Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
[Nummer 10]Boeken in 't oud Begijnhof te Mechelen.Met het Begijnhof te Mechelen is het gegaan gedurende de laatst verloopen eeuw, gelijk met de meeste plaatsen van dien aard in Vlaamsche steden: onweerstaanbaar heeft het burgerlijk element van uit de stad de stille straten en pleintjes overvloeid en van langs om meer de geestelijke dochters tot vlak bij de poort van hun mooie 17de-eeuwsche kerk achteruitgedrongen. Het eigenaardig uitzicht der wijk is verre gesloopt; haar eens zoo bizonder leven is geheel uitgestorven. Onder de lawaaiende volksventen en -vrouwen, onder ravottende straatbengels, langs roezemoezende werkhuizen, pronkende winkels en herbergen met tingeltangelende pianolina's loopen de stemmige begijntjes verloren. Waar is het ook, dat er nog maar een 30-tal zijn, in twee ‘conventen’ ondergebracht. Wie zou nu denken, dat zij in 1785 immer met hun driehonderd het Hof bevolkten? Ook aan hunne gemeente heeft de Fransche overheersching in België een leelijken knak gegeven. Zij zette trouwens het vernielingswerk voort, dat begonnen was én door de beeldenstormers van 1566 én door de invallende Calvinisten van 1572 én door de Spaansche legerbenden, die het Hof in 1578 plunderden en ten gronde verwoestten. Tot in dit onheilvolle jaar lag het Mechelsch ‘Groot Begijnhof’ echter niet binnen, maar even buiten de stadsmuren, langs den weg op Antwerpen: het was omringd met hooge wallen en breede watergrachten en besloeg een oppervlakte van 19 hectaren 78 aren in de beemden achter het huidige Slachthuis, welke nog bij het volk als ‘de Begijnenweiden’ bekend staan. Met toelating van den bisschop van Camerijk, Nicolas de Fontaines, waren de begijntjes ten jare 1259 daarheen verhuisd, van uit de straat binnen de stad, waar zij zich tot dan ophielden en die tot op heden naar hen ‘de Begijnenstraat’ blijft heeten. Hun verblijf aldaar gaat met den hoogsten bloei der gemeente | |||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
gepaard. Locale geschiedschrijvers - gelijk kanunnik AzevedoGa naar voetnoot1) - die men niet onvoorwaardelijk als onbetrouwbaar hoeft aan te zien, beweren dat er eenmaal 1500 begijnen op dit buitensteedsche hof verbleven en zij met meer dan 900 den hertog Karel den Stoute bij zijn intrede in Mechelen (1467) tegemoet gingenGa naar voetnoot2). Men krijgt in elk geval een hoogen dunk van de getalsterkte der Mechelsche begijnen in vroegeren tijd bij het overloopen van de inhoudstafel, waarmeê een papieren register op ons stedelijk Archief geopend wordt. Niet minder dan 96 conventen noemt zij; en dewijl - naar bekend is - elk convent een aantal begijnen en novicen groepeert onder de leiding van een ‘meestersse’, valt het gemakkelijk op te maken wat een eerbiedwaardige menigte van geestelijke dochters het Hof bewoonden ten jare 1540. Toen immers werd het register in kwestie geschreven, behoudens enkele, zeer weinige, toevoegingen van jongeren datum. De vermelding, die het bij wijze van titel op f. I vo. draagt, getuigt het: ‘It. desen boeck weert ghescreven int Iaer ons Heeren doen men scref xvc ende vertich Inhouwende allen die renten van den conventen uut ouden boeken ghescreven ende vernyevet’Ga naar voetnoot3). Het heet dus best een rentenboek. Maar 't brengt toch nog iets meer, dan de opsomming met hun bedrag van de renten, die de onderscheiden conventen hier en elders heffende waren: haast elke lijst van ‘chynsen’ wordt afgesloten met de opgave van den ‘huysraet der woning’ die aan de beurt is. Zeer bondig en zeer zakelijk gaan deze boedelbeschrijvingen alleszins van der hand. Doch niet zoo bondig, of reeds uit hen kan men zich een denkbeeld vormen van den minder of meer weelderigen stoffelijken toestand der besproken conventen en de levenswijze | |||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||
daar binnen. En niet zoo zakelijk, of een verrassende aanteekening sluipt er tusschen in, gelijk voor het ‘Covent van Stillens’, waar men naast ‘silvere scaele’ en ‘latoenen candelers’, ‘vertende eemers’ en ‘vleesbloc’ ook hadde aangetroffen ‘eenen steen daer men sieke oghen mede strick’. Zou men er dan niets hooren van boeken en boekenschatten? Alle waarschijnlijkheid was er voor. De begijntjes in hun rustig leventje konden lust gevoelen naar een prijzenswaardigen bundel. Voor lectuur moeten zij wel te vinden zijn geweest: hielden zij niet tot enkele tientallen van jaren her een welbezochte school open? Dan, de neiging viel gemakkelijk te voldoen: titelonderschriften op devote werkjes hebben immers klaar bewezen, dat zoowel op het oude als op het nieuwe groote Begijnhof te Mechelen een boekenwinkeltje opgericht wasGa naar voetnoot1). Het komt dan in der daad uit: de opsomming van den huisraad in enkele conventen gewaagt ook van boeken. Niet bij allen: wel integendeel slechts bij een betrekkelijk gering getal, zooals blijken zal uit het volgende lijstje, dat wij alphabetisch hebben willen schikken:
Dat wij met stichtelijke, vrome werken te doen hebben, staat buiten kijf; dat zij niet van ‘hooger materien’ waren, is meer dan | |||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||
waarschijnlijk tevens. Toch is het spijtig - vooral met het oog op het ‘ghescreven’ boek uit het convent van den Bossche - dat wij ons met deze eenvoudige aanduidingen vergenoegen moeten. Aan den anderen kant gingen al die oude bundels verloren bij den inval der Franschen op het einde der 18e eeuw. Van identificeering kan dus geen sprake zijn, tenzij in het Archief van het Mechelsch Begijnhof nog een omstandigere oude lijst van boeken mocht op te duiken zijn. Mogelijk behelst het eene of andere rekeningenmanuaal dáár wel iets dat in verband staat met onze werkjes. 't Zal na te slaan zijn, als het bovengenoemd archief eens uit zijn chaotischen toestand raakt verlost en tot opzoekingen gereede gelegenheid biedt.
Mechelen, 1915. Dr. Robert Foncke. |
|