Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
De Noordpoolstreken op onze 16e eeuwsche kaarten.II. De geografie van de noordpoolstreken vóór 1590.Een eenigszins vaste voorstelling van het uiterste noorden van den aardbol bestond vóór het midden van de 16e eeuw niet. De beschrijvingen die de boeken en de kaarten geven, zijn of zeer vaag, of loopen, wanneer ze iets feitelijks trachten vast te stellen, hopeloos uiteen. Wat schrijvers en cartografen hieromtrent dachten, daarover zijn veel gegevens bijeengebracht in een studie van B.F. De Costa, getiteld Arctic exploration in het Bulletin of the American geographical society XII, en in Nordenskiöld's Facsimile atlas. Aardig in eerlijke naïveteit is kaart XXX in laatstgenoemd werk, ontleend aan een 15e eeuwsch Ptolemaeus-handschrift, waar Europa zich ver noordwaarts uitstrekt met den naam Pillapelanth en met de afdoende aanwijzing ‘Non licet ultra ire’. Enkele eeuwen ouder (midden 11e eeuw) is de Hamburgsche kerkgeschiedenis van Adam Van Bremen, die ons eene even vage, maar wezenlijk verschillende voorstelling doet kennen. Geen ongenaakbaar land, maar eene onbevaarbare zee vinden we er. De geschiedschrijver vertelt van den tocht van eenige Friesche edellieden, die voorbij IJsland noordwaarts gevaren waren totdat zij bijna het einde van de wereld hadden bereikt, waar een diepe afgrond of chaos de zee inzwelgt en weer uitbraakt. Eenige schepen waren verzwolgen, de anderen gelukkig door de juist weer uitgestooten wateren teruggedreven, hadden zich door krachtig roeien aan het gevaar weten te onttrekken. Zij hadden ook een eiland bereikt, waar zij rijke schatten aan gouden voorwerpen vonden, maar door cyclopen overvallen waren. Een eigenaardige verbinding, zooals men ziet, van eene naïeve verklaring van het verschijnsel van eb en vloed, met wonderlandverhalen, blijkbaar door de Odyssee geïnspireerd. Veel meer in bijzonderheden gaan de iets jongere verhalen van Saxo Grammaticus in de Historia Danica over de onderzoekingstochten van Ko- | |
[pagina 261]
| |
ning Gormo met den wijzen Thorkillus en 300 gezellen; het doel is de geheimen der natuur te onderzoeken, maar de beschrijving van de avonturen van allerlei aard heeft alleen waarde als product van dichterlijke fantasie. Dien gevaarlijken afgrond, die de schepen verzwelgt, vinden we terug, maar met eene preciesere voorstelling verbonden, inde Topographia Hiberniae van Giraldus Cambrensis, geschreven in 1187, en deze auteur deelt mee, dat hij de beschrijving weergeeft, die hij bij ‘de philosophen’ vindt. Niet ver van de door hem besproken eilanden van het Noorden is nog noordelijker een ontzettende kolk, waarheen de zeestroomen van alle kanten samenvloeien, en zich in het geheime binnenste van de natuur als in een afgrond neerstorten. Passeert daar toevallig een schip, dan wordt het door het geweld van den stroom meegesleurd en onherroepelijk verzwolgen. De philosophen maken melding van vier zulke stroomkolken van den oceaan van de vier tegenovergestelde wereldstreken. Sommigen gissen, dat èn de getijstroomen van de zee, èn de waaiende winden daaruit hun oorsprong hebbenGa naar voetnoot1). Volkomen duidelijk is de voorstelling niet. De bedoeling zal wel zijn, en latere geografen hebben het, zooals we zien zullen, ook zoo begrepen, dat uit vier richtingen die onweerstaanbare stroomen in eene kolk samenvloeien. Op de kaarten van de 16e eeuw vinden we de verschillende voorstellingen van de middeleeuwsche schrijvers terug. Een groot poolland ziet men op de globe van Schöner (1515), het is daar eene voortzetting van Azië; deze voorstelling is o.a. ook overgenomen op de oudste wereldkaart van Mercator (1538)Ga naar voetnoot2). Daarentegen heeft Waldseemüller op de groote wereldkaart van 1507Ga naar voetnoot3) de classieke opvatting gevolgd van den Oceaan die alle landen omspoelt; benoorden het bekende vasteland is er slechts zee. Natuurlijk is deze voorstelling overgegaan op al de kaarten die van de zijne afgeleid zijn. | |
[pagina 262]
| |
De voorstelling van de vier stroomen vinden we weer op de allermerkwaardigste kaart van Ruysch in de Romeinsche Ptolemaeus- uitgaaf van 1508Ga naar voetnoot1). Deze wereldkaart in kegelprojectie, in hout gesneden, en met uitvoerige bijschriften, is voor ons onderwerp van bijzonder belang; eene reproductie van het middelste gedeelte gaat in facsimile hierbij. Men ziet er de landen van de oude en de nieuwe wereld als één samenhangend vastland op aangegeven. Op de noordpool is een rots afgebeeld, omringd door een woestbewogen zee, waar omheen vier eilanden, twee onbewoond - INSULA DESERTA - en twee bewoond: ARONPHEI en hyperborei EUROPE. De eilanden zijn gescheiden door vier breede stroomen, gevoed door 19 smallere stroompjes die zelve voortkomen uit een ringvormige zee: mare | |
[pagina 263]
| |
svgenvm. Tusschen die 19 zeearmen liggen even zoovele bergachtige landen; de meeste van deze zijn eilanden, drie hangen echter zuidwaarts met het groote vasteland samen. Een van deze, ten zuiden van het eiland waarop de Europeesche hyperboreeërs wonen, is Pilapelant, een noordwaarts zich uitstrekkend aanhangsel van Europa, reeds uit oudere kaarten bekend; het klooster van St. Odulphus is er op aangegeven. De beide andere zijn schiereilanden van het Amerikaansch-Aziatische deel van het groote vasteland. Door deze schiereilanden is de poolzee - mare sugenum - verdeeld in drie gescheiden zeeën, waarvan twee binnenzeeën zijn, terwijl de derde met den Atlantischen oceaan samenvloeit. In dit noordelijkste deel van den oceaan staat de merkwaardige mededeeling, dat hier de poolzee begint, dat het scheepskompas er geen dienst meer doet, en schepen waar ijzer aan is niet kunnen terugkeerenGa naar voetnoot1). Boven de kaart staat een niet minder belangrijk bijschrift met bron-opgaaf: Men kan lezen in het boek de inventione fortunati, dat onder den noordpool een hooge rots van magneetsteen is, van 33 Duitsche mijlen in omtrek. Zij wordt omgeven door de Poolzee - mare sugenum fluidum -, die gelijkt op een vat, dat het water nederwaarts door openingen laat wegvloeien. Er omheen zijn 4 eilanden, waarvan twee bewoond, en deze worden omringd door een doorloopenden kring van hooge bergen, zich 24 dagreizen uitstrekkende, waar geen menschen kunnen wonenGa naar voetnoot2). Hier is duidelijk de vage beschrijving van Giraldus in concreten vorm gebracht; de kolk waarheen de wateren samenvloeien is nauwkeurig afgeteekend; als oorzaak van het onherroepelijk meesleepen van schepen is echter de magneetrots er bij gekomen, zoodat meteen voor de werking van het compas eene verklaring gevonden was. Als bron haalt de geograaf echter niet Giraldus aan, maar de inventio fortunati. Men zou dwalen, wanneer men hierbij dacht aan Fortunatus uit de volkssage, iemand die wel in de gelegenheid zou geweest zijn, om met zijn wenschhoedje die streken te bezoeken, waar niemand anders kon komen. De titel van het boek wordt eldersGa naar voetnoot3) | |
[pagina 264]
| |
eenigszins anders en denkelijk juister aangegeven als Inventio fortunata, de ‘gelukkige vinding’; het is een niet bewaard gebleven werk van Nicolaas Van Lynn, een bekend astronoom, monnik van Oxford, die in 1360 de noordelijke landen heeft bereisd, maar blijkbaar voor het uiterste noorden geput heeft uit oudere werken, 't zij Giraldus of de door dezen aangehaalde filosofen. Na Ruysch vinden we op meer kaarten die vier pool-eilanden aangegeven. Van belang is voor ons de teekening met de bijschriften op de groote wereldkaart van Mercator, van 1569, die aan deze voorstelling een blijvend gezag heeft gegeven. Op de kaart zelve kon Mercator wegens de nieuwe, later naar hem genoemde projectie, waarbij de evenwijdig loopende meridianen elkaar niet ontmoeten, en de pool oneindig ver weg komt te liggen, de poollanden niet in teekening brengen. Hij heeft daarom in een eigen karton, in de zoogenaamde projectie van Postel, met de pool als middelpunt, een schets van het poolgebied gegeven. Zie de afbeelding. We vinden hier terug de rots - rupes nigra et altissima - 33 mijlen in omtrek, door water omringd, en de vier eilanden door stroomen gescheiden. Ook hier stroomt het water toe door negentien kleinere armen, maar de krans van bergeilanden ontbreekt; slechts kleine eilandjes scheiden de naar elk van de vier hoofdstroomen samenvloeiende wateren. De bijschriftenGa naar voetnoot1) deelen over die stroomen bijzonderheden mee, een is geregeld eenige maanden bevroren, een andere bevriest wegens den snellen stroom nooit. Ze leeren ons ook dat twee van de eilanden bewoond of althans bewoonbaar zijn; op dat benoorden Lapland wonen pygmaeën van vier voet op zijn langst, het westelijk daarvan gelegene is het beste en gezondste. De poolrots is hier echter niet meer magnetisch; de voortgaande ontwikkeling van zeevaart en geografie had er toe geleid, de magnetische pool een eind van de noordpool af te plaatsen, en zoo vindt men een tweede rots nabij straat Anian geteekend, in den meridiaan tegenover dien van Kaap Verde. | |
[pagina *16]
| |
De Noordpoolstreken volgens Gerard Mercator, 1569. Verkleind, 3:4.
| |
[pagina 265]
| |
Dit geheele stelsel van pool-landen is nu gescheiden van de bekende vastelanden; zoo werd de oude voorstelling van den Oceaan, die om de bewoonde aarde heen vloeit, verbonden met de middeleeuwsche pool-overlevering. Uit welke bron putte nu Mercator deze voorstelling? Hij deelt dit mede in het langere bijschrift bij de kaart. Giraldus Cambrensis wordt aangehaald, doch slechts in de tweede plaats, Ruysch noemt hij niet, en den auteur van de Inventio fortunata slechts uit de tweede hand. Zijn hoofdbron is weer een nu verloren werk, het Itinerarium van Jacobus Cnoyen uit 's Hertogenbosch, die 't een en ander had uit de Res gestae van Koning Artur, maar het meeste in 1364 vernomen had van een bisschop bij den Koning van Noorwegen, die het weer had van een minoriet uit Oxford, in de mathematische wetenschappen ervaren, die daar in 1360 gekomen was, door magische kunst nog verder noordwaarts was gegaan, en met het astrolabium alles had opgemeten en in kaart gebracht. Hij deelde nog mee, dat die vier stroomen met zulk een kracht noordwaarts vloeien, dat schepen onmogelijk weer terug kunnen, terwijl er nooit zooveel wind waait, dat een korenmolen er door in beweging gebracht zou kunnen wordenGa naar voetnoot1). Daar deze meedeelingen met die van Giraldus overeenstemden, achtte Mercator klaarblijkelijk de voorstelling het zekerste wat de wetenschap hier gaf. Die minoriet van Oxford is duidelijk weer Nicolaas Van Lynn; het is dus eene geregeld doorloopende traditie, waarmee we te doen hebben, die nu echter door Mercator met wetenschappelijk gezag werd bekleed. Al dadelijk is de voorstelling van Mercator overgenomen op de wereldkaart in het Theatrum van Ortelius (1570), hoewel ze daar door de eigenaardige projectie niet zoo sprekend uitkomt. Daarna | |
[pagina 266]
| |
is ze zeer duidelijk in teekening gebracht door Rumoldus Mercator op de wereldkaart in twee halfronden, in 1587 verschenen in de Strabo-uitgaaf van Eust. Vignon te GenèveGa naar voetnoot1), waarvan we hier een fragment in afbeelding geven. Alleenheerschappij had het inzicht van Mercator echter in dezen niet. Wanneer men een van de oudere uitgaven van het Theatrum van Ortelius doorloopt, dan ziet men niet op alle kaarten dezelfde voorstelling. Volgens Mercator en volgens de wereldkaart van Ortelius schijnt het voor een zeevaarder mogelijk, langs Vaigatsch oostelijk de noordkust van Azië volgende, straat Anian te bereiken. Enkele andere Ortelius-kaarten, zooals Asia en Tartaria laten echter even voorbij den mond van de Oby de kust van Azië steil naar het noorden loopen tot op 80o, dus tot dicht bij de pool; voor de groote pool-eilanden laat die voorstelling geene voldoende ruimte over. Een critiek ligt hierin niet; Ortelius copieerde voor zijn Theatrum eenvoudig de beste kaarten die hij voor elk werelddeel of land vond, zoodat er vaak tegenstrijdigheid is tusschen deze kaarten onderling. Werkelijke oppositie tegen de poolvoorstelling van Mercator vind ik bij twee Engelsche schrijvers. Dat de twijfel het eerst van die zijde zich uit, is niet vreemd; reeds van het midden der 16e eeuw af deden Engelsche zeevaarders onderzoekingstochten in de Poolzee en | |
[pagina 267]
| |
zochten zij naar eene noordelijke doorvaart naar IndiëGa naar voetnoot1). Daarbij was dit ten minste al gebleken, dat geen groot pool-land zich zoo ver zuidelijk uitstrekte, als op Mercator's kaart was aangegeven. William Bourne schetste in zijn werk A regiment of the seaGa naar voetnoot2) vijf verschillende wegen om naar Indië te varen, en wel de twee bekende wegen om Africa en door de straat van Magellaan, twee noordelijke routes langs de Aziatische en langs de Amerikaansche noordkust, en een vijfde recht over de noordpool. Aan de poollanden en de onweerstaanbare stroomen van Mercator geloofde hij dus niet. Thomas Blundeville die in 1589 A briefe description of universal mappes and cardes in het licht gafGa naar voetnoot3), twijfelt aan de mogelijkheid van die noordpoolzee-vaarten, maar trekt toch ook Mercator's meedeelingen over de poollanden in twijfel. Hij gelooft niet dat de monnik uit Oxford door zijn magische kunst zoo dicht bij de pool kon komen, dat hij er met zijn astrolabium opmetingen kon doen en die vier stroomen beschrijven, tenzij de een of andere koude duivel hem als gids gediend had. Dat alles zouden wel fabeltjes zijn. Een onderzoek zou het best kunnen uitgaan van bewoners van de noordelijke kusten, die aan dat koude klimaat gewend zijn. Deze critische inzichten waren echter zeker niet algemeen verbreid. De werken van Mercator en Ortelius beheerschten veeleer de publieke meening. De poolrots met de vier omringende eilanden en de kolk waarin de oceanen door vier stroomen hun water storten golden algemeen als bestaande. In een volgend hoofdstuk zullen we nagaan, hoe die voorstelling in Holland ontvangen is, hoe ze door Plancius eerst overgenomen, later verworpen werd.
(Wordt voortgezet.) C.P. Burger Jr. |
|