vind ik de vrees voor een wondervisch (zonder inscripties) afgebeeld. Ik heb U die ook zoo nauwkeurig mogelijk beschreven. Of er eenig verband is weet ik niet.
Catalogus der Bibliotheek van Joannes Thysius, Leiden 1879, blz. 309, No. 720 (thans A, No. 135). Prent van C.J. Visscher. 36 c.M. lang × 27 c.M. breed.
Hierop ziet men afgebeeld, ongeveer in het midden, een visch, in den vorm van een rog, met neus, 2 groote oogen en langen staart. (5 c.M. van neus tot staart; 3 c.M. breed).
Op de bovenhelft van de prent acht voorstellingen:
1. Kerk met toren, en daarbij als opschrift, dienende voor de geheele prent:
hout hou mannen al met een
laet het volck comen op de been/
heet leent bul maijhers dije peel want
weet medevaert tongerloo en/alle dije gehuchten
om dijt vreselijcke/dijer te verstoren
het het stert en nus en geen ooren
het/spout vijer al quamt vijtter hellen
veel vreselijcker als men kan vertellen.
2. Vier vrouwen, die aan een bel trekken, die in een boom hangt, en als bijschrift:
treckt aen, treckt aen/wij sullen al locken/
en trecken stormen/met onse kloeken/
3. Een boer met een piek en als bijschrift:
steckt of/Ick steck/en wijlt neijt/flouuen
het mochte/ons en het hele/lant benouuen.
4. Een priester met een wijwaterkwast en daarachter de koster met een kruik wijwater, en als bijschrift:
onze passtor heer en sal niet/falen
hij heet de coster/het wijwater/doen halen/
5. Een persoon, die bij een doode staat en met levendig gebaar uitroept:
Och mannen hout malcanderen/dije hant
en spijegelt u aen/desen verslagen quant