Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsche vertalingen der Moralia van Plutarchus II.2. Als een eerste vertaling van de opgenomen verhandelingen dient zich aan: Eenighe | MORALE| of | zedige | werken | van | Plvtarchvs | Nieuwelycks vertaelt | door | R.T. | 't Amsterdam, | 1643. - 12o. VIII p. + 478 p. (In de Leidsche Cat. 1887. I. 599 wordt 't jaartal 1644 opgegeven, in verband met het volgende titelblad, zie verder ben. p. 88 vg.). Op dit gegraveerde titelblad volgt een gedrukt: Inhoud:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De anonymus R.T. heeft zijn stukken gekozen uit twee verschillende gedeelten der Moralia. Vooreerst uit het begin (Bern, vol. I. verh. 1-9). Hiervan vertaalt hij achtereenvolgens verh. 1, 2, 3, 4, (in zijn vert. nrs. 1, 2, 3, 7), slaat twee stukken over verh. 5 en het reeds door Boomgaert behandelde de capienda ex inim. util. (verh. 6), dan volgt verh. 7 = bij R.T. nr. 10, het kleine stukje verh. 8 de fortuna wordt gepasseerd (dat juist Glazemaker uitsluitend uit deze groep heeft opgenomen, vgl. ben. p. 93) om te eindigen met verh. 9 = bij R.T. nr. 5. Bij deze zes stukken uit het begin der Moralia sluiten zich vier uit een later gedeelte (Bern. III. 30-39) aan, en wel eerst de drie achtereenvolgende verh. 30,31,32 == bij R.T. 6, 4, 8, waarna weer de 33ste verh., het door Boomgaert vertaalde de tranquillitate animi, endaarna nog 5 andere stukken ter zijde worden gelaten; hierna sluit 39 (bij T. 9) de rij. Kan het al een spel van het toeval zijn, dat in deze ‘nieuwelycks’ vervaardigde vertaling, de beide stukken van Boomgaert in ieder der beide groepen zijn overgeslagen, het kan bezwaarlijk ontkend worden, dat Glazemaker, wiens bewerking wij in de derde plaats zullen bespreken, bij zijn keuze der stukken rekening heeft gehouden met die, welke reeds door R.T. waren behandeld, (ben. p. 93) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dit boekje plaatst ons voor een bibliographische kwestie. Is er iets bekend aangaande den bewerker, die zich achter de initialen R.T. verschool? De nieuwere bronnen geven een gedecideerd antwoord. Zoowel de Catalogus der Leidsche Bibl. (= Cat. Mij. Ned. Letterk. 1887. I. 599) als die der Amsterdamsche, die in 1909 in het bezit van een gemutileerd exemplaar van het boekje kwam, noemen als auteur den Remonstrantschen voorvechter Reinier Telle (1558-1618, vgl. echter ben. p. 88 n. 2) Bij Rogge (Bibl. der Remonstrantsche geschriften 1863 p. 274) neemt de Plutarchus-vertaling, als verschenen in 1614, een plaats onder zijn werken in; in overeenstemming daarmee of wel op grond daarvan zegt Knuttel, die aan Telle in de Gids van Oct. 1886 een monographie wijdde p. 2 ‘in 1614 zond hij in het licht ‘Eenige morale of zedige werken van Plut., vertaald door R.T.’, eveneens kent Van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers 1883 vol I p. 539 den Plutarchus van R.T. aan Telle toe (met het jaartal 1644). Maar tegen deze identificatie, al moge zij ook ten opzichte van andere geschriften (van Doorninck 1.1.) onbetwistbaar zijn, bestaan overwegende bezwaren. R.T. heeft zijn vertaling gericht tot - niet opgedragen aan, zooals Rogge zegt - ‘den Hoog-geleerden en doorsnuffelende Heer Franciscus Heermans’Ga naar voetnoot1), den auteur van de herhaaldelijk herdrukte ‘Guldene Annotatien, vertoonende de Heerlijckste deuchden, daden, leeringhen, ende sententien, van de Alderdoorluchste ende vermaertste Mannen der wereld.’ ‘Uw gulde spreuken’ zegt R.T. in zijn voorrede, ‘daar al de Werelt zijn geest en herssenen mee vergult, hebben ook aen my zoveel te weeg gebracht, dat ick mijn zin op diergelijk gout geleght heb, verscheide gulde boeken om die oorzaek dan doorzoekende, ben endelyk tot die van de doorlugtige Plutarchus gekomen, en daer aen komende, heb geoordeelt dat de verhandelingen die hier na volgen, den lezeren niet min als d'uwe zoudenGa naar voetnoot2) gevallen’ enz. Van zijn vertaling durft hij zich, gelijk hij verder schertsend zegt, nog al succes voorspellen ‘'t welk wel zou dienen te blijken aen zoo veel verscheyde eerdichten, dien ik in de volghende drukken hier opverwacht’, mochten die onverhoopt uitblijven, dan zal Heermans hem zeker wel uit medelijden een deel van de hem te beurt gevallen eerdichten willen afstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Neemt men den zesden (kwarto)-druk van de Guldene Annotatien van 1642 ter handGa naar voetnoot1), dan begrijpt men R.T.'s hekeling van de ‘overvloedigheid’ der eerdichten: daar staan meer dan 20 stuks, in allerlei talen, zelfs in het Arabisch en het Hongaarsch, o.a. van Gomarus, Anna Roemers, Barlaeus, Jacob Cats, Dan. Heinsius. En gesteld nu dat Heermans' geboortedatum ietwat ouder is dan het dubieuze jaar 1610, dat van der Aa op grond van oudere publicaties opgeeft (vol. VIII p. 382), gesteld verder dat Telle nog enkele jaren na 1618, dat vroeger als zijn sterfjaar beschouwd werdGa naar voetnoot2), geleefd heeft en dat de eerste druk van de Guldene Ann. al vóór 1634 (v.d. Aa t.a. p.) heeft het licht gezien, Telle kan het verschijnen er van onmogelijk hebben beleefd. Immers Heermans heeft zijn, naar zijn meening, instructief boekje opgedragen aan den jeugdigen Prins van Oranje, den lateren Willem II, die eerst in 1626 is geboren. Men verwondert zich, dat Rogge dit niet reeds heeft opgemerkt: van Heermans geeft hij (Bibliotheek der contra-Remonstrantsche geschriften 1865 p. 251) het geboortejaar overeenkomstig van der Aa. Hiermede is nu in overeenstemming, dat noch in de algemeene werken, die Rogge voor de werken van Telle aanhaalt, de la Rue Gelett. Zeeland 1734 p. 202, Paquot, Hist. lit. des Pays-Bas 1765 1 428, noch in de bronnen, waarnaar in deze werken de lezer verwezen wordt, Sweertius Ath. Belg. 1628 p. 650, Val. Andreas Bibl. Belg, ed. 3a 1643 p. 789, BoxhornChron. v. Zeelandt 16441.464, Sandius Bibl. Anti-Trinit. 1684 p. 12, ook maar met een enkel woord van een Plutarchus-vertaling van de hand van Telle gerept wordt. Rogge dankte dus zijn kennis omtrent Telles auteurschap aan geen andere bron dan die hij bij dezen titel aangeeftGa naar voetnoot3), den - ouden - Catalogus van de Mij. van Ned. Lett. Bijvoegsel (van 1853) p. 18. Maar hierin wordt Reinier Telle alleen vermoedelijk, n.1. voorzien van een vraagteeken als schrijver van het boekje opgegeven en de editie zelf geplaatst in 1644, terwijl er uitdrukkelijk bij vermeld wordt, dat op den gegraveerden titel het jaartal 1643 staat. Rogge heeft nu blijkbaar, met het exemplaar der Leidsche Bibl. in de hand, dus met hetzelfde exemplaarGa naar voetnoot4), dat boven beschreven is en waarvan de beide titelbladen p. 85 en 86 gereproduceerd zijn, de opgave van den Leidschen Catalogus gemeend te moeten verbeteren. Inderdaad | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||
is het cijfer der tientallen in het jaartal op het tweede titelblad onduidelijk en gelijkt dit jaartal zeer veel op 1614; om het schijnbare verschil tusschen de beide jaartallen op te heffen heeft dan ook een vroegere bezitter van het Amsterdamsche exemplaar het benedengedeelte van het 2e titelblad verwijderd. Rogge zag nu in de door hem als juist geoordeelde dateering 1614 een bevestiging voor het vermoeden van den bewerker van het Leidsche Bijvoegsel van 1853, dat met R.T. Reinier Telle zou zijn bedoeld, en hield blijkbaar den titel van het 1e titelblad voor dien van een jongeren nadruk uit het jaar 1643. Er kan echter geen twijfel zijn, of het cijfer der tientallen is, gelijk de bew. van den Leidschen Cat. van 1653 reeds las, een slecht afgedrukte 4, iets kleiner dan de 4 der eenheden. Het verschil tusschen jaartal van 1e en 2e titelblad wordt hierdoor verklaard, dat met de graveering van de voor het titelblad gebruikte plaat reeds in 1643 begonnen was, maar dat de druk van het geheele boekje eerst in 1644 heeft plaats gehad.Ga naar voetnoot1) Dientengevolge verliest de toekenning van het boekje aan Telle lederen grond, alle boven aangehaalde nieuwere zegslieden gaan op Rogge terug, behalve van Door- ninck, die evenals Rogge, den Leidschen Catal. van 1853 gebruikte, immers in beide (v. D. en Cat.) wordt het formaat van het boekje in 4o opgegeven, hetwelk bij Rogge enz. in 12o verbeterd is. Op stuk van zaken zou men mij echter één omstandigheid kunnen tegenwerpen: dat de Amsterdamsche boekverkooper Hendrik Maneke, voor wien het boekje is gedrukt en bij wien in de Barndesteeg de ‘Saxische Bijbel’ uithing, volgens Ledeboer, Alphabetische Lijst van Boekdrukkers enz. 1876, juist werkzaam is geweest in het - althans voor de Plutarchus-vertaling - door mij verworpen jaar 1614. Evenwel - een documentatie voor dit jaartal ontbreekt: Ledeboer geeft niets van hem dan een zonder opgave van jaar verschenen boekje ‘de Pynbanck wedersproken en bematigt door D. Joncktys’. Daarentegen had hij in de Proeve van hetzelfde werk 1872 p. 62 nog een ander en wel gedateerd boekje genoemd, dat zelfs later dan het boven aangenomen jaar voor R. T.'s Plutarchus het licht zag: ‘Hollandts Sleepraatje ofte Discours tusschen twee gereformeerde........Tot Amsterdam; gedrukt bij Hendrik Maneke bij de Nieuwe MartGa naar voetnoot2) 1655.’ Maar in de definitieve uitgave had hij dit geschrift verwaarloosd, blijkbaar, omdat Tiele, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bibl. Ned. Pamphletten (1860) nr. 4435 den naam Maneke voor een pseudoniem hield. Tot een dateering in overeenstemming met het voor de Plut. vert. vastgestelde jaar 1643/4 komen wij vooreerst door twee andere boekjes, die genoemd worden in E.W. Moes' aantee- keningen omtrent de Amsterdamsche drukkers, welke Dr. Burger voor mij geraadpleegd heeft: 1) ‘Servum Arbitrium, dat is: de knechtelijke wille.... door Mart. Luther’, t'Amst. Voor Hendrik Maneke Boekverk. in de Barndesteeg inde Saxse Bybel 1646 (ex. Amst. U.B.); 2) ‘De klucht van Oene door Jan Vos’, t'Amst. Bij Dirck Wtten- brouck, in de Slyckstraat. En men vintse te koop by Hendrik Maneke in de Barrendesteegh in de Saxsische Bijbel 1649 (ex. Amst. U.B.). En dan weten wij sinds kort (Kleerkooper en Van Stockum, de Boekhandel v. Amsterdam [1914] vol. II p. 402), dat Hendric Maneken eerst in 1636 in het boekverkoopersgilde gekomen is. Hierdoor verkrijgt de fatale datum 1614 bij Ledeboer een apocrief tintje. Een kleinigheid stelt ons in staat zijn bron aan te wijzen. Hoe verschillend Maneke de steeg, waarin hij zijn winkel had, ook spelde, Banzénde-steegh, zooals Ledeboer (naast Barnde-steegh) in zijn Proeve schrijft, heeft hij zeker nimmer gezegdGa naar voetnoot1). Maar dezelfde drukfout vindt men ook al in het Leidsche Bijvoegsel van 1853 - de corrector was blijkbaar geen geboren en getogen Amsterdammer - inde beschrijving van ons Plutarchus-boekje, waarin Rogge t.a. p. den straatnaam verbeterde en het jaartal ten onrechte veranderde. M.a. w. Ledeboers dateering gaat op Rogge en dus ook al weer in laatste instantie, op het Leidsche exemplaar van R. T.'s vertaling van Plutarchus' Zedige en Morale werken terug. Nu het gebleken is, dat R.T. zijn Plutarchus de wereld inzond niet lang (1643-44), nadat de groote editie van Heermans Guldene Annotaties met de lange sleep eerdichten verschenen was (1642), treedt de spot daarmede in een scherper licht. In latere edities zijn de eerdichten - evenals in vroegere - tot enkele beperkt. Of Heermans zich er iets van aangetrokken heeft? Dat deze den Plu- tarchus-vertaler van antwoord gediend had, zouden wij gaarne hebben gezien, al was het alleen maar om achter R. T.'s werkelijken naam te komen, die nu wel altijd onbekend zal blijven. Voor Telle, die rector van de Latijnsche school te Zierikzee is geweest, is het maar gelukkig, dat hij van het auteurschap van deze - nu in den modernen zin (bv. p. 6 n. 2) - slechte Plutarchus-vertaling wordt ontlast. Zij verdient in alle opzichten het praedicaat slordig | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en staat achter bij die van Boomgaert. Dat zij naar Amyot is bewerkt, is niet moeilijk te bewijzen. Een voorbeeld van een gebrekkig zich indenken in het verband en in de eigenaardigheid van Amyotsstijl levert het begin van de recta ratione audiendi. Daar is sprake van iemand, die de toga virilis heeft aangenomen, bij Amyot naar gewoonte nog al uitvoerig en met toepassing van een Fransch gezegde toegelicht ‘estant par maniere de dire sorti hors de pageGa naar voetnoot1), & ayant pris la robe virile’: onze vertaler laat juist de hoofdzaak vervallen maar handhaaft de stilistische wending, waarmee Amyot de Fransche uitdrukking inleidt (‘zijnde om zoo te spreecken uit de Jonghelinghschap, in de mannelijcke ouderdom getreden’), ofschoon Plutarchus een eindje verder aan de in de oorspronkelijke uitdrukking vervatte gedachte een beschouwing vastknoopt. Iets dergelijks bemerkt men in de vertaling van het begin van de aud. poet., dat hier naast Amyots vertaling volgt. Waar deze zijn aequivalent voor μεθ' ἡδονῆς ἐνθουσιῶσι, ils sont rauis d' aise et de ioye verontschuldigt door dezelfde toevoeging par maniere de dire, herhaalt R.T. haar op zijn beurt, echter bij een stroeve uitdrukking ‘in de vreugd opgetrocken zijn’, die zijn onvermogen als vertaler volkomen aan de kaak stelt. - Ook hier heb ik door enkele aanteekeningen de verhouding tusschen beide vertalingen onderling en het origineel toegelicht.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Evenals Boomgaerts vertaling van detranq. animi weer den grondslag vormt voor die van Glazemaker (zie ben. p. 94), is van R. T.'s bewerking van de liberis educandis, het eerste stuk der Moralia, tevens ook van R. T.'s verzameling, reeds partij getrokken in een nog in hetzelfde jaar 1644 verschenen afzonderlijke anonieme vertaling, opgenomen in het later onder groep b) te behandelen Epictetus-boekje. Dan zal ik een parallel trekken tusschen het Gr. - Am. eenerzijds, R.T. en den anonymus anderzijds. Glazemakers verzameling is, gelijk ik thans hoop aan te toonen, als een voortzetting te beschouwen van die van R. T.
3. De in tijdsorde volgende vertaling is die van den zeventiende-eeuwschen beroepsvertaler J.H. Glazemaker. Zij ontbreekt in de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lijst van zijn geschriften bijv. d. Aa VII. p. 203 vg. en is evenmin in de door hem geciteerde bronnen te vinden; in den Cat. der Mij van Ned. L. (1887.) I komt zij onder de Plutarchus-vertalingen p. 599 nog niet voor. Vermoedelijk wordt zij dus hier voor 't eerst vermeld. Eenige jaren te voren 1658 had Glazemaker enkele andere Grieksche moralisten vertaald, Epictetus en Cebes (welke vertalingen Siegenbeek Bekn. gesch. der Ned. Lit. 1826 p. 222 alleen kende) en M. Aurelius. Verscheide | Zedige | WERKEN | van Plutarchus | door | J.H. Glazemaker | vertaalt. | Boekdrukkersmerk. | t'Amsterdam | Bij Gerrit van Goedesberg, Boekverkoper | op 't Water | aan de Nieuwebrug 1661. 8o. VIII p. + 246 p. Aan den voet van p. 246: t'Amsterdam, | Ter Drukkerye van Tymen Houthaak, op | de Nieuwezijds Kolk, 1661. Inhoud:
Geen dezer stukken vindt men bij R.T. Blijkbaar heeft Glazemaker alleen uit de beide groepen, waaruit R.T. zijn stukken gekozen had (Bern. vol. I. 1-9; III, 30-39), die verhandelingen vertaald, die bij dezen ontbraken. Uit de eerste groep alleen een der beide door R.T. overgeslagene: verh. 8 de fortuna, bij Gl. nr. 7; in de tweede groep begint hij juist na de drie door R.T. achtereenvolgens vertaalde 30-32, met nr. 33 de tranq. animi, dat bij den anonymus vermoedelijk wegens de vert. van Boomgaert was buitengesloten en hier nu bij Gl. voor de tweede maal in onze literatuur optreedt. Hij vervolgt met 34, 35 (nr. 2 en 1), laat twee kleine stukjes weg en besluit met de reeks 38-42, waaruit hij opvallenderwijze juist het eenige door R.T. uit het slotgedeelte dezer tweede groep behandelde 39 de curiositate verwijdert. (Gl. nr. 3, 8, 5, 7). Men kan dus Glazemakers vertaling als een vervolg op die van R.T. beschouwen. Ook een beroepsvertaler als Glazemaker heeft zich van Amyot bediend. Dat blijkt reeds uit den uiterlijken vorm zijner vertalin- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gen: de inleiding tot iedere verhandeling, de korte inhoudsopgave, die aan ieder hoofdstuk voorafgaat, en de randnotities, die den text verder begeleiden, zijn geheel aan den Franschen folio ontleend en vertaald. Het zou verder niet moeilijk zijn Glazemakers afhankelijkheid van Amyot ook op grond van den text te bewijzen, gelijk bij Boomgaert en R.T. Liever toonen wij aan, hoe hij bij de vertaling van de tranquillitate animi zich zijn werk nog meer heeft verlicht, door eenvoudig de vroegere vertaling van Boomgaert te modernizeerenGa naar voetnoot1).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Men ziet, hoe Boomgaerts vertaling hier door die van Glazemaker doorschemert; hoe tevens de verwatering van den text voortgang maakt. Wil men Glazemaker eens bespieden bij het retoucheeren van den text van zijn voorganger, dan vergelijke men den zin, die iets verder volgt, in beider vertaling (Bmg. p. 3, Glaz. p. 128):
Terecht verbetert hij uit zijn Amyot ouders (parens) in magen (zie bov. p. 6 vg.), maar onnadenkend vat hij in den zin ‘maer het soude een quaede medecijn wesen’, het woord medecijn is de oud-hollandsche beteekenis geneesmeester, terwijl het hier geneesmiddel beduidt (φάϱμακον medecine, Am.), blijkbaar daartoe verleid door hetgeen eenige regels verder staat: ‘alsoo en soude het oock gheen beter genees-meester voor de ziele wesen enz.’ (ἰατϱός, medecin). Het is wellicht nuttig Amyots geheele vertaling van dezen zin hier af te schrijven: ‘mais ce seroit vne mauuaise medecine au corps, pour le deliurer de douleur lui faire perdre le sentimēt: & ne seroit de rien meilleur medecin de l'ame celui qui pour lui oter tout ennui & toute fascherie, la voudroit rendre paresseuse, molle, oubliāte tout deuoir enuers ses amis, ses parēs & son païs.’
Amsterdam. M. Boas.
(Slot in een volgende aflevering). |
|