zullen ongetwijfeld toegeven, dat men voor een werk als dit het begrip ‘landbeschrijving’ best wat ruim mag nemen. Het belang van het boek, ‘de oudste en toch nog altijd de beste beschrijving van het Zuid-Indische hindoeïsme’, wordt in de Inleiding duidelijk uiteengezet; en wat de zeldzaamheid betreft, vernemen we het volgende. Van de Nederlandsche uitgaaf, Leyden bij Françoys Hackes 1651, vond Caland een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek; van de Duitsche, Neurenberg 1663, een in de Universiteitsbibliotheek te Halle. Van de Fransche bestaan meer exemplaren met verschillende titels: La porte ouverte..., Le theatre de l'idolatrie, L'histoire des Bramines; het bleken slechts afwijkende titeluitgaven van denzelfden druk, Amst. J. Schipper 1670 en 1672. Het Nederlandsche boekje heeft een interessanten gegraveerden titel met 8 afbeeldingen, door de Linschotenvereeniging in facsimile gegeven; de Duitsche en Fransche uitgaven zijn versierd met platen, die naar deze kleine prentjes zijn gemaakt. De vraag, of er ook een Latijnsche uitgaaf bestaat, heeft C. niet kunnen oplossen. Jöcher, en na hem Schotel - Van der Aa en Van Troostenburg de Bruijn, vermelden er den titel van, die geluid zou hebben ‘Gentilismus reseratus’, maar het boek is niet bekend; als waarschijnlijk is dus aan te nemen, dat Jöcher de meedeeling uit een Latijnschen brief had, waar de Nederlandsche titel eenigszins vrij, en toch niet onjuist was weergegeven. Dit geval staat volstrekt niet alleen; zoo zijn op gezag van de Latijnsche titelopgaven in Revius' Daventria illustrata werken in de Latijnsche taal op naam van den vermaarden rekenmeester Claes Pietersz. gesteld, hoewel hij slechts in het Nederlandsch schreef (zie De Amst. boekdr. III).
Over Rogerius zelf gaf de opdracht het noodige. Het komt er op neer, dat hij 10 jaren (1632-1642) predikant was op de kust van Coromandel, en daar zijn talenkennis en zijn kennis van land en volk opdeed; de meedeelingen van twee Brahmanen leverden de stof voor zijn werk. Over deze zegslieden was echter niets naders te vinden. Over de uitgaaf van het boek na den dood van R. leert de opdracht ons al weer, dat die geschiedde door A.W. JCtus, volgens Jöcher was dit Andreas Wissowatius; maar hier heeft de bezorger van de uitgaaf niet verder kunnen komen dan tot twijfel aan de juistheid. Hij vond wel een theoloog, maar geen jurist van dien naam vermeld. Misschien zal hierover toch nog wel iets zekerders te vinden zijn.
De tekst van het boek maakt den indruk, met groote zorg weergegeven te zijn, en de verklaring van de Indische woorden en zaken was hier bij een uitnemend deskundige in zeer goede handen. De meedeelingen zelve doen een uiterst nauwgezet man van wetenschap kennen, die zich en den lezers altijd precies rekenschap geeft, hoever zijn weten strekt, en waar het ophoudt; en daarbij altijd sober blijft, nooit meer dan het noodige ter toelichting geeft.
C.P.B. Jr.