Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Varia.De Incunabelen te Stockholm.
| |
[pagina 359]
| |
caties van ZedlerGa naar voetnoot1), dat men dan ook veel verder zal kunnen komen dan Holtrop en Campbell 40 à 50 jaar geleden. Naast de 8 facsimiles in het octavodeel, geeft Collijn nog een afzonderlijk deel in-folio met 150 reproducties van typen en houtsneden. Eenige daarvan vindt men terug in de Veröffentlichungen der Geseilschaft für Typen kunde des XV. Jahrh., de meeste zijn echter ontleend aan de incunabelen, welke te Stockholm bewaard worden. De Stockholmsche incunabel-collectie, door allerlei toevallige aanwinsten samengebracht, vormt geen systematisch geheel. Het oudste fonds stamt merkwaardigerwijze uit Moravië en Bohemen, waar op het einde van den 30-jarigen oorlog Zweedsche troepen opereerden. Een rijke buit van boeken en handschriften werd voornamelijk uit Olmütz, Nikolsburg en Praag naar Zweden vervoerd ter verrijking van de bibliotheek van koningin Christina. Deze schonk naar links en rechts weer veel weg, evenals haar vader Gustaaf Adolf met de door hem geroofde boeken gedaan had. Jammer genoeg is van Christina's bibliotheek weinig meer over. Een goed deel van hare kostbare verzamelingen nam zij uit Zweden mee, toen zij afstand gedaan had van den troon, katholiek werd(1654-1655), en na veel omzwervingen zich te Rome vestigde, waar na haar dood (1689) haar bibliotheek, via Kardinaal Azzolini, in de Vaticana terecht kwam. Een ander deel ging verloren bij den fatalen slotbrand van 5 April 1697, waarbij ruim 70000 boeken en ongeveer 2000 hss. vernietigd werdenGa naar voetnoot1). Per slot van rekening is er dus van Christina's bibliotheek weinigin Stockholm bewaard gebleven. Sommige gedeelten hebben zelfs nog een omweg gemaakt, voordat ze in de Kon. Bibliotheek terecht kwamen, en zijn eerst in 1830 (auctie Ekdahl) en 1843 (Nicolaikirche) te voorschijn gekomen. Onder de boeken van de Nicolaikirche waren ook restanten uit de bibliotheken van Ger. Vossius en Hugo de Groot (S. XXII). Andere gedeelten der Stockholmsche incunabel-verzameling stammen uit kerken en kloosters te Stock - holm, Skara, Uppsala, en Strengnas. Omtrent 1850 kwamen ook verschillende incunabelen uit Beiersche kloosters naar Stockholm; het waren de duplicaten van de Hof- und Staatsbibliothek te München, waarvan ook een gedeelte is terecht gekomen in het British Museum te LondenGa naar voetnoot2). De rijkste aanwas had echter plaats in 1911 door een edelmoedige schenking van Dr. Otto Smith, eigenaar van de vroegere bibliotheek van Vrijheer Per Hierta. Dr. Smith schonk aan de Kon. Bibliotheek niet alleen bijna 300 goed geconserveerde incunabelen, maar | |
[pagina 360]
| |
stelde tevens een kapitaal beschikbaar, om den druk van den incunabel catalogus te bekostigen. Dr. Smith heeft dus ook recht op de dankbaarheid van het buitenland, dat nu door Collijn's royaal uitgevoerden Catalogus, en vooral door de 150 facsimiles, óók van de Stockholmsche boekenschat gebruik kan maken. Het ware te wenschen, dat Smith's voorbeeld ook hier in Nederland navolgers vond. Het tweede deel van den Catalogus zal de Zweedsche incunabelen bevatten, en zal eveneens vergezeld gaan van reproducties. De beschrijvingen zullen hier even wel meer gedetailleerd en uitvoeriger zijn, zoodat dat deel tegelijk de eerste band zal vormen van een algemeene Zweedsche bibliografie, welke door de Kon. Bibliotheek te Stockholm zal worden uitgegeven. De reizen, die boeken soms maken, zijn merkwaardig. Men behoeft zich dus niet erover te verwonderen, dat er te Stockholm nog 55 Nederlandsche incunabelen berusten, waaronder sommige zeer zeldzame, bijv, van den Speculum-drukker(2), van Ketelaer en Leempt te Utrecht (2), van den drukker van Alexander de proeliis (CA. 140*), en dan nog twee werken van een onbekenden drukker (den drukker van Leo, Sermones), die naar de typen te oordeelen waarschijnlijk een Noord-Nederlander is geweest( vgl. Collijn, Taf. 115) De meeste der Nederlandsche incunabelen worden reeds voldoende bij Campbell beschreven. Collijn 452 (Gerson, De pollutione nocturne) en n. 857 (Pius II, Epistula ad Mahumetem), beide van den zooeven genoemden Leo-drukker vindt men echter bij Campbell niet. Evenmin n. 661 (Lescherius, Rhetorica [Delft, Chr Snellaert], 14 Jan. 1496) en n. 903 (Proverbia theutonico-latina [Deventer, R. Paffraet, c. 1480]. Van het Speculant humanae salvationis ([Utrecht?, Speculumdrukker] CA. 1569*) geeft Collijn 989 een ex., dat in het begin afwijktGa naar voetnoot1); onder n. 504 wordt een volledige beschrijving gegeven van Guilelmus de Gouda, De expositione missae. Antwerpen, M. van der Goes, c. 1486, waarvan Campbell 881 slechts een beschrijving uit de tweede hand geeft (het ex. te Stockholm is uit de collectie-Van Havre), en eindelijk vindt men bij Collijn 944 een beschrijving van het boekje over de Seven Kercken van Rome, Gouda, Collaciebroeders, .c. 1500, dat niet bij Campbell voorkomt, doch dat onder de postincunabelen bij Nijhoff (Bibliographie 1500-1540, livr. II, 1901, n. 63) is opgenomen. Ook vindt men bij Collijn 316 een ex. van Then danskae Rijm-Kronnicka, te Kopenhagen in 1495 gedrukt door Govert van Ghemen, die eerst te Gouda (1486-1490), en te Leiden (1490) drukte, en daarna met gedeeltelijke medeneming van zijn materiaal - een ander gedeelte werd gekocht en gebruikt door Wynkyn de Worde te Westminster - naar KopenhagenGa naar voetnoot2) verhuisde. Sommige Stockholmsche incunanabelen hebben nog Nederlandsche ex-libris. Zoo staat in een Gentsche druk van Arend de Keysere (Collijn 240) de naam ‘Dauidt Reyckarts anno 1578’, waarmee wel een Nederlander zal bedoeld zijn. No. 358 was van de Jesuieten te Brugge; n. 1006 ‘Biblothecȩ Rubeȩvallis’ behoorde blijkbaar aan het beroemde Rooclooster in 't Soniënbosch bij BrusselGa naar voetnoot3); n. 9, 344, 923 en 942 zijn van Henricus Mathiaszoon, pastoor te Broek in Waterland, vicecureit van de Mariakerk te Amsterdam, en | |
[pagina 361]
| |
werden door hem geschonken aan de Tertiarissen van het Amsterdamsche St. PauluskloosterGa naar voetnoot1) (op dezen bundel komen wij straks even terug); n. 55 was in het bezit van den polyglot Nic. Boelens te Hoorn; n. 184 van het Cisterciënserklooster ‘Porta coeli’ te Heemstede, en n. 239 werd in 1500 door Petrus, pastoor te Krommenie, geschonken aan den cureit Arnoldus te Jisp, en werd later in opdracht van Cornelius a Svert, pastoor te Wormer, door Peter Vbbels van Wormer geschonken aan de bibliotheekder Regulieren te Nieuwlicht bij Hoorn. De bovengenoemde incunabelen 9, 344,923 en 942, die alle het eigendom waren van Henricus Mathiaszoon, pastoor te Broek in Waterland en onderpastoor van de Mariakerk te Amsterdam (vgl. vooral n. 923), waren oorspronkelijk alle vier in één band vereenigd. Hendrik Mathiaszoon was pastoor te Broek in 1484Ga naar voetnoot2). Of hij nog lang daarna dat ambt bekleed heeft, en of die vereeniging in één band vroeger of later heeft plaats gehad, is mij niet bekend. Alle vier de incunabelen zijn ongedateerd, doch hetisopmerkelijk, dat minstens 3 ervan naar het oordeel der vakmannen vóór 1484 gedrukt zijn, nl. n. 9 omstreeks 1480, n. 344 spoedig na 1479, en n. 923 omstreeks 1483. Alleen n. 942 (Rolevinck, De regimine rusticorum [Leuven, Joh. de Westfalia] = CA. II. 1480a) wordt door Campbell geplaatst omtrent 1490, en deze datum wordt ook door Collijn overgenomen. De type, waarin het boekje gedrukt is, beslist niet voor noch tegen 1490; het is type 1, die door Joh. de Westfalia ook reeds vóór 1484 werd gebruiktGa naar voetnoot3). Er is dus van dien kant niets tegen, den druk omstreeks 1484 te plaatsen. Er is zelfs iets vóór. Johan de Westfalia heeft het boekje nog eens gedrukt, ook wel zonder jaar, maar met zijn naam erbij (CA. 1480). Deze druk heeft dezelfde typen, hetzelfde aantal bladen en regels, en dezelfde signaturen als de andere uitgave; blijkbaar zijn ze dus naar elkaar gecopieerd. Nu ligt het voor de hand - het is ook een algemeen aangenomen princiep - dat de druk mèt den drukkersnaam later is dan die zonder drukkersnaam. En daar Campbell de uitgave met drukkersnaam plaatst ‘vers 1485’, moet consequent de uitgave zonder naam vóór dat jaar verschenen zijn. Dat brengt ons dus vóór of omstreeks 1484, het jaar, dat wij voor 't ex-libris juist noodig hebben. Dat overigens de dateering ‘omstreeks 1490’ voor den druk zonder naam (CA. II. 1480a) te laat is, blijkt onwedersprekelijk uit het exemplaar, dat in de Stadsbibliotheek te Rijssel bewaard wordt. Daarin komt op fol. 1a de inscriptie voor: ‘Anonimus, de regimine rusticorum, 1488’Ga naar voetnoot1). Men zou dus eer geneigd zijn, gelijk te geven aan De Bure in den Catalogue... de feu M. le duc De la Vallière, I (Paris 1783), n. 1325, die het boekje omstreeks 1480 plaatst. In Collijn's Catalogus komen nog twee nieuwigheden voor, die we even moeten bespreken. Vooreerst heeft hij overal, waar een auteursnaam voorkomt, een korte biografische aanteekening erbij geplaatst, waarin gezegd wordt, wie en wat de auteur was en wanneer hij ongeveer leefde. Alwie de gedrukte litteratuur van het eind der 15e eeuw zoowat kent, zal begrijpen, dat dit geen ge- | |
[pagina 362]
| |
makkelijk werk was. Wel komende meeste namen in de algemeen bekende geschiedkundige repertoria van Potthast, Chevalier, Hurter enz. voor, maar er zijn ook namen, die toebehooren aan vrij obscure personages; en die te vinden is juist de groote moeilijkheid, zooals Collijn ook zelf aangeeft (S. XXVI). Intusschen heeft zijn denkbeeld te Berlijn onverdeelden bijval gevonden, zoodat de Kommission für den Gesamtkatalog besloten heeft, dergelijke biografische gegevens ook in haar grooten Incunabelcatalogus op te nemen. In den in 1914 verschenen Probedruck is dit denkbeeld reeds toegepast. Voor hen die geen mediaevisten van het vak zijn, hebben deze biografische aanteekeningen ongetwijfeld veel waarde. Het is altijd zoo'n onplezierig idee, als men een boek moet ‘verwerken,’ omtrent welks auteurmen niets weet. Daarenboven kunnen biografische bijzonderheden over den auteur ook meermalen licht verschaffen omtrent het boek als boek, zooals met tal van voorbeelden zou kunnen worden aangetoond. Nu men echter dien weg eenmaal opgaat, zou het wel wenschelijk zijn, dat men ook bij anonieme werken zooveel mogelijk eenige inlichtingen gaf. Zoo zou bijv, bij n. 340: Coutumes de Normandie en bij n. 355: Decisiones Rotae romanae een korte opgave omtrent den aard, den ouderdom en den vermoedelijken verzamelaar van het werk zeer welkom zijn. Die biografische bijzonderheden brengen echter een moeilijkheid mee voor de technische inrichting van een Catalogus. Men kan ze moeilijk plaatsen onder of bij den eersten incunabel, die van een bepaalden schrijver voorkomt; dan vallen ze niet in het oog. Men moet ze dus ervóór plaatsen. Doch dit heeft tot noodzakelijk gevolg, dat men alleen om die biografische aanteekening den bewusten auteursnaam nog eens apart in den druk moet markeeren. Collijn doet dit zoo: zoodra er een nieuwe auteur voorkomt, zet hij diens naam in vette letters, plaatst daaronder in kleinen druk de biografische aanteekening, en herhaalt dan voor alle volgende incunabelen dien naam niet meer. Ik kan echter niet zeggen, dat het gemak en de duidelijkheid daardoor worden bevorderd. Men treft dikwijls geheele bladzijden aan, waarop geen auteursnaam voorkomt (zie bijv. blzz. 10, 21, 26, 31, 44, 51-53, 57 enz.), zoodat men telkens het spoor van de alfabetische volgorde kwijt is. Wil men het systeem van Collijn volgen, en iederen auteursnaam slechts ééns in den tekst plaatsen, dan behoort men den loopenden naam in een markante type boven iedere bladzijde te zetten. Ik voor mij zou echter verkiezen, zooals ook de Gesamtkatalog zal doen, bij elken titel den auteursnaam te herhalen. Noemenswaardige ruimte neemt dat niet in, en het bevordert de duidelijkheid, en het snel opzoeken ten zeersteGa naar voetnoot1). De andere nieuwigheid - door Collijn overigens reeds in zijn Catalogus van Uppsala (1907) toegepast - is, dat in het register van drukplaatsen, waar de incunabelen worden opgegeven, welke in een bepaalde plaats gedrukt zijn, alle plaatsen alfabetisch worden gerangschikt, zonder dat de chronologische orde der landen wordt behouden. Het heeft dit gemak, dat men, als men bijv, een Rostockschen drukker zoekt, niet meer behoeft na te denken: in welk land ligt Rostock en het hoeveelste land is dat, waarin gedrukt werd. Maar anderzijds heeft | |
[pagina 363]
| |
het dit nadeel, dat men nu geen overzicht meer heeft, wat ieder land heeft geproduceerd Als men bijv. wil weten welke Italiaansche, Nederlandsche en Spaansche incunabelen te Stockholm berusten, dan is men verplicht de geheele lijst te doorloopen en de Italiaansche, Nederlandsche of Spaanscheplaatsen daaruit te noteeren. Mijns inziens is dit bezwaar grooter dan het gemak, dat men iedere willekeurige plaats direct kan vinden De voorkeur zou ik dus eraan geven, dat de chronologische orde der landen, die niet moeilijk te onthouden is - men moet ze voor het meest onmisbare werkinstrument, Haebler's Typenrepertorium, immers toch in het hoofd hebben - gehandhaafd bleef, De bemerking op deze nieuwigheid acht ik evenwel slechts geldig voor Catalogen van bepaalde en beperkte incunabel verzamelingen. Voor den komenden Gesamtkatalog, die natuurlijk onder alle opzichten een definitief karakter zal moeten dragen, zou mijns inziens een andere regeling aanbeveling verdienen. Het is hier echter de plaats niet, om daarover verder uit te weiden. Er rest mij nog, den wensch uit te spreken, dat het tweede deel van den Stockholmschen catalogus, dat de Zweedsche incunabelen zal omvatten, ondanksde ongunstige tijdsomstandigheden met bekwamen spoed moge verschijnen. Niet alleen zullen we in de facsimiles fraaie en zeldzame dingen te zien krijgen, maar ook zal Collijn's bekwame hand nog heel wat interessante mededeelingen weten te verschaffen. Zoowel in typografisch als in historisch opzicht weet Collijn uit een incunabel alles te halen wat er uit te halen is. En daar hij, dank zij de liberaliteit van Dr. Smith, zoowel in de beschrijving als in de reproducties tot allerlei details zal kunnen afdalen, en dus van iederen incunabel een bijzondere studie zal kunnen maken, zal het tweede deel niet alleen een waardig begin zijn voor een algemeene Zweedsche bibliografie, maar ook ons veel kunnen leeren voor het geval, dat wij het werk van Holtrop en Campbell over de Nederlandsche - al was 't maar alleen over de Noord-Nederlandsche - incunabelen volgens de nieuwste eischen eens gaan overdoen. En daartoe moeten we toch zien te komen, voordat de Gesamtkatalog gaat verschijnen.
Woerden. fr. B. Kruitwagen. O.F.M. |
|