Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Een Mechelsche Armarijs.In 1421 gesticht en na een reeks van ‘ups and downs’Ga naar voetnoot1) eerst ten jare 1797 gedurende de Fransche overheersching in België voor goed opgeheven, dient ook het vrouwenklooster van Bethaniën vermeld te worden onder de voornaamste godsdienstige genootschappen, die eenmaal in de Belgische aartsbisschoppelijke stad Mechelen groeiden en bloeiden. Is de bewering van locale geschiedschrijvers juistGa naar voetnoot2), dan kwam er in dit Bethaniën, reeds korten tijd na de uitvinding van de boekdrukkunst, een werkhuis tot stand - vooral dank zij de bemoeiïngen van Jacoba van LoenGa naar voetnoot3) - waar houtsneêgravuren, liederbundels en andere werkjes in het licht gegeven werden. Zeker is het derhalve niet misplaatst, ook niet voor het grootere publiek, eenig belang aan de bedoelde gemeente te hechten. Het Mechelsch Archief nu bezit een klein aantal handschriftelijke bundels uit hare boekerij afkomstigGa naar voetnoot4). Meest zijn het ‘Rekeninghen’ of opsommingen ‘van al de goederen’ die het klooster toehoorden. Ook echter een ‘register klein in-4o’Ga naar voetnoot5), dat wijlen de heer stadsarchi- | |
[pagina 313]
| |
varis Hermans, klaarblijkelijk met goed recht, tot de XVe eeuw deed opklimmen en als de ‘Oude Statuten des Kloosters van Bethaniën’ voorstelde. Ook op den achterkant van den onooglijken perkamenten omslag rond het weinig sierlijke boekGa naar voetnoot1) van 29 bladen stevig papier, waarvan de 54 eerste bladzijden, groot 14 bij 20, 6 cm., beschreven zijn over een ruimte van 10 × 14 cm., treft men in laat-17de eeuwsch geschrift de vermelding ‘De oude statuten’ aan. Deze benaming klinkt echter te wijdsch, omdat lang niet de volledige verzameling der wetten van het klooster in het boek opgeteekend isGa naar voetnoot2). Desniettegenstaande licht het ons nauwkeurig in omtrent de levenswijze der Bethanische nonnen zoowel als omtrent de rechten en plichten van de waardigheidsbekleedsters in de gemeente. Deze waren ten getale van elf, blijkens de elf hoofdstukken waarin hunne attributies besproken worden. Wie ze zijn, hooren wij van meetaf uit den algemeenen titel waarmede het handschrift begint: ‘....De priorissa: Capittelum primum. De suppriorisse; Capittelum secundum. De procuratrice-iij. De selleraria-iiij. De refectoraria v. De infirmaria. vi. De vestiaria. vij. De sacristie, viij. De cantrice. ix. De ebdomedaria. x. De armaria. xi.’ Om de laatstgenoemde is 't, dat wij hier in dit tijdschrift van het Mechelsch manuscript gewag maken. Want onder de ‘armaria’- met haren verdietschten naam ‘armarijs’ - wordt ons niemand anders voorgevoerd dan de bibliothecaris van het klooster, wier taak in het slotkapittel bepaald is. Veel gewicht schijnt men haar rol niet te hebben toegekend: onder de leidende zusters in de gemeente krijgt zij maar de nederigste, want laatste plaats. Toch mag het onze lezers belang inboezemen te vernemen, wat de rol van de bewaarster der boekerij in dit 15de eeuwsche Vlaamsche klooster is geweest - en hun ten believe laten wij dit ‘Capittelum xi.’ volgen. Men leert er uit, dat de armarijs zorg te dragen had voor al de boeken, welke niet in de kapel zelve gebruikt werden. Trouw moest zij de volledige lijst der werken bijhouden, en daarvan bezat de moeder-overste een dubbel. Twee drie keer per jaar kreeg zij de bundels uit hunne kast om te controleeren in wat staat zij zich be- | |
[pagina 314]
| |
vonden en of ze vrij van motten waren. De ontleeningen van buiten het klooster teekende de bewaarster stiptelijk op en ook voor hoelang zij duren mochten. Onbekende personen, bovendien, kregen de boeken maar tegen een waarborg of een eigenhandig onderteekend ontvangstbewijs mede. De nonnen zelven schijnen verplicht geweest te zijn te lezen, 't Wil ons althans voorkomen, dat allen na afloop van het wekelijksch ‘capittel der ghebreken’ een boek aan te vragen hadden. Hoe zij dat deden; wie de taak van de afwezige armaria waarnam; hoe dan de bibliothecaris ‘ad interim’ op hare beurt bediend werd.... dat alles - met nog een paar andere bizonderheden - kan men in het onderstaande uittrekselGa naar voetnoot1) nagaan. Mechelen a/d Dijle; Oogst 1915. Dr. Robert Foncke. | |
Die Armaria. Capittelum. XI.Die armaria heeft in haerre hueden alle de boeke des cloesters die niet en hoeren toten dienste Gods. Ende die sal si gheteikent hebben elc bi namen. Ende elc des iaers twe oft iij. werf uutlegghen ende besien ende nerstelec merken, datter niet gheten en worde van den motten oft anders en verderve. Die priorinne sal oec in een cedel gheteekent hebben al de boeke die in haere hueden sijn, opdat si weet waeraf dat si reden sal eijschen alst te doene es. Die armarijs teekent die boeke, die men buten leent, ende set een tijt; ende van onbekenden lieden nempt si enen pant of cijrograf, en houdet. Na primen, als de susteren uten capittel gaen, secht elc suster toter armaria, een luttel neighende, Codicem, dats te segghen: ic bidde om een boec. Als die armaria niet teghenwordich en es, bidt men van die haer volget int selve choer. Ende de suster, daer men se af gheeischt heeft, bidt van der gheenre, die tcapittel ghehouden heeft, voer haer selven ende voer dandere, die daer niet en sijn, segghende: Codicem. Maer die priorinne en eischt niet. Een ieghelec sal met neersticheiden verwaren ende behoeden die boeke, die haer van der armaria ghedaen worden, dat si niet vuyl van stove noch anders verdorven en worden. |
|