| |
Boekbesprekingen.
La Bibliographie dramatique et les collections de théâtre, par Aug. Rondel. Lille Impr. Lefebvre-Ducrocq 1913.
De heer Auguste Rondel is volgens zijn visitekaartje ‘Président du Cercle des Escoliers’ te Marseille, maar wat van meer belang is, hij is ‘collectionneur’, hij heeft een hartstocht voor verzamelen en classificeeren, en wijdt zich sinds 15 jaren ‘avec une tenace obstination à constituer avec logique une bibliothèque dramatique.’ Op den naam van geleerd man, van wetenschappelijk bibliograaf maakt hij geen aanspraak; hij stelt zelfs, niet zonder geestige overdrijving, het zoo voor alsof hij, uitgenoodigd om voor de Association des bibliothécaires français te spreken, voor een examencommissie komt, die hem vraagt, mee te deelen wat hij weet over de tooneelbibliografie en de tooneelcollecties. Voor zulk een timide leerling volgt dan eene uiteenzetting, die denkelijk geen van de examinatoren hem zou hebben kunnen verbeteren, en die ze allen met groote belangstelling zullen hebben aangehoord. Vloeiend geschreven, keurig van vorm, en met volkomen beheersching van het onderwerp ineengezet, laat de brochure van 31 groot 8o bladzijden zich alleraangenaamst lezen. De voordracht is verdeeld in drie hoofdstukken, de
| |
| |
tooneelbibliografie, de tooneelverzamelingen, en de indeeling van eene tooneelbibliotheek.
Een compleete tooneelbibliografie bestaat niet. De conférencier noemt daarom alle bibliografiën en catalogussen op, die men over dit onderwerpheeft te raadplegen. Eerst de algemeene bibliografiën, enkele oudere van de 16e en 18e eeuw, en dan de bekende werken van Brunet, Quérard, Lorenz, Barbier, en meer speciale als de Elsevier-bibliografiën, Cohen, Le Petit, Rahir enz. Eene geheele reeks Dictionnaires du Theâtre, uit de 18e en 19e eeuw volgt, dan RÄ›pertoire-werken, calendriers dramatiques, bladzijden vol titels, maar zoo meegedeeld, dat 't toch een vloeiende voordracht blijft, geen droge catalogus wordt.
Nog aardiger is het tweede hoofdstuk, dat over de collecties handelt De voordrager begint hier met eene classificatie der bibliofielen, veel te mooi gesteld om haar niet in 't oorspronkelijke weer te geven.
Il y a plusieurs sortes de bibliophiles. Je ne parle pas des gens qui ont des livres parce qu'il faut remplir un meuble ou une série de meubles, ni même de la grande masse des lecteurs qui, par goût personnel, ou par désoeuvrement, ou par nécessité professionnelle, achètent des ouvrages divers pour les lire et les conserver ensuite au hasard, les uns à côté des autres. Ils ont des livres, non une vraie bibliothèque. Je parle des collectionneurs que les autres nomment des maniaques. Il y en a trois espèces principales: l'un est un amoureux de livres rares et beaux, bien reliés, quel qu'en soit le genre ou l'époque, pourvu que l'édition soit rare ou belle, l'état parfait, la reliure adéquate au genre et à l'époque; il a un nombre restreint de livres, mais ce sont des objets d'art. Le second est un gourmand de tous les livres, il achète tout ce qu'il trouve en bon état, autant qu'il a du temps, de l'argent et de la place: les trois dimensions qui limitent les désirs d'un collectionneur; il amasse une bibliothèque considérable qu'il classe soigneusement suivant les règles établies: Théologie et Jurisprudence, Arts et Sciences, Belles-Lettres, Histoire et Géographie.
Le troisième est un curieux de l'une de ces grandes classes ou seulement d'une de leurs subdivisions, sans cependant négliger les autres. Celui-là est notre homme si la subdivision de ses préferences est la nôtre: l'art dramatique. Il se partage aussi lui même en trois petites espèces identiques aux trois grandes, mais qui nous appartiennent toutes les trois: le premier est amoureux des pièces ou ouvrages de théâtre d'une raréte ou d'une beauté exceptionnelle, superbement illustrés et reliés, et se contente d'un nombre restreint. Le second est gourmand de tout ce qui touche au théâtre, toujours dans la limite fatale des trois dimensions. Le troisième est curieux d'une subdivision costumes, livres à figures, danse, musique, estampes théâtrales ou fréquemment des seules pièces de théâtre. Dégageons cette fois-ci le second, le gourmand de tout ce qui touche au théâtre, qui peut avoir encore deux degrés dans sa gourmandise: il veut ordinairement un bon exemplaire de chaque pièce, ouvrage ou brochure, de préférence la princeps, mais il peut vouloir toutes les éditions différentes des mêmes. Celui-là sera le type le plus complet, mais le plus rare, du bibliophile théâral: le bibliophile théâtral intégral.
Vervolgens wordt een chronologische opnoeming gegeven van alle collecties, die voor 't tooneel van belang waren, beginnende met de verzameling Congé, die een 40-tal mystère's bezat, in 1733 overgegaan in de bibliotheek van den Koning, die dus nu nog moeten zijn in de Bibliothèque Nationale. Uitvoerig blijft de auteur stilstaan bij de collectie Soleinne, de rijkste die bestaan heeft en die we kennen door den voortreffelijken catalogus die Paul Lacroix (le bibliophile Jacob) er van heeft gemaakt, toen ze in 1843 en 1844 onder den hamer kwam. De bibliograaf schrijft over dezen verzamelaar:
M. de Soleinne ‘aimait le théâtre pour le théâtre, comme institution morale, comme récréation noble et instructive, comme étude philosophique et littéraire. Cette forme lui plaisait entre toutes celles que peut prendre la littérature, ce protée éternel qui se retrempe sans cesse dans l'élément dramatique. Le théâtre, dans toutes les littératures, lui semblait l'expression sinon la plus élevée, du moins la plus saisissante de l'art, et il plaçait les dramaturges à la tète des poètes, des penseurs et des moralistes. Voilà comment il s'était épris du théâtre; voilà pourquoi il consacra sa fortune à faire une bibliothèque dramatique.
Rondel verhaalt dan de geschiedenis van de collectie, hoe de verzamelaar zijn leven aan het bijeenbrengen wijdde, hoe hij er op bedacht was ze bijeen te doen blijven, maar daar liep het, trouwens onware,
| |
| |
gerucht, dat de Comédie-française, waaraan hij ze had willen schenken of vermaken, een deel van haar archief had verkocht, en het plan bleef onuitgevoerd. Aan de Bibliothèque du Roi wilde hij zijn schat geven, maar met conditie, dat ze afzonderlijk zou blijven en niet in handen van het publiek van de groote leeszaal zou komen, en intusschen stierf hij aan eene beroerte. De erfgenamen maakten alles te gelde; plannen om nog een deel, de verzameling Pont-de-Vesle, bijeen te houden, liepen op niets uit, en zoo is de uitvoerige catalogus het eenige wat van de collectie over is Trouwens zoo is het achtereen volgens met al de hier opgenoemde particuliere verzamelingen gegaan; de auteur komt daardoor tot twee ‘réflexions mélancoliques’.
D'abord, ces catalogues n'ayant été dressées que pour servir à des ventes sont tout simplement de véritables invitations à des funérailles; et comme, d'autre part, ils sont toujours le seul répertoire imprimé de la collection qu'ils détaillent, ils en sont bien le seul acte d'état civil, de sorte que les collections particulières ont ce triste sort de n'être bien connues que le jour où elles ont cessé d'exister, et que leur acte de naissance se confond avec leur acte de décès.
En second lieu, toutes ces collections, soit celles qui sont composées d'un choix restreint de livres rarissimes, soit celles, beaucoup moins nombreuses, qui ont été des encyclopédies presque complètes du théâtre existant à leur époque, bien classées, bien entretenues par leurs jaloux possesseurs, leur ont donné du plaisir égoiste, mais elles ont généralement fort peu servi à leurs contemporains. Puis au lendemain de la disparition de leurs maîtres, elles ont elles-mêmes disparu en fumée, pour aller se condenser de nouveau, atome par atome, dans les rayons épars de cent autres collectionneurs, au lieu d'être transmises en bloc ou par vastes fractions, de collection en collection, en se complétant et s'accroissant toujours, pour constituer finalement un petit nombre de bibliothèques admirables et définitives au service des fidèles des littératures successives.
Na deze ‘doode verzamelingen’ komen de levende, die in blijvende dépots bewaard, waarvan de Biblothèque Nationale wel de rijkste moet bezitten, maar niet als zelfstandige tooneelcollectie bijeengehouden of beschreven, zoodat die van het Arsenal, van den Graaf van Artois afkomstig, feitelijk de belangrijkste is. De Comédie française heeft ook eene heel belangrijke bibliotheek, sinds ongeveer 1845, maar een archief van veel grootere beteekenis daar het, behoudens enkele zeer kleine lacunes van 1673 af geregelde annotaties bewaard heeft. Ook van de nog levende particuliere verzamelaars wordt iets gezegd; die van baron James de Rothschild, in 1881 overleden, en nog in het bezit van de familie is wel een van de rijkste; de catalogus in vier deelen, door Em. Picot is een ongemeen kostbaar bibliografisch monument.
In het derde hoofdstuk wordt als voorbeeld van classificatie de catalogus Soleinme door Paul Lacroix eenigszins uitvoerig besproken en dan komt de spreker tenslotte op zijn eigen collectie en zijn eigen methode, waarbij hij met alle liefde van den verzamelaar blijft stilstaan. Immers we voelen duidelijk, dat, waar hijeene speciale catalogiseeringaanbeveelt, die de historische ontwikkeling van het tooneel helder doet uitkomen, eene reeds door hem in praktijk gebrachte methode beschreven wordt. Evenzoo wanneer hij ons kennis laat maken met dossiers die onmiddellijk al wat op een bepaald stuk betrekking heeft, onder bereik brengen van wie er iets over zoekt. Zoo voor de Chantecler van Rostand: ‘quatre éditions différentes de la pièce, une série de productions anticipées ou de contrefaçons de fragments parues avant la mystérieuse générale du 6 Février 1910, treize parodies, quatre conférences ou brochures satiriques, quatre programmes de la Port-Saint-Martin avec des distributions différentes contenant tout ce qui a parur dansles illustrés parisiens, et enfin un carton épais rempli des articles de journaux avant et après la générale, après les premières A et B et dans les mois suivants.’
| |
| |
Aan het slot bepleit R. de stichting van een aparte theaterbibliotheek, liefst van staatswege, zoodat de schatten, die nu verspreid zijn in verschillende bibliotheken, daar bijeen konden gebracht worden; maar anders b.v. als zelfstandige stichting te verbinden aan de Comédie française. Als zoo iets bestond, zouden voortaan de verzamelaars die hun levenswerk niet willen laten verlogaan, van zelf meewerken om de collectie steeds meer te completeeren, tot nut van tijdgenooten en lateren.
C.P.B. Jr.
| |
The American Library Annual 1915. New-York. R. K Bowker and Co. 437 p. 8v.
Dit jaarboek bezit ongeveer dezelfde rubrieken als het vorige jaar. (Zie ‘Het Boek’ 1901, bl. 269). Het overzicht van het Amerikaansche bibliotheekwezen in 1914 beslaat 85 bl. en is voor hem, die op de hoogte wil blijven van wat daar gewerkt wordt, onmisbaar. Aan de gewone lijst van bibliotheken is nu een opgave van een aantal speciale bibliotheken toegevoegd De belangrijkste Amerikaansche en Engelsche bibliografieën, in 1914 verschenen, vindt men op 16 bl. vermeld.
H.
| |
S. Swett Green, The public library movement in the United States, 1853-1893. Boston, Boston Book Co. 1913. VIII. 336 p. 8 vo. $ 2.25
Sharler C. Soule, How to plan a library building for library work. Boston, Boston Book Co. XIV. 403 p. $ 2.50.
S. Gibson, Some Oxford libraries. London, H. Milford. 128 p. 12 mo. Sh. 2.6.
La Bibliothèque de l'Institut Catholique de Paris, I. Renseignements préliminaires. Paris, 1913.
Bijeenkomsten van bibliothecarissen en bibliotheekbeambten, inrichting van openbare leeszalen, opleiding van personeel, het zijn vraagstukken, bij ons nog betrekkelik nieuw. Hoe lang echter deze zaken al aan de orde waren in het land waar het spoorwegstation gevolgd wordt door een aantal huizen, en het huizencomplex door een library, blijkt uit S. Swett Greens Public library movement in the United States, een geschrift waarin tal van wetenswaardigheden verteld worden door iemand die als voorzitter van de American Library Association zelf een groot deel van de beweging heeft meegemaakt, en uit zijn herinnering, gesteund door oude jaargangen van het Library journal vrij wat weet te putten. Toch bevredigt mij dit werk niet, ondanks alles wat het geeft. Men vindt er in over de opkomst en ontwikkeling van de public libraries, over de vorming der A.L. S., over ook buiten Amerika bekende mannen als Poole, Cutter, Dewey en tal van anderen, over library-schools.
Alleen, erstaat te veel in, te veel namen vooral, te uitvoerige verslagen van vergaderingen, met de tallooze kwesties die daar aan de orde komen, en waarbij zelfs het relaas der ‘trips’ der bijeengekomenen niet gemist wordt, te veel necrologieën, data van stichtingen, opsommingen van schenkingen. Dat alles moge voor een Amerikaans deskundige van belang zijn, gaarne zou ik wat biezonderheden gemist hebben, in ruil voor wat meer grote lijnen. Wat niet wegneemt dat er heel wat uit het boek te leren valt. Hetzelfde dient gezegd te worden van Ch. C. Soule's How to plan a library building for library work. Dáár in meerdere mate grote trekken. 't Is een handleiding die zeker niet zonder vrucht bestudeerd zal worden door wie - ook buiten Amerika - belast is met het maken van het plan voor een nieuw gebouw (en daarbij op de kosten niet hoeft te zien). De inleiding is wel wat heel algemeen ge- | |
| |
houden. Ook het hoofdstuk ‘Principles’ bevat korte raadgevingen, die men bij 't stichten van elk willekeurig publiek gebouw kan gebruiken; trouwens, zegt blz. 78: ‘this book groups together rather loosely important considerations which.... ought to be reiterated and hammered into the consciousness of all concerned’.
Van meer practies nut schijnt mij het hoofdstuk over ‘Personal’ (the public, the donor, the librarian, the trustees, the building comittee etc. en vooral de afdelingen ‘Features’ (verwarming, verlichting, deuren, vensters, trappen, muurbekleding, liften) en ‘Departments and rooms’. Een paar concrete voorbeelden van bibliotheekinrichtingen vullen deze beschouwingen aan. Over 't algemeen is de schrijver wat kwistig met citaten, 't geen aan de leesbaarheid niet ten goede komt. En ongaarne mist men in een werk als dit de illustraties; een in het boek liggend blaadje, waarin de wenselikheid van de uitgave van een geïllustreerde editie aangegeven staat, kan men echter ondertekend aan de uitgevers toezenden. Moge dit nog eens tot een resultaat leiden.
Terwijl deze beide Amerikaanse uitgaven zich met het moderne bibliotheekwezen bezighouden, verschaft het aardige geïllustreerde boekje van Strickland Gibson, Some Oxford libraries (Oxford 1914) meer een bijdrage tot de geschiedenis van deze oude boekerijen met vermelding van enkele harer kostbaarste bezittingen dan wel een beschrijving van hun tegenwoordige toestand. Dat hierbij een grote plaats is toegekend aan de Bodleyan spreekt van zelf
Meer voor de practijk is een beknopte handleiding voor de bezoekers van een zeker niet algemeen bekende bibliotheek te Parijs. De titel van het boekje: La bibliothèque de l'Institut catholique de Paris: I. Renseigments préliminaires (Paris 1913?) spreekt voor zich zelf: veel meer dan een overzicht der uitleenbepalingen, met enkele statistiese gegevens en lijsten der periodieken, (24) incunabelen en (meest oosterse en franse) hss. vindt men hier niet.
C.H.E.W.
|
|