Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 3]De Lucretius-druk van 1486 in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek.In de tweede helft van Septembermaand 1811 vertoefde Jean-Adrien Joly, conservator van het aan de ‘Bibliothèque impériale’ te Parijs verbonden prentenkabinet, te 's Gravenhage, om, gevolg gevende aan de ministerieele beschikking van den 8sten Augustus tevoren, de voornaamste prenten der Haagsche stadsboekerij uittezoeken. Bij keizerlijk decreet van den 27stenJuni 1811 was nl. de voormalige Koninklijke bibliotheek aan de stad 's Gravenhage geschonken, uitgezonderd de nader aan te wijzen prenten en boeken, die naar Parijs moesten worden gezonden. De toen aanwezige prentverzameling was in 1807 door aankoop van het kabinet VanLeyden ontstaan, voor welke collectie door koning Lodewijk ƒ 100.000.- was besteed. Gelijktijdig was Joly gemachtigd ‘à profiter de sa mission pour 'négocier avec la bibliothèque d'Utrecht l'échange d'un exemplaire des oeuvres de Lucrèce contre un exemplaire du même ouvrage qui sera cédé par la bibliothèque impériale’. Via den intendant van binnenlandsche zaken, den prefect en den onder-prefect bereikte dit besluit den maire van Utrecht, die deze zaak dan ook den 8sten September met zijne adjuncten besprak, en in welke bijeenkomst werd ‘goedgevonden zulks aantenemen voor informatie, in afwachting van het arrivement van den heer Joly ten dien einde gechargeert’. Uit niets valt evenwel op te maken, dat Joly de oude bisschopstad heeft bezocht, maar wel is het zeker, dat zijn assistent Jean Duchesne, toen nog employé bij het Parijsche prentenkabinet, in die dagen te Utrecht is geweest. Het door hem uitgegeven reisverhaalGa naar voetnoot1), waarin eene korte beschrijving van de in het koor der St. Janskerk geplaatste stads- en akademie-boekerij wordt gegeven, levert daarvan het bewijs. | |
[pagina 82]
| |
Duchesne is echter onverrichter zake moeten terugkeeren. Het aangewezen boek schijnt bij zijn bezoek onvindbaar te zijn geweest, want in den klapper op de notulen van den maire, staat bij de verwijzing naar de beraadslaging van den 8sten September vermeld, dat hier “over zeker vermist boek in de bibliotheek” sprake is. Bovendien zijn de beide toen in de Utrechtsche verzameling bewaard wordende Lucretius-uitgaven daar nu nog aanwezig. Het gerequireerde boek is dus later terug gevonden. De Utrechtsche bibliotheek bezat in dien tijd een druk van 1486 en één van 1514 van Lucretius' ‘De rerum natura’, waarvan ongetwijfeld de eerste ten behoeve van de Parijsche zuster-instelling werd verlangd. Mogelijk ontbrak deze incunabel aan de groote Fransche verzameling, maar meer waarschijnlijk is het, dat dit boek om de daarin geschreven aanteekeningen werd begeerd. Het is de in October 1486 door Paulus Fridenperger te Verona voltooide editieGa naar voetnoot1), welke foliant tusschen dejaren 1670 en 1718 in de Utrechtsche bibliotheek opgenomen moet zijn. Ze werd het eerst in den catalogus van 1718 (bladz. 83) onder de ‘miscellanei in folio’ vermeld, en daar als eene ‘Lucretius, passim in margine manu alicujus viri docti notatus, edit. antiqua’ aangeduid. Het in den rechterbovenhoek der eerste bladzijde geplaatste ‘B. Aezij’ duidt vermoedelijk den naam van een vroegeren bezitter aan, doch meer valt over de herkomst van het boek niet te zeggen. Alleen bewijzen de vele oude wormgaten, dat het vroeger van een houten band voorzien was en dus allicht tot eene kloosterboekerij heeft behoord. Het is later (waarschijnlijk in de 18de eeuw) in eenen, van een ander boek af komstigen, perkamenten band gezet, waarvan de borden tot dit doel verkleind moesten worden. Onderaan de laatst-bedrukte bladzijde (fol. 95 r.) staat geschreven: Castigatus fuit hic codex cum codice Pomponimo a reverendo patre domino Sebastiano Priolo, protonotario apostolico ac Sanctissimi domini nostri referendario et secretario, necnon a Francisco Cerreto Parmensi ejusdem adscripticio. Romae mense Octobris 1492 anno primo pontificatus Alexandri VI. In vrij regelmatig Italiaansch renaissance-schrift zijn dan ook door twee handen, in en naast den gedrukten tekst, allerlei wijzigingen aangebracht, terwijl een drietal bladzijden met aanteekeningen over latijnsche schrijvers voorafgaan, die eveneens aan het handschrift van | |
[pagina 83]
| |
| |
[pagina 84]
| |
Pomponius zijn ontleend. Met een hand van iets lateren tijd zijn hier en daar nog aanvullingen (vaak in het grieksch) ingeschreven. Volgens LachmannGa naar voetnoot1) schreef de humanist Julius Pomponius Laetus den bedoelden codex van Lucretius tijdens zijn gevangenschap te Rome in 1468. Pio maakte voor zijn uitgebreiden commentaar, die in 1511 bij Hieronymus Baptista de Benedictis te Bologna verscheen, naast vier andere handschriften ook van dat van Pomponius gebruik. Van dien commentaar zag volgens het colophon in 1514 een herdruk ‘in chalcographia Ascensiana’ het licht, waarvan het titelblad verder ‘venundantur ab Ascensio & Joanne Parvo’ vermeldt en dat met het bekende drukkersmerk van den laatstgenoemde (Jehan Petit te Parijs) versierd is. Van dezen, door Nicolaus Beraldus verzorgden, herdruk bezit de Utrechtsche universiteitsbibliotheek een fraai exemplaar, dat het eerst in den appendix van den catalogus van 1670 (bladz. 134) werd beschreven. Volgens Pio's voorwoord berustte Pomponius' handschrift toen nog in eene boekerij in eene der voorsteden (of in de omgeving) van Mantua. Sinds dien schijnt het echter verloren te zijn gegaan; de meest-bekende commentatoren van den laatsten tijd (Lachmann, Munro, Giussani) hebben het althans niet gekend. In hoeverre nu de aanteekeningen van de in Utrecht bewaard wordende incunabel het handschrift kunnen vervangen en dan nog van waarde voor de wetenschap zijn, kan ik niet beoordeelen. Het feit evenwel, dat de verbeteringen en aanvullingen in het tijdvak van den grooten opbloei van het classicisme zijn geschreven en dat daartoe de gegevens weer aan het handschrift van ééne der voormannen in de humanistische beweging waren ontleend, blijven aan het boek bijzondere waarde verleenen. Ook de omstandigheid, dat het voor ruim honderd jaren door de rijkste boekerij van Europa werd opgeëischt, en dus toen nog door geleerden als een document van bijzondere wetenschappelijke beteekenis moet zijn aangewezen, maakt den wiegedruk (bovendien het eenige exemplaar in Nederland) tot een zeer merkwaardig bezit.
G.A. Evers. |
|