Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
Boekbesprekingen.Dirck Gerritsz. Pomp, alias Dirck Gerritsz. China, de eerste Nederlander die China en Japan bezocht (1544-1604). Zijn reis naar en ver blijf in Zuid-Amerika, grootendeels naar Spaansche bescheiden bewerkt door J.W. IJzerman. Met 2 kaarten. 's-Grav. Mart. Nijhoff 1915. (Werken uitgeg. door de Linschoten-vereen. IX).‘De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zee- en landreizen en landbeschrijvingen. Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat.’ Zoo wordt in de statuten de taak der vereeniging omschreven, en in overeenstemming met dit voorschrift geeft zij ons jaar op jaar met zorg bewerkte uitgaven van onze oude reisverhalen. Reden genoeg voor een tijdschrift als Het Boek om geregeld met belangstelling kennis te nemen van deze uitgaven, die aan een allerbelangrijkste groep van echt Nederlandsche boeken nieuw leven geven. Het werk, aan Dirck Gerritsz. gewijd, is van eenigszins anderen aard; voor de uitgave moet dus een bijzondere aanleiding geweest zijn, en als zoodanig mogen we zeker beschouwen de vondst van eene reeks tot dusver onbekende stukken, door den heer IJzerman in Spaansche archieven opgespoord. Ze geven over de lotgevallen van Dirck Gerritsz. genoeg nieuwe bijzonderheden om de verschijning van dit boek ook na het grondige werk van Wichmann (1899) te motiveeren. En we begroeten het met een warm welkom; Wichmann's studie was degelijk en rijk van inhoud, maar Duitsch en zwaar te verteren; IJzerman's boek is Nederlandsch, is niet minder rijk van inhoud en veel beter genietbaar. De geschiedenis van Dirck Gerritsz., die tot dusver met den bijnaam China bekend was, maar nu zijn familienaam Pomp teruggekregen heeft, sluit zich bij die van Linschoten aan. Zij vormt daarop min of meer eene aanvulling. Niet alsof deze zwerver met den grooten wegbereider van onze Indische zeevaart ook maar in de verte op ééne lijn zou staan. Linschoten was een man van zeer groote gaven, en wist die neer teleggen in zijn standaardwerk, dat voor de volgende geslachten een blijvende en rijke gids voor de groote vaart zou zijn. Dirck Gerritsz. was geen man van de pen, en de paar memorie's uit zijn mond opgesteld waren niet zonder belang, maar toch niet van heel groote beteekenis, en niet van blijvende waarde. Door zijn zwerftochten zelve, die zich bijna om den geheelen aardbol uitstrekken, behoort hij echter wel tot de merkwaardigste voorgangers, en de stukken die er betrekking op hebben vormen op de verhalen van onze oude reizen naar oost en west een allerbelangrijkste aanvulling. Linschoten heeft aan tijdgenoot en nakomeling een prachtigen kijk gegeven op het koloniale wereldrijk van de Portugeezen in de vervalperiode, toen de tijd rijp was voor de ondernemingen van jongere mededingers. Het boek dat hier voor ons ligt, geeft ons, èn in de gepubliceerde teksten èn in de daarbij gegeven toelichting een levendige schets van het Spaansche koloniale rijk. De reis, die voor Dirck Gerritsz. en zijn medeschepelingen in Spaansch Zuid-Amerika eindigde was uit een handelsoogpunt een totale mislukking. Van de vijf schepen is er een spoorloos ten onder gegaan, en de vier andere hebben elk hun eigen reis gemaakt, het eene al ongelukkiger dan het andere. Alleen van het teruggekeerde schip van Sebald de Weert is door de zorg van Zacharias Heyns een reisver- | |
[pagina 327]
| |
haal gedrukt; een volgende uitgaaf van de Linschotenvereeniging, reeds ‘in bewerking’ zal dat in 't licht brengen, en ook de overige reizen behandelen. Intusschen is door dit boek de taak van den bewerker belangrijk verlicht, want een aantal meedeelingen over de reis zelve en bijna alles wat we kunnen weten over het lot van het schip het Vliegend hert, alias de Blijde boodschap, is ons hier reeds gegeven. Maar bovendien zien we hier, zooals reeds werd aangeduid, de zaken van den anderen kant. We worden verplaatst in het Spaansche Zuid-Amerika zelf. We zien de Spaansche macht daar in haar organisatie, maar ook in haar zwakheid, de inboorlingen van een half werelddeel in opstand tegen de overheerschers, en op menig punt zegevierend. We zien de goeverneurs in gestadige zorg, zonder voldoende machtmiddelen om zich te handhaven, en dan in spanning over die nieuwe ondernemende zeevarende macht, die Hollanders die weer beginnen wat een menschenleeftijd vroeger de groote Engelsche corsaren, Drake en na hem Cavendish hadden gedaan; die vloten uitzenden naar Oost en West, en nu weten door te dringen in de Zuidzee, om handel te drijven, maar tegelijk bereid om als 't noodig is te vechten, en om, als ze de kans schoon zien, zich te vestigen in werelddeelen die tot dusver uitsluitend Spaansch waren. Voor het goed verstaan van onze oude reizen vinden we hier tal van bijzonderheden die de reisverhalen zelve gebrekkig geven; ik wijs slechts op wat in de verhooren gezegd wordt over de uitrusting en de bemanning van de schepen. Zoo ook over den duur van de vaart in onbekende zeeën; de in 1598 uitgevaren schepen hadden meer dan een half jaar werk om de straat van Magalhāes door te komen, wat aan Drake in 16 dagen gelukt was. Zoo duurde de vaart van Lima naar Chili volgens een meedeeling van Dirck Gerritsz. vroeger wel eens anderhalf jaar, zoodat een vrouw op de reis ‘tweemael gebaert’ had. - Wichmann had hier foutief gelezen ‘gevaert’ en dienovereenkomstig vertaald: ‘dessen Mutter zweimal auf einer Reise von Lima nach Chili die Fahrt hat machen müssen.’ De stukken, waaruit we al het aangestipte en nog veel meer vernemen, zijn deels in den tekst, deels als bijlagen gegeven; de Spaansche voorzoover dit noodig scheen, met Nederlandsche vertaling. Onder de belangrijkste noemen we: eerst (blz. 8-13) een brief van Jan Huyghen van Linschoten aan zijn vader, waarin 't eerst van Dirck Gerritsz. melding wordt gemaakt; stukken er van waren reeds in 1592 door Lucas Jansz. Waghenaer in het Thresoor der zeevaert opgenomen zonder aanwijzing van den schrijver, en zijn eerst nu als werk van Jan Huyghen herkend. Dan (blz. 18-22) eene ook door Waghenaer bewaarde mededeeling van Dirck Gerritsz. over Indië. Verder (blz. 28-41, 111-123) een zeer uitvoerig verhoor Dirck Gerritsz. afgenomen voor den oppersten magistraat in Chili over de expeditie naar Zuid-Amerika, waarin vele feiten juist meegedeeld worden, maar met eene niet te miskennen verdraaiing van de waarheid, waar dit tegenover den Spaanschen machthebber gewenscht scheen. Van het verhoor van zes schepelingen van het Vliegend hert op last van den onderkoning van Peru wordt de inhoud uitvoerig meegedeeld (blz. 54-90). Van de later in Holland afgelegde verklaringen van Jacob Dircksz. van Purmerlant (blz. 91-94) krijgen we dan weer den tekst, evenals van een bericht van Dirck Gerritsz. zelven ‘vande gelegentheyt van Chile en wat macht de Spaignaerden aldaer te lande hebben.’ Als bijlagen volgen dan nog, | |
[pagina 328]
| |
behalve het reeds genoemde verhoor, een uitvoerig verslag van den onderkoning van Peru aan den koning van Spanje, met vertaling, een brief van den onderkoning over de terugzending van de gevangenen, en eene verklaring van den hoogbootsman Laurens Claesz. Van bijzondere beteekenis is de 5e bijlage met de bijbehoorende kaart. Het was zeker een zeer goede gedachte om bij deze stukken, die ons deels in het Spaansche Zuid-Amerika verplaatsen, deels doen meereizen met de eerste Hollandsche vloot die zich in de straat van Magelhāes waagde, een kaart te geven die het werelddeel met de straat afbeeldt naar de inzichten van dien tijd. Daarmee is tevens een uiterst zeldzaam en interessant werk in fraaie reproductie onder het bereik van het lezende publiek gebracht. De kaart is een van die Plancius-kaarten (c. 1594), waarop we hier reeds meermalen de aandacht vestigden. Zij is nog bijzonder merkwaardig, doordat naast elkaar, in hoofdkaart en karton, twee geheel verschillende teekeningen van het werelddeel worden gegeven, eene met eene kustlijn, die zeer ver van de werkelijkheid afwijkt, de andere veel beter, naar de gegevens van Sir Thomas Cavendish. Ik beschreef deze kaart reeds in De Amsterd. boekdrukkers (onder no. 733); de heer F.C. Wieder geeft er hier nu in de gemelde Bijlage 5 eene uitvoerige critische bespreking van. De dubbele teekening, maar waarbij steeds de enge straat de eenige verbinding blijft tusschen de twee oceanen, geeft eene sprekende verklaring bij alles watwe over deze rampzalige reis vernemen. Een goede moderne steendrukkaart is eveneens aan het werk toegevoegd; wie deze alleen ziet heeft moeite om te begrijpen, waartoe al die ellende in die enge straat noodig was, terwijl men enkele graden zuidelijker een open zee kon vinden. Maar hoewel, zooals Wieder aantoont, Drake die open zee al zoo goed als ontdekt had, bleef men Vuurland voor een stuk van het groote Zuidland houden, totdat Le Maire de zuidelijke doorvaart vond. C.P. Burger Jr. | |
R. Kögel, Die Photographie historischer Dokumente nebst den Grundzügen der Reproduktionsverfahren. Wissenschaftlich und praktisch dargestellt. Leipzig, Otto Harrasso witz. 1914. (VIII en 120 bladz. met 67 afb. en 1 pl.). Mk. 6.-.
| |
[pagina 329]
| |
gesteld tot welk kleurgebied de gebruikte inkt behoort en het behoeft dus geen betoog, dat deze wijze van werken behalve grondige photochemische kennis ook rijke technische ervaring vereischt. Van beide eigenschappen getuigt dan ook Kögel's handboek der bibliotheek-photographie, dat zoowel voor den bibliotheekbeheerder, die zich wil oriënteeren, als voor den bibliotheek-ambtenaar, die met de leiding van een photographisch atelier belast werd, van waarde is. Onder verwijzing naar uitvoeriger literatuur, geeft het inlichtingen over het photo-toestel met toebehooren en over de donkere-kamerinrichting, die vooral bij de installatie van een atelier aan eene boekerij van nut kunnen zijn. Verder bevat het o.m. verschillende hoofdstukken over photographische techniek, waarmede bibliotheek-photographen hun voordeel kunnen doen. Daarbij was de schr. echter niet altijd even gelukkig in de juiste verdeeling der stof en zoo vindt men vaak in een of ander hoofdstuk onderdeden behandeld, die in eene andere rubriek beter tot hun recht gekomen zouden zijn. Een gevolg van die wel wat onpraktische indeeling is ook, dat allerlei bijzonderheden over photographische bibliotheek-expedities door het boek verspreid staan. Gerekend het groote belang dezer ondernemingenGa naar voetnoot1), had dit onderwerp m.i. een afzonderlijk hoofdstuk verdiend. Te meer, omdat over de wijze van uitrusting nog al verschil van meening bestaat. Jammer is het, dat schr. inzake de houdbaarheid der photographische afdrukken niet van voorlichting heeft gediend en in verband hiermede niet over de te verkiezen papiersoort (voluit-drukkend- of ontwikkel-papier) heeft gesproken. In § 25 geeft de geleerde schr. interessante ‘Beispiele der Dokumentenphotographie’, die enkele bereikbare resultaten aanschouwelijk voorstellen. Ofschoon in moeilijke gevallen geene bijzondere voorschriften te geven zijn en de behandeling door de omstandigheden wordt bepaald, blijven die voorbeelden toch bijzonder leerzaam, vooral wanneer daarbij de gevolgde wijze van werken wordt medegedeeld. Aan die voorbeelden ontleent vooral het belangrijke boekje van Mente en WarschauerGa naar voetnoot1) zijne groote waarde. Opvallend is het, dat Kögel nagenoeg alle buiten het Duitsche taalgebied verschenen vakliteratuur heeft genegeerd. Zoowel de elders verschenen geschriften over photographische techniek, als de verhandelingen over bibliotheek-photographieGa naar voetnoot2) zijn buiten beschouwing gelaten. Aan de vele oorspronkelijke werkers in andere landen is bijna geen aandacht geschonken. Evenmin zijn in het ‘Adressenverzeichniss’ de niet-Duitsche firma's naar waarde vermeld, en de weinige ‘Ausländer’, die in den tekst genoemd worden, zijn soms uit de adreslijst weggelaten. Toch worden buiten Duitschland photographische platen en papieren vervaardigd, die voor de bibliotheekphotographie van bijzondere waarde zijn. Een en ander is niet onder den indruk van den oorlog geschied, want het voorwoord is op den 14den Mei 1914 gedateerd. Deze éénzijdige voorlichting is een fout van het overigens verdienstelijke boek. G.A. Evers. | |
[pagina 330]
| |
Bishop, W.W., Practical handbook of modern library cataloging. Baltimore, Williams and Wilkins Co. (London, Grafton and Co.) 1914. 150 p. 8o.Een beknopt handboek voor de praktijk der bibliotheek-administratie zoowel voor jongeren, die zich willen bekwamen voor hun later beroep: bibliotheekambtenaar, als voor hen, die door toevallige omstandigheden met het beheer eener bibliotheek belast worden. Na een korte schets van de geschiedenis van het catalogiseeren wordt de inrichting van het catalogus-bureau beschreven. De verschillende soorten van catalogi besprekend, komt de schrijver tot de slotsom, dat voor het groote publiek de z.g.n. dictionary-catalog het verkieslijkst is, aangevuld door lijstjes over speciale onderwerpen. Het vierde hoofdstuk is gewijd aan de organisatie van het catalogiseerende personeel, het vijfde behandelt de gedrukte cataloguskaarten. Tegenwoordig kunnen in Amerika voor een universiteits-bibliotheek 50 o/p, voor een Public library 90 o/o, der kaarten gedrukt verkregen worden en met eenige wijzigingen in de verschillende bibliotheken gebruikt worden; die wijzigingen worden door den schrijver aangegeven. Het slot-hoofdstuk geeft wenken over de keus der subject-headings. Het boekje is natuurlijk met het oog op Amerikaansche toestanden geschreven, doch zal ook hier door hen, die met catalogiseerarbeid in bibliotheken belast zijn, gaarne eens doorgelezen worden. H. | |
Ladewig, Paul, Katechismus der Bücherei. Leipzig. E. Wiegandt. 46 S. kl. 4to. 1 M. geb. 1 Mk. 30.Een keurig uitgevoerd boekje met 300 stellingen over de bibliotheek en haar beheer ten dienste der volksontwikkeling. Ieder ambtenaar aan een Openbare Leeszaal en Boekerij behoort het steeds naast zich te hebben op de schrijftafel. Nadere uitwerking der stellingen vindt men in het verleden jaar verschenen voortreffelijk werk van den schrijver ‘Politik der Bücherei’. H. | |
Loewe, V., Bücher kunde der deutschen Geschichte. Kritischer Wegweiser durch die neuere deutsche Literatur. Vierte umgearbeitete Auflage. Altenburg, Johannes Rade. 154 S. 8vo. 2 M. 80.Hoewel de eerste onder den pseudoniem F. Förster verschenen uitgave van dit boekje niet gunstig ontvangen werd heeft het het toch in een tiental jaren tot vier drukken gebracht. Deze vierde is geheel omgewerkt en is voor studeerenden in de geschiedenis als eerste oriënteeringsmiddel zonder twijfel zeer bruikbaar. Kleinere bibliotheken en openbare leeszalen voor wie het bekende groote boek van Dahlmann - Waitz te omvangrijk is, zullen wel doen zich deze beknopte bibliografie aan te schaffen. H. | |
Lüdicke, F., und W. Pieth. Grundlagen einer Instruktion für die Kataloge von Volks- und Stadtbüchereien. Charlottenburg. Selbstverlag. (Städtische Bücherei. Wilmerdorferstrasse 166-167). 67 S. gr. 8vo. 2 M. 75.De in Duitschland gevolgde ‘Preussische Instruktion für die alphabetischen Kataloge’ is voor eenvoudige bibliotheken te ingewikkeld. De samenstellers van dit werkje deden er dus wel aan, minder gecompliceerde regelen, met duidelijke voorbeelden toegelicht te publiceeren. Leiders onzer ‘Openbare leeszalen en boekerijen’ welke neiging mochten hebben hun kata- | |
[pagina 331]
| |
logus te wetenschappelijk te maken zullen met het hier gegevene hun voordeel kunnen doen. H. | |
Berghoeffer, Chr. W. Die Freiherrlich Carl v. Rothschild'sche öffentliche Bibliothek. Ein Grundriss ihrer Organisation nebst einem Verzeichnis ihrer Zeitschriften und einem Frankfurter Bibliothekenführer. Frankf. a. M. Jos. Baer u. Co. 322 S. gr. 8vo. 12 M.De Rothschildsche bibliotheek werd eerst in 1887 opgericht met het doel een wetenschappelijke boekverzameling op gemakkelijke wijze voor iedereen beschikbaar te stellen. In de eerste plaats diende daarvoor een leeszaal met handbibliotheek en loopende tijdschriften, welke toen in Frankfort nog niet bestond, en verder werden de uren waarop de bibliotheek geopend is zoo gesteld (nl. 11-1 en 4-8) dat ook zij die een beroep uitoefenen gelegenheid hebben er van te profiteeren. Een gelukkige maatregel was verder, dat direct samenwerking gezocht werd met de Stadtbibliothek en de Senckenbergische bibliotheek en besloten alleen in die vakken aan te koopen, welke door die beide bibliotheken niet of onvoldoende verzorgd werden. Zoo bestaat de bibliotheek nu in hoofdzaak uit werken over kunst (inclusief architectuur doch zonder klassieke archeologie), muziek, nieuwe philologie en philosophie, vergelijkende taalkunde enfolklore. Uitvoerig wordt in het bovengenoemd boek de inrichting beschreven. De regelen voor het opnemen der titels en het schema voor den Realkatalog met het Schlagwortregister daarop kunnen ook voor andere bibliotheken van nut zijn, evenzoo de 75 bladz. tellende lijst van tijdschriften en verzamelwerken. Ten slotte vindt men in het royaal gedrukte boek een korte beschrijving der overige 143 Frankfurter bibliotheken. H. | |
Uit 't leven van een leurder, door Jos. Goudswaard. Amst. Mij. ‘Elsevier’. 68 blz.Op de circulaire, die we kort geleden (blz. 206) afdrukten, volgde zeer spoedig het boekje zelf, in kleurigen met oude prentjes versierden omslag. Het weekblad Vondel gaf er deze opgewekte bespreking van: Een leurder is 't Vlaamsche voor wat ze in goed Hollandsch boekencolporteur noemen. Gaat het anderen als mij, dan brengt men met de lezing van het boekje een kostelijk uurtje door. Die Goudswaard - hij kan wel werkelijk zoo heeten, teekende zich zelfs een ex-libris - is 'n origineel, al zou 't maar zijn in zijn taal. Aanleiding tot zijn schrijven van dit boekje, is alweer de ellendige oorlog. Wie het leest, zou tot de conclusie kunnen komen dat deze Hollander alléén in Vlaanderen kan leven en werken; dàt heeft hij lief als geen ander land. Dàt ook maakt hem wèl sprekend en wel schrijvend; het teekenachtig Vlaamsch zit in z'n Hollandsch als een flonkersteen in een gouden bagge. In z'n jeugd was hij kermisgast, verdiende zijn brood als ‘binnenlokker en uitlegger in 'n wereldtentoonstellingskermistent, totdat een aanzienlijke dame op zekeren dag tot hem zei: “je crois que ce n'est pas votre place ici”. Dat bracht hem mettertijd in den boekhandel. Dan kwam hij in de colportage. Die leerde hem, ter wille van de boterham, van alles: Letterkunde, bouwkunst, de Vlaamsche oudmeesters, wat niet al. Maar zij leert hem ook liefhebben dat land met zijn geheel eigen taal, eigen kunst, eigen primitief geluk en geloof. En liefhebber van mooie dingen en verzamelaar, geniet hij dubbel. “Gaande van 't eene dorp naar | |
[pagina 332]
| |
't andere, verschool ik me soms achter de hagen om de versjes en de schilderachtige gesprekken van het Vlaamsche kind op te vangen. Alles pakte me. Ik vermaakte me bij 't lezen van oude uithangteekens, haalde soms uit hoeken en gaten van zeer oude dorpsbakkerijen half vergane, soms gave speculatievormen voor den dag, vond “schildekens”, ook kokieljen, patakons of koekesteentjes genoemd, die bontgeschilderd de nieuwjaarskoeken sierden: wat heb ik er genoten en laten genieten!” Jolig verteller, doet hij vooral genieten van zijn vele avonturen, al speelt hij er niet zelden in 't oogloopend veel de “beau rôle”. Hij begint met advertenties (“aankondigingen”) te werven, komt met allerlei slag menschen in aanraking, bouwmeesters zoowel als landloopers, geestelijken als bekende schrijvers, verhaalt van zijn ontmoetingen met Guido Gezelle, met Max Rooses, met pater Verriest, minister Beernaert, Louis Franck, werkt op het Taalcongres te Gent, besluit bijna, uit baloorigheid over een onverkoopbaar prachtwerk, paardenworst te gaan verkoopen “merk Hi-hi, de 3 el voor 5 frank”, weet in kasteelen en kloosters door te dringen, ziet er veel mooisen eindigt met, als duizenden, te vluchten voor “den Duts”. “Zoo brengt een boekleurder zijn dagen door: gelegenheid zich te ergeren zooveel hij wil, maar zich vervelen nooit; de tijd vliegt om”. Zijn goedlachsche philosophie, voor zooveel ze niet in hem-zelf stak, heeft hij ongetwijfeld óók aan den Vlaamschen omgang te danken; telkens vindt je kostelijke passages. “Van de vele ezelarijen, die ik in mijn jeugd leerde, vermeld ik na: “één ding dat gij niet sparen moet, dat is de rand van uwen hoed”, deze: “zet de tering naar de nering”. Als ik dit laatste deed, sliep ik in, - nu ik het omgekeerde betrachtte, vind ik moed het boek aan te bieden”. Inderdaad, ondanks al de humor, die je in dit boekske vermaakt, voel je den ernstigen ondergrond: het leven van zulke werkers. “Als ik niet verkoop, heb ik niet te eten”, dàt is het parool. Dàt is werken, waarvan menschen die een rustig bestaan voeren geen begrip hebben. En hoeveel van die werkers leven er óók niet dagelijks om ons heen? Een beetje meer waardeering voor die allen! Nu en dan komt on verscholen de spòtvogel kijken bij al het be-leefde en vertelde. Maar tegelijk ook eerlijk de bewondering voor het naïefmooie, het eenvoudig geloovige in die simpele natuurmenschen. De bewondering van een kunstenaar, neen een kunstkenner, die rondgaat als leurder. Ik bewonder de prachtige, de kinderlijk onnoozel door volwassenmenschen geprutste Meikapellekens, nog getooid met veldbloemen en bont papier! Ik bewonder ze, zooals men een vol meezennestje bewonderen kan en men een gevoel van “zonde” beseffen zou, dit uit te halen, te rukken uit de omgeving die het schoon maakt. Hoe dikwijls heb ik gemeend een landschap te ontheiligen. O, het land van Emile Claus, het land van Jacob Smits! Ende taal van den bewoner, van den grondwroeter, die met de zon óp- en àfgaat, geen tijd heeft kwaad te doen! Geen enkel woord van zijn beeldspraak ontgaat me. Andere zinsbouw, woorden in 't Noorden in onbruik geraakt, of in bijbeltaal thuishoorend, leven hier voort. Hoe rijk is onze Nederlandsche taal’... Zoo 'n leurder! Het is een fijn boekske. En toch met sommige grofheden. Maar grofheden, zooals Adriaan Brouwer, Jan Steen, Teniers ze begingen! |
|