Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
De noordpoolstreken op onze 16e eeuwsche kaarten.IV. De kaarten van Willem Barentsz.Het groote levenswerk van Lucas Jansz. Waghenaer was met het Thresoor nog niet voltooid; hij gaf daarna (1598) nog het Enchuyser zeecaertboeck, een verbeterd leeskaartboek, dat de oudere geheel in de schaduw stelde, en weer verschillende drukken beleefde. In uitgestrektheid van terrein werd de kustbeschrijving echter door hem niet belangrijk verder gebracht dan in het Thresoor geschied was. Toch was naast het zeekaartenwerk van Plancius, waarbij de details ondergeschikt zijn aan het groote geheel, eene uitbreiding van de uitvoerige karteering, die van de speciale beschrijving der kusten uitgaat, ook van groot belang. Wat op dit gebied nog gedaan is, is het werk van Willem Barentsz., maar met duidelijke medewerking van Petrus Plancius. Dit feit verdient ten zeerste de aandacht. Terwijl de zeevarenden in 't algemeen wel profiteerden van de hulpmiddelen die de wetenschap hun gaf, maar tegen de onbevaren raadslieden toch een blijvend wantrouwen koesterden, nemen we hier eene krachtige samenwerking waar tusschen een van de voortreffelijksten onder hen en den grooten geograaf. We kunnen de kaartwerken van Willem Barentsz. tot drie groepen brengen: de Beschrijving van de Middellandsche zee, de toevoegsels op de Spieghel van Waghenaar, en de Poolkaarten. Al deze werken zijn uitgaven van Cornelis Claesz. Het kaartboek van de Middellandsche zee is beschreven door de Jonge - naar het defecte exemplaar in het Rijksarchief, - door Tiele en door MoesGa naar voetnoot1); de aan de Spieghel toegevoegde kaarten vindt men in de beschrijving van Den Nieuwen Spieghel van 1596-1597 in de | |
[pagina 378]
| |
Bibliotheca Belgica; de algemeene paskaart van de Middellandsche zee en de groote Poolzeekaart beschreef ik in de slotaflevering van De Amsterdamsche boekdrukkers (IV blz. 430 en 443). Ik kan hier dus in hoofdzaak volstaan met een overzicht van dezen arbeid van Barentsz. als geheel, en eene nadere aanwijzing van de beteekenis van de kaarten der noordelijke zeeën. Het kaartboek van de Middellandsche zee bedoelt uitdrukkelijk eene gewenschte uitbreiding te geven aan de Spieghel van Waghenaer; het octroy spreekt van ‘de Middellantsche zeecaerten, beginnende daar Lucas Wagenaer die gelaten heeft.’ De atlas bestaat uit negen detailkaarten en een generale paskaart. De detailkaarten van de Spaansche, Fransche en Italiaansche kusten (no. 1-7), vervaardigd in 1593, 1594, 1595, komen in aard met de paskaarten van Waghenaer overeen; de bewerking is wat den tekst - op de rugzijde der kaarten - en de landverkenningen - voor elke kaart 1, 2 of 4 bladen - betreft, nog uitvoerigerGa naar voetnoot1). De kaart van de Adriatische zee (no. 8) en die van de Afrikaansche noordwestkust (gemerkt met een †), zijn op kleinere schaal geteekend; van de oostelijke Middellandsche zee zijn er geene detailkaarten. De generale paskaart is min of meer eene voortzetting van Waghenaers Generale paskaart van Europa; het is een breede uitslaande plaat, zonder tekst op de rugzijde: twee er vóór geplaatste bladen geven koersen en strekkingen aanGa naar voetnoot2). Aan de Spieghel van Waghenaer zijn twee kaarten van de hand van Barentsz. toegevoegd: 1o. Beschrivinge der zee-custen van de zuijdtzijde ende de oost-zijde van Irlandt; 2o. Beschrijvinghe der zeecusten vant nordelicxste deel van Norweghen. Beide zijn door Petrus Kaerius gegraveerd; de laatste, die voor ons onderwerp van belang is, draagt het jaartal 1596. Zij is zeker de vrucht van de eerste Nova-Zembla-reis van 1594. Een afbeelding op ⅓ van de grootte gaat hierbij. | |
[pagina *27]
| |
Beschrijvinghe der zeecusten van 't Nordelicxste deel van Norweghen, door Willem Barentsz., 1596.
Gegraveerd door Petrus Kaerius. Verkleind 1: 3. | |
[pagina 379]
| |
De laatste, noodlottige reis (1596-1597) heeft een kaartwerk van nog grooter beteekenis geleverd, en wel de kaart van de geheele Poolzee in de cirkelprojectie van Postel, met de Noordpool als middelpunt. Afzonderlijk, naar dezelfde projectie, is het gedeelte tusschen Noorwegen en Nova-Zembla nog eens in kaart gebracht voor de Beschryvinghe van drie seylagien door Gerrit de Veer. De auteur van het boek gaf nog eene dergelijke kaart in gewone teekening - met evenwijdige meridianen - waarop ook het oosten van Nova-Zembla met het behouden huis en de ijsbezetting om het eiland zijn aangegeven. Zoowel de groote poolkaart als het reisverhaal zijn door Cornelis Claesz. in 't licht gegeven in 1598. In hoever hebben we nu het recht een aandeel in dezen belangrijken cartografischen arbeid van den vermaarden stuurman toe te wijzen aan Ds. Plancius? Natuurlijk zal de uitvoerige carteering van de kusten in al deze werken wel geheel van de hand van Willem Barentsz. zijn. Plancius staat echter als auteur vermeld in den Latijnschen titel van de algemeene paskaart van de Middellandsche zee, naast Barentsz. in den Nederlandschen titel. Hij zal misschien het meest de hand gehad hebben in de teekening van de oostelijke helft, waarvan Barentsz. geene detailkaarten gemaakt heeft. Hij zal zeker gezorgd hebben dat op de kaart ook de landen zijn uitgewerkt, wat de zeelieden-kaartmakers niet gewoon zijn te doen. Zeer duidelijk is ook Plancius' medewerking te herkennen in de kaart van de noordkust van Noorwegen. De kust zelf is ongetwijfeld door Barentsz. beschreven, maar in de eilanden ten noorden daarvan, Willoughbesland en Macsinoff eiland, herkennen we de Plancius-opvatting van de poollanden, zooals zich die na de bestudeering der Engelsche zeereizen in 1594 had ontwikkeld. Bij de opvatting, in deze kaart neergelegd, zijn Plancius en Barentsz. niet lang blijven staan. Het voortdringen van de zeevaarders dreef de fabel-landen steeds verder achteruit. Reeds had Plancius, zooals we zagen, Nova-Zembla los gemaakt van de pool-landen, en het bestaan zelf van deze ernstig in twijfel getrokken. De laatste onderzoekingen en de op grond daarvan gemaakte kaarten zouden ook Willoughby's land en die andere eilanden doen verdwijnen, en de geheele Mercatorteekening van de poollanden door een open zee doen vervangen. Reeds bij de vaart van 1594 had Plancius gezorgd, dat aan het Amsterdamsche schip onder Willem Barentsz. een opdracht werd | |
[pagina 380]
| |
gegeven, afwijkend van die aan de andere schippers. Alleen de instructie voor Barentsz. is bewaard, maar de veranderingen door Oldenbarnevelt zelf in het handschrift gebracht, doen ons juist die afwijkingen kennenGa naar voetnoot1).
De Noordpoolzee volgens Willem Barentsz, 1598. Fragment op halve grootte.
Eene wijziging in het opschrift maakt dit al duidelijk: Barentsz. kreeg eene instructie, ‘waer naer hy | |
[pagina 381]
| |
hem sal hebben te reguleren omme die reyse by Noorden Nova Sembla om t' onderzoucken, ende te vinden naer 't Coninckryck van China etc.’ Hierin zijn de woorden ‘Nova Sembla’ ingevoegd; zij stonden zeker in de instructie voor de andere schepen niet; deze hadden eenvoudig order, te zeilen ‘bij noorden om.’ Werkelijk hebben dan ook de schepen zich gescheiden; terwijl de anderen, zooals het reisverhaal van Linschoten ons leert, door straat Vaygatz langs de kust van 't vasteland voeren, volgde Barentsz. de noordwestkust van Nova Zembla en keerde eerst toen hij niet verder kon, terug om zich met zijn makkers te vereenigen. Een dichter die in eene lange Ode den lof van Linschoten zingt, Cornelis Taemsz. van Hoorn, ziet in deze uiteenloopende opdrachten het werk van ‘de nijdighe Tweedracht,’ die, om de groote onderneming in de war te sturen, de gedaante aanneemt van een ‘Cosmographist’ - kennelijk Plancius, die in een lateren druk zelfs den titel van een ‘waen-cosmographist’ krijgt. De feiten toonen ons heel iets anders, een weloverlegd plan, dat even nauwgezet als verstandig is uitgevoerd, en voor de geografische kennis zeer goede vruchten leverde. In beide richtingen bleek verder voortdringen onmogelijk, maar de beide routes waren belangrijk verder en beter verkend dan te voren, en de leiders brachten beiden den indruk mede, dat verder pogen onder gunstige omstandigheden zeer goed kans van slagen kon bieden. Merkwaardig is, dat elk van beiden de goede kans juist op zijn eigen route zag. Linschoten bleef overtuigd dat de weg langs de Aziatische kust de juiste was, Barentsz. bleef in de Kara-zee een binnenzee zien, en wachtte alles van de vaart benoorden Nova-Zembla. De tweede expeditie (1595) heeft den zuidelijkeren weg van Linschoten gevolgd. De derde, alleen van Amsterdam uitgegaan, door Plancius ontworpen, door de Rijp, Heemskerck en Barentsz. ondernomen (1596/97) ging weer noordelijker, eerst tot benoorden Spitsbergen, daarna tot om de oostpunt van Nova-Zembla. Beide malen bleek opnieuw de practische onmogelijkheid om verder te komen, maar de zeevaarders zelven bleven overtuigd van goede kans voor de toekomst. Voorde zeevaarders en ook voor Plancius was het geographische resultaat de vaste overtuiging dat er een open Poolzee was. Na den tocht van 1594 teekende Barentsz. nog de eilanden Willoughby's land en Macsinoff eiland benoorden Noorwegen op zijne kaart. Zijne laatste kaart laat dat alles weg, en geeft alleen Spitsbergen - Het nieuwe land - door hem met Heemskerck en de Rijp bezocht, en | |
[pagina 382]
| |
Nova-Zembla, door hem tot om de uiterste punt bevaren, waar zijn ‘behouden huis’ nog lang de kaarten stoffeeren zal. Waar Willotighbyland lag, is zijn schip zeer groot afgebeeld - hij had zich overtuigd dat daar geen land was, en naar de Pool toe is de zee geheel bevolkt met vroolijk dartelende zeedieren, en spuitende walvisschen. De Poolzee heeft het gewonnen, van de fabelachtige landen en stroomen is niets over. | |
V. De poolstreken op 17e-eeuwsche kaarten.In slechts enkele jaren had de wetenschap, gesteund door onderzoek, zich weten te ontworstelen aan eene oude traditie. Maar het zou nog eenigen tijd duren, eer die oude overlevering geheel overwonnen was. Deze na-geschiedenis, deze nawerking van het gezag van Mercator tegen de nieuw verworven kennis in, verdient nog onze aandacht, al schijnt het ook niet gewenscht, dit onderwerp hier al te uitvoerig te behandelen. Mercator was den 2en Dec. 1594 gestorven. Door zijne erfgenamen werd zijn Atlas voor het eerst als geheel uitgegeven (1595, 1602). Maar intusschen was ook zijn zoon Rumoldus overleden (1599), en in 't belang van de minderjarige kinderen werden de koperen platen verkocht. De man die ze voor een groote som gelds verwierf, en die het werk van Mercator zou voortzetten, was Jodocus Hondius. Ook uit Zuid-Nederland, en wel uit Vlaanderen afkomstig, had hij zich met succes op de graveerkunst en op de geografie toegelegd, en zich gedurende een langer verblijf in Engeland reeds als kaarten- englobenmaker onderscheiden, toen hij (na 1593) zich weder in de Nederlanden kwam vestigen. In 1604 werd hij eigenaar van het geheele nagelaten werk van Mercator, in 1605 gaf hij te Amsterdam den Ptolemaeus, in het volgende jaar den Atlas in 't licht, en in 1607 een editie in klein formaat, den Atlas Minor. Zoowel de groote als de kleine atlas verschenen sedert in eene reeks uitgaven met tekst in verschillende talen. Mede-uitgevers van Hondius waren Cornelis Claesz. die in 1609 stierf - Hondius zelf overleed in 1611 of 1612 -, en Joannes Janssonius te Arnhem. Onder de aan het werk van Mercator toegevoegde kaarten is, zoowel in den kleinen atlas als in den grooten, een kaart van de noordpoollanden, eene nieuwe bewerking van de hier vroeger (bij blz. 265) afgebeelde kaart. Maar evenals Plancius in 1594 een stuk van het | |
[pagina 383]
| |
groote pool-eiland af nam om ruimte te krijgen voor de eilanden die hij als resultaat van zijn wetenschappelijk onderzoek op de kaart meende te moeten brengen (zie blz. 322), zoo doet nu ook Hondius. Hij kort dat groote eiland nog iets meer in, zonder trouwens precies aan te geven waar het nu wel zou beginnen, en zet niet alleen de door Barentsz. reeds weer weggelaten eilanden Willoughbyland en Macsinoff-eiland op de kaart, maar ook Spitsbergen ('t Nieulant) en Nova Zembla naar de teekening van Barentsz. Regiones Hyperboreae.
Uit: P. Bertius, Tabularum geographicarum contractarum libri vii, Amst. Jud. Hondius 1616. Zoo wordt schijnbaar de Mercator-opvatting gehandhaafd tegen het betere inzicht van Plancius en Barentsz. in. Leest men echter den begeleidenden tekst, dan blijkt het dat de bewerker, Petrus Montanus, toch volstrekt niet aan die oude overlevering geloofde. Hij vertelt, hoe de teekening door Mercator ontleend is aan Jacobus Cnoxen - variant van Cnoyen -, met het verhaal van den minoriet uit Oxford en zijn astrolabium, dat we al kennen, maar voegt er dan aan toe, dat dit alles doet denken aan de Ware Geschiedenis- | |
[pagina 384]
| |
sen van Lucianus, en dat de Hollanders die tot 81o N.B. zijn doorgedrongen niets van die zeeëngten enz. hebben gevonden. Dezelfde teekening vinden we nog eens op kleiner schaal in kaart gebracht, in de nieuwe bewerking van het Caert-Thresoor, vroeger door Cornelis Claesz. uitgegeven; zie de afbeelding op blz. 383. En ook hier (uitg. 1616) wordt in den tekst door den bekenden geograaf Petrus Bertius de overlevering meegedeeld, en daarna eveneens tot de fabeltjes verwezen, ook weer met een beroep op de ondervinding der zeevaarders. Letten we ten slotte nog op de kaart in de Beschrijvinghe van Amsterdam van Joh. Is. Pontanus, zoowel in de Latijnsche uitgaaf van 1611 als in de Nederlandsche van 1614 opgenomen. Hier is de poolkaart van Barentsz. gevolgd, met een enkelen stap achterwaarts door het herplaatsen van S. Hugo Willoughbeslant en Matsyn insulae, maar met ettelijke stappen vooruit door het opnemen van de ijsgrens door Hudson gevonden in 1608, en door het weglaten van de magnetische pool bij straat Anian. De teekenaar oppert bovendien twijfel, of Azië wel noordelijker reikt dan 50o, of kaap Tabin wel bestaat en of straat Anian wel een straat is. Van Mercator's poolteekening is bij den ontwerper van deze kaart geene quaestie meer. Inderdaad is dus de overwinning, door het inzicht van Plancius en de onderzoekingen van Barentsz. in 1598 behaald op de door Mercator vastgestelde overlevering, volkomen geweestGa naar voetnoot1).
C.P. Burger Jr. |
|