Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
De Noordpoolstreken op onze 16e eeuwsche kaarten.III. De Poollanden volgens Plancius, in 1590 en daarna.In 1585, toen Brussel in de macht van Parma overging, vluchtte Petrus Plancius, die ongeveer zeven jaar aan de Vlaamsche gemeente in de Brabantsche hoofdstad het evangelie verkondigd had, naar het noorden, en werd predikant te Amsterdam. Hij was 33 jaar; zijn aan lotwisselingen rijke leven was geheel gewijd geweest aan het protestantsche geloof; niets wijst er op, dat hij aan geografie of zeevaartkunde zou hebben gedaan. In 1578 was hij ternauwernood, door de Leye over te zwemmen, aan de vervolging der malcontenten ontkomen; zijn boekerij die hij te Meenen had moeten achterlaten, was toen te Iepcren in het openbaar verbrand. Wij mogen wel vermoeden dat zij uit theologische werken zal hebben bestaan. Te Amsterdam wachtte hem ook voor het geloof, voor de kerk die hij vóór alles diende, veel arbeid en veel strijd. Toch is daarnaast een taak op hem komen rusten van niet minder groote beteekenis, en van geheel anderen aard. Hij is de voorganger geworden op 't gebied van aardrijkskunde en zeevaart, de raadsman voor staatslieden en zeevarenden bij de groote wereldreizen die weldra gingen beginnen. Hoe hij hiertoe gekomen is, daarover was tot kort geleden zoo goed als niets bekend. Wel was er 't een en ander bewaard van de door hem opgestelde adviezen, wel kenden we enkele kaarten die zijn naam dragen, en wisten we dat hij nog veel meer adviezen heeft uitgebracht, en nog meer kaarten heeft ontworpen, maar het beschikbare materiaal voor nadere bestudeering van zijn werkzaamheid was zeer gering. Van de groote wereldkaart van 1592, die in zijn tijd een standaardwerk was, een uitgaaf in den geest van de vroegere wereldkaarten van Waldseemüller en Mercator, moest zich een exemplaar te Valencia bevinden, maar dit was natuurlijk voor ons moeielijk te raadplegen; van de reeks gelijktijdig ontworpen kaarten was niets bekend. Door de kennis en den speurzin van | |
[pagina 319]
| |
Dr. Wieder zijn in den laatsten tijd deze kaarten teruggevonden, en door hem is ook de eerste aan een nieuw, zij het ook vluchtig, onderzoek onderworpen, zoodat we al een grondslag voor een juister inzicht in de beteekenis van zijn werk beginnen te krijgen. Maar waarmede is zijn geografische arbeid begonnen? En wanneer heeft hij het eerst dit gebied betreden? Toen ik al de reeds bekende kaartuitgaven, waaraan zijn naam verbonden is, bijeenzocht, nam ik allereerst opnieuw de vroeger (Amst. boekdr. II 256) door mij vermelde kaarten in den Amsterdamschen folio-bijbel van den uitgever Laurens Jacobsz. van 1590 ter hand, en nu kwam bovendien eene kaart voor den dag, nog in geen exemplaar van dien bijbel aangetroffen, maar die er toch blijkbaar bij behoort. Uit de Bodell-collectie te Leiden kreeg ik namelijk, op mijn vraag naar Plancius-kaarten, van mijn Leidschen ambtgenoot eene wereldkaart in twee halfronden, die dezelfde adressen en hetzelfde privilegie heeft als de vier bekende bijbelkaarten: ‘auctore Petro Plancio’, ‘Baptista Doetecomius sculptor’, en ‘Cum Privilegio ad Sexennium’. Zij heeft evenals de kleinere kaarten een tekst op de rugzijde, die toont dat zij voor plaatsing in een bijbel bestemd is. Het privilegie voor 6 jaren komt overeen met dat aan Laurens Jacobsz. verleend in 1590, voor den bijbel waarin de kleinere kaarten worden aangetroffen. We mogen dus de kaart met zekerheid ook als een uitgaaf van Laurens Jacobsz. van 1590 beschouwen (Amst. Boekdr. IV 397). We zien dus Ds. Plancius het eerst op het gebied der geografie werkzaam in verbinding met den grooten gereformeerden bijbeluitgever, die ook een steunpilaar was van de kerk; gedurende eene reeks van jaren bekleedde hij de bediening van diaken. De predikant heeft klaarblijkelijk op zich genomen, hem voor zijn bijbel aan een stel kaarten te helpen, en wel in de eerste plaats aan eene wereldkaart bij Genesis 10; zij moest duidelijk maken hoe de nakomelingen van Noach zich over de wereld hadden verspreid. Hij nam daartoe het nieuwste en beste dat de wetenschap gaf, de nieuwe Geneefsche Strabo-uitgaaf met de Mercator-kaart (zie bl. 266). De graveur kreeg de opdracht, deze kaart met geringe wijzigingen te copieeren. Eenig nieuw inzicht blijkt uit dit werk niet; wat de poolstreken betreft, vindt men de teekening van Mercator onveranderd terug. Op het hier (blz. 322) weergegeven stuk ziet men, geheel overeenkomende met het vroeger (blz. 266) gegeven Mercatorfragment, twee van de pool-eilanden, waarvan één met Nova-Zembla als zuidelijkste punt; men vindt ook twee van de vier stroomen, de | |
[pagina 320]
| |
bijschriften ons reeds als werk van Mercator bekend, aan de pool de zwarte rots, Rupes nigra, en een eind van de pool af, nabij straat Anian, den Polus Magnetis. Men kan ook uit dit fragment gemakkelijk begrijpen, dat eene bestudeering van de kaart wel op de gedachte kon brengen, langs het noorden van Azië een weg naar Indië te zoeken. Het eens betreden terrein van de wereldbeschrijving heeft Ds. Plancius niet weer verlaten. Op zijn eerste weinig oorspronkelijke cartografische werk volgt bijna zonder tusschenpoozen eene reeks van werken van de allergrootste beteekenis. Daarbij was niet meer Laurens Jacobsz. zijn mede-arbeider, maar diens iets oudere confrater Cornelis Claesz. Beiden stonden trouwens onderling in nauwe betrekking; Laurens Jacobsz. had zijne opleiding gehad in de zaak van Cornelis Claesz., ‘opt water int schrijfboeck’, en had daarna slechts weinige huizen verder zelf zijne zaak ‘in den vergulden Bijbel’ gevestigd. Van ernstige concurrentie tusschen beiden zal geene quaestie geweest zijn; verschillende grootere en kleinere uitgaven bezorgden ze gezamenlijk, maar vooral had elk hunner zijn eigen ondernemingsgebied. Laurens Jacobsz. voorzag in de toenemende vraag naar bijbels, Cornelis Claesz. nam de zeevaartkunde en de geografie als zijn voornaamste terrein van werkzaamheid. Bijna alle uitgaven op dat gebied nam hij in handen; de leeskaartboeken en de zeeatlassen en paskaarten, aanvankelijk vaak door de makers zelven in 't licht gegeven, gingen voor en na alle op dezen ondernemenden man over. Het was dus heel natuurlijk dat de kennismaking van Ds. Plancius en Cornelis Claesz. een nieuw en groot plan deed rijpen: de kooplieden en zeevaarders te voorzien van een stel land- en zeekaarten van de geheele wereld. De Resolutien van de Staten-Generaal lichten ons over dit plan in: Cornelis Claesz. kocht ‘door de directie van Mr. Pieter Plancius’ van Bartholomeo de Lasso, cosmograaf van den Koning van Spanje, 25 particuliere zeekaarten ‘vervattende alle zeecusten van den gantschen eertbodem’ en tevens ‘de secreten van der zeevaert van Oost ende West Indien, Africa, China ende andere diergelijcke landen.’ D.w.z. een geheel stel geteekende kaarten en geschreven aanwijzingen voor de wereldgeografie en de zeevaart. Van dit materiaal gebruik makende, kon Plancius aan de Hollanders geven wat hun nog ontbrak: een nieuwe groote wereldkaart, en een stel kaarten van werelddeelen, landen en zeeën. De bekwame graveurs, de van Doetecums, de van Langrens, en | |
[pagina 321]
| |
nog anderen waren er, gereed om een werk als dit dadelijk ter hand te nemen, en de ontwikkelde techniek maakte het mogelijk goed werk voor matigen prijs verkrijgbaar te stellen. De groote wereldkaart kon reeds in April 1592 aan de Staten-Generaal worden vertoond; Holland had nu op dit gebied een zelfstandig werk dat met de kaart van Mercator, die trouwens reeds vrij oud en zeker al moeielijk te krijgen was, op één lijn kon worden gesteld. Voor ons is deze kaart moeielijk te bestudeeren, daar het eenige bekende exemplaar te Valencia isGa naar voetnoot1). We hebben er echter eene beschrijving van, door een tijdgenoot, den Engelschman Blundeville, geschreven in 1594, waarin al de bijschriften van de kaart in het Engelsch worden weergegevenGa naar voetnoot2). Dr. F.C. Wieder die onlangs de kaart in Valencia zag, en een aantal van de inscripties die zij te zien geeft, opteekende, kon daardoor met zekerheid vaststellen dat de kaart, die den naam van Plancius niet draagt, maar slechts dien van den Antwerpschen uitgever Vrients, wel degelijk de Plancius-kaart isGa naar voetnoot3). De vergelijking bevestigt ook de reeds vrij zekere gissing, dat de reeks zee- en landkaarten van verschillende deelen van de wereld door van Doetecum gegraveerd, waarop in de laatste jaren onze aandacht gevallen was, die ‘particuliere zeekaarten’ zijn, door Plancius ontworpen, en door Cornelis Claesz. met octrooi van de Staten-Generaal uitgegevenGa naar voetnoot4). Zoodoende is het nu mogelijk het werk van Plancius nader te bestudeeren, en we zien dan in tal van bijzonderheden, hoe zijne inzichten zich wijzigen, hoe zijn kijk op de geographie zelfstandiger, zijn blik ruimer wordt. Het aardigst is eene vergelijking van de bijbelkaart van 1590 met de wereldkaart van denzelfden aard, die Plancius in 1594 gaf, en die in het Itinerarium van Linschoten is opgenomen. Voor vergelijking moet men niet de copie van de kaart nemen die al weer den naam van den uitgever Vrients te Antwerpen draagt, maar de oorspronkelijke kaart met bovenschrift ‘auctore Petro Plancio,’ liefst het exemplaar van de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek, dat niet in een Linschoten ingevouwen geweest is, en dus als een proefexemplaar kan beschouwd worden (Amst. Boekdr. IV 412). Ik liet daarnaar het facsimile van de poollanden maken, dat hierbij onder het over- | |
[pagina 322]
| |
eenkomstige fragment van de bijbelkaart van 1590 is geplaatst. De Noordpoolstreken volgens Petrus Plancius, in 1590, en in 1594.
De vergelijking toont in tal van wijzigingen, hoe de geographische kennis van Plancius zich in dien korten tijd heeft ontwikkeld. Een aardig voorbeeld hiervan is dit: Mercator had een heel eind ten zuiden van Java, vlak bij het groote Zuidland, dat hier ongeveer met het Australische vasteland overeenkomt, een groot eiland aangegeven met den naam Java Minor. In 1590 nam Plancius deze voorstelling over, maar in 1594 verdwijnt het eiland en als motiveering | |
[pagina 323]
| |
is er bij geschreven dat nauwgezette lectuur van Marco Polo duidelijk doet zien, dat met den naam Java Minor het eiland Sumatra bedoeld is. Nog merkwaardiger is de wijziging in de poolstreken, die de twee onder elkaar geplaatste afbeeldingen gedeeltelijk doen zien. Hier was de teekening in de kaart van 1594 oorspronkelijk vrij wel gelijk aan die van 1590; men ziet nog duidelijk de lijnen, die later zijn afgeslepen. Er is namelijk eene zeer belangrijke correctie aangebracht; het groote pooleiland, waar de pygmeeën wonen is tot op de helft teruggebracht, Nova Zembla is een eiland - eigenlijk 2 eilanden - geworden, en westelijk er van zijn nog meer eilanden vrij gekomen. In de inscripties is een even merkwaardige verandering gekomen; ze zijn er nog alle, juist zoo als ze eerst van Mercator - waren overgenomen, maar telkens met bijvoeging van de woorden ‘men zegt’: dicuntur; ut aiunt. Vergelijkt men ook de andere - hier niet afgebeelde - helften van de poolteekening, op het westelijke halfrond, dan ziet men ook daar wijzigingen, en vooral nog twee belangrijke bijschriften. Vooreerst de meedeeling, dat de vier pooleilanden zijn afgebeeld, niet omdat de auteur gelooft dat ze er werkelijk zijn, maar opdat men niet zou meenen dat hier iets vergeten was. En dan eene opmerking, die ook hier de bron van Plancius' gewijzigde inzicht doet kunnen: Villoughbea door de Engelschen aangegeven, moet òf Grocland zijn ten westen van Groenland, óf een van de eilanden oostelijk van Groenland. Plancius heeft dus niet alleen na 1590 zelf Marco Polo ter hand genomen, en daaruit zelfstandig, in afwijking van Mercator, zijne conclusies getrokken. Hij heeft ook de Engelsche poolreizen bestudeerd, en daaruit geleerd dat de oude fabelachtige teekening van Mercator geen vertrouwen verdiende. Het laatste zien we eveneens op de kaart van Europa (Amst. Boekdr. IV 415), een van die particuliere zeekaarten, die we nu ook uit deze eigenaardigheid met zekerheid als een werk van Plancius herkennen. De rechter-bovenhoek van de kaart geeft eene teekening, die geheel met de vroeger (blz. 215) afgebeelde van Waghenaer overeenkomt, maar die zich verder, tot aan den Oby-mond, uitstrekt en dus nog duidelijker doet zien, dat Nova-Zembla hier wezenlijk als zuidpunt van dat fabelachtige Pool-eiland bedoeld is. Men ziet zelfs de vijf toegangen tot dien poolstroom, die door de groote stroomsnelheid nooit bevriest. Maar vlak naast deze teekening is in een karton eene geheel andere aangebracht, eene afbeelding van Nova Zembla als twee eilanden door een zeestraat gescheiden, en westelijk daarvan | |
[pagina 324]
| |
nog andere eilanden met Engelsche namen, waaronder Sr. Hugo Willoughbesland. Ook hier dus naast de Mercator-teekening de afwijkende als vrucht van de Engelsche ontdekkingen. Deze laatste heeft in het onderschrift eene preciese dateering, en attest van oorsprong: het is 1594, en in Juli zijn juist de Hollandsche schepen op last van de Staten uit Texel in zee gestoken om Nova Zembla nader te leeren kennen, en ‘bij noorden om’ een weg naar Indië te zoeken. De noordelijke zeeën op de kaart van Europa door B.a Doetechum 1594.
| |
[pagina 325]
| |
Karton van de kaart van Europa.
In die enkele jaren is dus Plancius door eigen studie tot een zelfstandig inzicht gekomen; hij heeft zich geheel weten los te maken van het gezag van Mercator. Hij gelooft niet meer aan die oude overlevering. Trouwens hij hoopte met eenig recht, dat het onderonderzoek hier betere kennis zou brengen, en hij had, zooals, ons blijken zal, reeds een man van de praktijk als medewerker, als uitvoerder van het onderzoek gevonden.
Wordt voortgezet. C.P. Burger Jr. |
|