Meer voor het Zuiden dan voor het Noorden is deze kieskeurige boekenliefhebber iemand geweest, die stellig niet zonder doel geleefd heeft. Misschien toch meer voor de schoone letteren dan voor het Boek en de wetenschap. Het is mij moeielijk te beoordeelen. Maar dit weet ik wel, dat, in weerwil eener onmiskenbare achteloosheid, ook in het vlot behandelen der redactiezaken van het Tijdschrift, zijn nagedachtenis ook als redacteur in hooge waarde gehouden moet worden. Dela Montagne heeft in het Tijdschrift en in Het Boek veel minder gepubliceerd dan men had kunnen hopen van iemand met zulk een uitgebreide kennis omtrent het vlaamsche boek, oud en nieuw, des te meer is het hoogelijk te loven, dat hij materieel mede hielp het Tijdschrift te doen bestaan.
‘In Vlaanderen - en ver daar buiten, overal waar nu Vlamingen zijn, helaas! - zal 't bericht van zijn dood, in ballingschap, ver van zijn geboortegrond, dien hij zoo werkelijk lief had - zeker ontroeren hen die in hem den fijnzinnigen man erkenden, met zijn ridderlijk karakter en zijn, ondanks zekere slordigheid in zijn uiterlijke verschijning der latere jaren, echt aristocratisch wezen.’ 't Zijn de warm gevoelde woorden van De Bom in de N. Rott. Crt., die beter dan iemand anders weet wat Dela Montagne geweest is. En wil men hooren een ander, die hem ook goed gekend heeft. ‘Hij was iemand, een persoonlijkheid’, schrijft René de Clercq in de mosgroene Amsterdammer (28 Aug.)
Niet lang heeft hij Coopman overleefd, die in Juni van dit jaar overleed. Aan beider samenwerking dankt de literatuur de Nederlandsche dicht- en kunsthalle en de bloemlezing Onze dichters en het was dus natuurlijk dat bij diens verscheiden als van zelf Dela Montagne genoemd werd, ‘de bescheiden en fijne Victor dela Montagne, die zijne geheele aandacht wijdt aan de bibliografie der 16e en 17e eeuw en nog slechts voor intieme vrienden de schatten van zijne schuchtere dichtersziel opent.’ Zoo schreef de brusselsche correspondent der N. Rott. Crt. in het nummer van 13 Juni en ik geloof dat daarmede inderdaad de overledene uitnemend gekenschetst is als iemand, die met letterkundige neigingen toch krachtens aanleg en intuïtie zich rustiger, zich behagelijker gevoelde in de geestelijke atmosfeer van het verledene, veilig en wel in een hoekje met een boekje.
Dat 's werelds loop der dingen aan die illusie zulk een wreed einde heeft gemaakt voor hem, voor anderen.
J.W. Enschedé.