Van vijftig jaar getrouwe en onafmatbre vlijt;
En, hebt ge Dood en Pijn voor U gewend te vluchten,
Steeds mogen ze Uwe Kunst, Uw oog, Uw aanblik duchten,
Tot ge, eenmaal levensmoê, den hemel welkom zijt!
In de Oprakeling, in 1826 verschenen, is op blz. 153 dit gedicht afgedrukt, zonder den brief en de dateering en met een nieuw bovenschrift, luidende:
Op 't vijftigjaarig feest der Doctorale waardigheid
van Dr. Cornelius Henricus A - Roy.
Een arts is waardiger dan heel een aantal andren.
Homerus.
De dichter heeft dus de moeite genomen, nu de voornamen van den geadresseerde op te zoeken en neer te schrijven, en heeft den bekenden regel van Homerus als motto boven zijn vers gezet.
Ook zijn kleine wijzigingen in het gedicht aangebracht, vaak van weinig belang, als De traan van lijdende in plaats van De traan der lijdende, den kring van die uw Feestdisch sieren in pl. van den ring, haar lievling in pl. van heur lievling. Niet onaardig is des dichters gehaspel met het woord teeder: de zuivre gloed waarmee de geredde lijders voor hun behouder blaken, is een teedre gloed geworden, daarentegen is Bilderdijks teder zielsgevoel door een blakend zielsgevoel vervangen, en is de arts van een teergevoelend vrind een diepgevoelend vrind geworden.
Een minder gelukkige wijziging volgt een paar regels verder: ‘Schonkt gy me 't aangebeden kind te rug, aan 't doodsgevaar ontwrongen’ had Bilderdijk in 1824 geschreven; nu werd dat: ‘Schonkt gij me 't aangebeden kind te rug, als 't gapend graf ontwrongen.’
Zouden de dichtlievende lezers van 1826 bijzonder gevoelig geweest zijn voor een ‘gapend graf’?
C.P. Burger Jr.