Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Boekbesprekingen.Die Inkunabeln der Königlichen Bibliothek und der anderen Berliner Sammlungen. Neuerwerbungen der Jahre 1907-1914. Nachträge und Berichtigungen. Ein Inventar von Prof. Dr. Ernst Voulliéme (Beiheft XLV zum Zentralblatt für Bibliothekswesen). Leipzig, Harrassowitz, 1914. 120 SS. 8o. Mk. 5.De inventaris der Berlijnsche incunabelen, dien Prof. Voulliéme in 1906 uitgaf, is algemeen bekend, en heeft bij de bibliografen zijn vaste formule in den vorm van VB. Het thans verschenen tweede gedeelte, dat behalve eenige toevoegsels en verbeteringen, de incunabelen geeft, welke de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn in de jaren 1907-1914 heeft verkregen, maakt het noodig, dat er voortaan gesproken worde van VB. I en VB. II. Evenals VB. I is ook VB. II niet meer dan een Inventaris, d.w.z. van iederen incunabel wordt slechts de verkorte titel gegeven met een verwijzing naar Hain, Proctor en sommige andere repertoria van beteekenis. Het doel van zulk een inventaris is niet alleen voor dagelijksch practisch gebruik een overzicht te geven van wat er aan incunabelen te Berlijn, voornamelijk in de Koninklijke Bibliotheek, aanwezig is - de andere Berlijnsche verzamelingen hebben betrekkelijk weinig incunabelen - maar ook en vooral moet zulk een inventaris dienst doen als voorbereidende arbeid voor den komenden ‘Gesamtkatalog der Wiegendrucke’. Eerst wanneer door inventarissen, indices, catalogen, bibliografieën enz. een voldoend algemeen overzicht is verkregen van wat er over de heele wereld aan incunabelen aanwezig is, zal het mogelijk zijn, de definitieve bewerking van den Gesamtkatalog ter hand te nemen. Voulliéme's inventaris is systematisch-chronologisch ingericht, doch het chronologisch element is niet zoo tot in zijn uiterste consequenties doorgevoerd als in den Index van Proctor. Bij Proctor hadden alle landen een zelfstandige paragraaf in chronologische volgorde: Duitschland, Italië, Zwitserland, Frankrijk, Holland, België, Oostenrijk-Hongarije, Spanje, Engeland, Denemarken, Zweden, Portugal, Montenegro. Onder ieder land volgden de steden wederom chronologisch, dus voor Duitschland: 1 Mainz, 2 Straatsburg, 3 Bamberg, 4 Keulen, 5 Eltvil enz.; voor Noord-Nederland: 1 Utrecht, 2 Deventer, 3 Delft, 4 Gouda, 5 Sint Maartensdijk enz. Daarna volgen onder iedere stad weer in chronologische volgorde de drukkers, bijv. voor Leiden: 1 Henricus Henrici, 2 Govert van Ghemen, 3 Cornelis Kers, 4 Hugo Janszoon van Woerden; en onder de drukkers volgden, chronologisch alweer, hunne incunabelen, waarbij dan de ongedateerde drukken zooveel mogelijk tusschen de gedateerde werden geschoven, in zoover een onderzoek van de typografische kenteekenen uitwees, dat het boek omstreeks dat of dat jaar moest gedrukt zijn. Deze consequente doorvoering der chronologie bij Proctor is ongetwijfeld ook de eenig logische methode. Bij de incunabelstudie is het immers op de eerste plaats daarom te doen, een overzicht te verkrijgen van de geleidelijke verspreiding der boekdrukkunst over Europa in zijn geheel, het toenemen van de drukkersfirma's in iedere stad, en de technische en mercantiele ontwikkeling van ieder drukkersbedrijf in het bijzonder. En dat wordt juist in de streng-chronologische methode van Proctor als het ware grafisch voorgesteld. Desondanks is Proctor's methode bij dagelijksche, praktische onderzoekingen wat moeilijk te hantee- | |
[pagina 155]
| |
ren, zooals vroeger reeds in het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, IX (1911), blz. 56 werd uiteengezet. Als men een druk zoekt van Gabriël de Grassis te Pavia, moet men in Proctor's Index met behulp van allerlei registers eerst gaan ontdekken, dat Italië het 2e land, Pavia de 24e stad, en Gabriël de Grassis de 13e drukker is. Met dat gezoek gaat veel tijd verloren, en daarom heeft Prof. Voulliéme, evenals ook Prof. Haebler in zijn Typenrepertorium doet, wel de chronologische orde der landen behouden, en ook de chronologische volgorde der drukkers in iedere stad, maar de chronologische orde der steden heeft hij gewijzigd in een alfabetische. Nu is het zoeken veel gemakkelijker. De chronologische orde der landen is bij eenige oefening gemakkelijk te onthouden, en het zoeken der steden geeft daarna door de alfabetische orde geen last meer. Wel staan onder de steden de drukkersbedrijven weer chronologisch, en ook die volgorde is van iedere stad moeilijk te onthouden, doch vooreerst is men met het omslaan van eenige bladen al spoedig waar men wezen moet, en ten tweede is bij iederen stadsnaam een alfabetisch lijstje der drukkersnamen gevoegd, met verwijzing naar het chronologische volgnummer, dat aan iedere drukkersfirma toekomt. De meeste incunabelbeschrijvers hebben ook iets veranderd aan Proctor's volgorde der landen, vooral in betrekking tot Zwitserland, Oostenrijk-Hongarije, Denemarken en Zweden, waar weinig drukkerijen bestonden, die ook geen in het oog springend eigen cachet aan hun incunabelen hebben gegeven. Voulliéme en Haebler vatten al deze landen samen onder ‘Deutschland und seine Nachbarländer’ zooals Haebler het noemt. De BMC. (catalogus van het British Museum), die anders gewoon is Proctor op den voet te volgen, behandelt Duitschland, Zwitserland en Oostenrijk-Hongarije achter elkander, en zal Denemarken en Zweden afzonderlijk behandelen. Wat Noord-Nederland (lees: ‘Nederland’, dat door buitenlanders verkeerdelijk ‘Holland’ pleegt te worden geheeten) en België betreft is er óók geen eenheid. Proctor hield de twee landen gescheiden; Voulliéme en Haebler vatten ze onder één paragraaf samen. 't Is jammer dat in deze geen eenheid heerscht, en men niet streng aan Proctor heeft vastgehouden; doch nu de eenheid eenmaal is verbroken, is het aan te raden, dat ze maar verbroken blijve, en dat men in die verbreking zelve maar weer naar eenheid streve. In de praktijk is het, dunkt mij, voorloopig het beste, de indeeling van Voulliéme en Haebler onveranderd te volgen, dus Nederland en België als één land te behandelen, en Zwitserland, Oostenrijk-Hongarije, Denemarken en Zweden onder Duitschland samen te vatten. Dit alles geschiede echter slechts bij wijze van voorloopigen maatregel, om niet meer verwarring te stichten dan er reeds is. Wanneer de Gesamtkatalog eenmaal definitief af is, en de chronologische en typografische registers gemaakt worden, zou het m.i. zeer gewenscht zijn, dat de oorspronkelijke orde van Proctor weer onveranderd hersteld werd, niet alleen om de theorie, d.w.z. omdat bij Proctor de methode logisch tot in haar uiterste consequenties wordt doorgevoerd, maar ook om de praktijk, d.i. omdat ondanks alle wisseling van politieke grenzen, ieder land aan zijn eigen cultuur, dus zeker ook aan zijn boeken, ook een eigen cachet gegeven heeft, en daarenboven in Proctor's systeem de grafische voorstelling van de historische ontwikkeling van de boekdrukkunst en der afzonderlijke drukkersbedrijven het duidelijkst behouden blijft. Ook Nederland en | |
[pagina 156]
| |
België behooren dan gescheiden te worden. Want al ressorteerden beide landen in de 15e-16e eeuw onder één opperbestuur, cultuurhistorisch zijn en blijven het twee verschillende landen, en een Nederlandsche incunabel ziet er duidelijk anders uit dan een Belgische. In één punt moet men den Berlijnschen inventaris niet navolgen. In VB. I werden aan de namen der drukkers volgnummers gegeven, die niet aansluiten aan die van Haebler, doch slechts rekening houden met het aantal drukkers van een bepaalde stad, wier incunabelen te Berlijn aanwezig zijn. Zoo draagt Raynald van Nijmegen, die te Venetië drukte, bij Haebler het juiste chronologische volgnummer 29. In VB. I heeft hij het willekeurige nummer 23; wat natuurlijk zeer ongerieflijk is. Intusschen heeft Prof. Voulliéme zelf erkend, dat deze afwijking hinderlijk was voor de praktijk (vgl. Zentralblatt für Bibliothekswesen, XXIX, 1912, S. 283), en in zijn in 1912 verschenen inventaris van de Triersche bibliotheken zijn dan ook de volgnummers van Haebler overgenomen. In VB. II heeft hij echter noodgedwongen de nummers weer moeten laten aansluiten aan die van VB. I, omdat anders de continuïteit tusschen deze twee ware verloren gegaan. Men zal misschien vragen: Waarom moet een inventaris systematisch-chronologisch worden ingericht, terwijl toch de Gesamtkatalog blijkens de gepubliceerde proeven alfabetisch volgens de schrijversnamen samengesteld zal worden, zoodat de incunabelen van een en denzelfden drukker daar over alle letters van het alfabet zullen verspreid worden. Over dit vraagstuk, waar eigenlijk veel aan vastzit, doch dat voor de praktijk voorloopig geen groote moeilijkheden oplevert, stel ik me voor afzonderlijk iets te zeggen bij de behandeling van de incunabelstudie te Berlijn, waarbij ook de inrichting van den Gesamtkatalog zal ter sprake komen. In het kort zou voor de praktijk deze raad kunnen gegeven worden: Voor inventarissen, d.w.z. korte gegevens omtrent incunabelen, die in een groep van bibliotheken aanwezig zijn, volge men de systematisch-chronologische orde. Voor catalogen, d.w.z. meer gespecificeerde titels van incunabelen, die aan een bepaalde bibliotheek toebehooren, volge men de alfabetische orde volgens schrijversnamen. Feitelijk ontloopen deze twee elkander niet veel, daar een inventaris toch weer moet voorzien worden van een alfabetischen klapper, die eenigszins op een catalogus gelijkt; terwijl een catalogus een systematisch-chronologisch register eischt, dat feitelijk gelijkstaat met een inventaris. Een hartig woordje zou nog gesproken kunnen worden over de keuze van het woord, waarop een incunabel gecatalogiseerd moet worden. Voulliéme heeft in zijn alfabetisch register over het algemeen den kaartcatalogus van de Kon. Bibliotheek te Berlijn tot richtsnoer genomen. Dat is zeker een veilige leidsman. Ook op dit gebied vindt men evenwel in de incunabelcatalogen der verschillende landen en bibliotheken geen eenheid, ja, er heerscht zelfs min of meer anarchie. 't Is ook een terrein vol voetangels en klemmen, waarop zelfs de grootste bio-bibliografen en nomenclatoren voortdurend in twijfel geraken. Voor de praktijk zou het misschien het beste zijn, wanneer voorloopig de methode van Hain zooveel mogelijk gevolgd wordt, ofschoon ik moet toegeven, dat die hier en daar vrij gebrekkig is. Het is ten slotte wel interessant te vernemen, hoe het staat met de grootte en de waarde der incunabelcollectie van de Kon. Bibliotheek te Berlijn. Van den beginne af heeft Berlijn | |
[pagina 157]
| |
betrekkelijk weinig incunabelen bezeten, daar de stichting der bibliotheek in geen enkel opzicht steunt op een fonds, dat met het incunabeltijdvak samenhangt. Ook verkreeg zij betrekkelijk weinig uit de geseculariseerde kloosters, waardoor bijv. de Hof- und Staatsbibliothek te München zoo rijk is gewordenGa naar voetnoot1). Door schenkingen en aankoop is het getal der incunabelen in de laatste halve eeuw sterk aangegroeid, waaraan natuurlijk de bijzondere bevordering der incunabelstudie, die voornamelijk van den Eersten directeur Geheimrat Schwenke en de Professoren Haebler en Voulliéme uitgaat, niet vreemd is geweest. In 1906 konden zoodoende in VB. I ongeveer 4700 incunabelen als eigendom van de Kon. Bibliotheek te Berlijn geïnventariseerd worden. Merkwaardig groot is de vermeerdering geweest in de laatste 8 jaren. In VB. II worden naar schatting ongeveer 1100 nieuwe incunabelen - slechts een 40-tal daarvan behooren niet aan de Kon. Bibliotheek - als nieuwe aanwinsten gedurende de jaren 1907-1914 geïnventariseerd. Door elkaar heeft Berlijn dus ieder jaar 130 incunabelen erbij gekregen. En niet alleen de quantiteit, maar ook de qualiteit is merkwaardig. Augsburg, Bamberg, Basel, Keulen, Erfurt, Esslingen, Freiburg, Genève, Gripsholm, Hamburg, Heidelberg, Ingolstadt, Kirchheim, Krakau, Leipzig enz. enz., Mainz niet te vergeten, Nürnberg, Reutlingen, Spiers, Stockholm, Stendal, vooral ook Straatsburg en Ulm, van al deze plaatsen vindt men incunabelen opgenoemd, soms uitgebreide reeksen, vooral van die steden, waarbij de geschiedenis der boekdrukkunst het meest belang heeft. Onder de Italiaansche steden hebben vooral Rome en Venetië een groote vermeerdering te boekenGa naar voetnoot1), voor Frankrijk leverden Lyon en Parijs de grootste aanwinsten, terwijl Spanje met 3, en Engeland met 1 zeldzamen incunabel (slechts een fragment) verrijkt zijn geworden. Engelsche incunabelen - vóór 1500 werkten in Engeland slechts 12 persen - behooren dan ook tot de uiterste zeldzaamheden, en komen bijna nooit op de boekenmarkt voor. Onder de aanwinsten 1907-1914 zijn ook niet minder dan 58 Nederlandsche incunabelen, nl. Aalst, Th. Martens (1); Antwerpen, M. van der Goes (1); Gerard Leeu (4); Godfr. Back (1); Delft, J.J. van der Meer (1: de Bijbel van 1477 natuurlijk); Chr. Snellaert (1); H. Eckert (1); Deventer, Rich. Paffroet (15); Jac. de Breda (13); Haarlem of Utrecht, Prototypografie (1: het Speculum salvationis, CA. 1569, met eenige afwijkingen); Leuven, Joh. de Westfalia (6); Nijmegen, Drukker van Engelbertus Cultificis (2); Utrecht, Nic. Ketelaer en G. de Leempt (6); Zwolle, Pieter van Os (5). Daarvan waren er ten tijde van Campbell 25 niet in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage aanwezig, terwijl er 9 zelfs in 't geheel niet bij Campbell te vinden zijn. Eigenaardig is, dat zes van de incunabelen, die thans aan Berlijn zijn gekomen, ten tijde van Campbell berustten in de collectie-Vergauwen te Gent; men is haast geneigd te gelooven, dat een stuk van die collectie eindelijk zijn weg naar Berlijn gevonden heeft. Het zijn CA. 199, 202, 852, 1136, 1236, 1477. In VB. I liepen de nummers tot | |
[pagina 158]
| |
en met 4962. In VB. II zijn de nummers niet verder geteld, doch heeft iedere incunabel zijn chronologische plaats tusschen die van VB. I gekregen. Ze dragen daardoor hetzelfde nummer als hun voorganger, maar met een additioneel cijfer (exponent) als distinctief, nl. 3420.7; 3552.15; 4889.3; 4926.5 enz. Die nieuwe cijfers zijn bij gissing bepaald. Zoo is in VB. I het n. 4850 een druk van Deventer, R. Paffroet, met den datum 27 Febr. 1499. In VB. II kwam er een nieuwe druk van Paffroet bij, gedateerd 30 October 1499. Deze kreeg nu het nummer 4850.3, waarbij de 3 nog plaats laat voor 4850.1 en 4850.2. Wanneer men dus in Berlijn eventueel nog incunabelen erbij krijgt, die bij Paffroet tusschen de twee datums 27 Febr. en 30 Oct. 1499 gedrukt zijn, kunnen zij de plaatsen 4850.1 en 4850.2 innemen. De chronologische volgorde blijft dus behouden, en de nummers van den inventaris blijven die orde ook eenigszins aangeven. Zijn er groote chronologische gapingen, dan wordt natuurlijk ook een hooger cijfer als distinctief toegevoegd. Zoo vindt men bijv. 3552.15 en 4682.18, zelfs 3321.20 en 2804.20. Het was wellicht goed de beteekenis van deze toegevoegde cijfers toe te lichten - reeds Panzer gebruikte ze ruim een eeuw geleden - daar, zooals de ondervinding bewees, niet iedereen aanstonds begreep, waarvoor die dingen dienen moesten.
W. fr. B. Kruitwagen. O.F.M. | |
Rheinischer Zeitschriften-Katalog. Im Auftrage des Verbandes Rheinischer Bibliotheken bearbeitet von Dr. Paul Hirsch, Oberbibliothekar an der Kgl. Univ.-Bibl. in Bonn. Bonn, Verl. von Carl Georgi, Universitäts-Buchdruckerei 1914. 343 bladz.Het is een voortreffelijke tijdschriftenlijst, die voor de gezamenlijke bibliotheken van de Pruisische Rijnprovincie, 60 in getal, door den Verband, die de voornaamste dezer bibliotheken vereenigt, is uitgegeven. Zij zal ons mede als voorbeeld kunnen dienen voor de voorgenomen uitgaaf van een tijdschriftenlijst voor onze bibliotheken. De wijze van werken wordt in een Vorwort zeer kort beschreven: de Verband, waarvan 16 bibliotheken lid waren, besloot tot de uitgaaf op 27 Oct. 1909, de opgaven kwamen aan de Dusseldorfsche bibliotheek in tot April 1911, na rangschikking op kaarten voorloopig gedrukt en rondgezonden door de fabrieksbibliotheek te Leverkusen, metuitbreiding ook tot de bibliotheken buiten den Verband, werd het aangevulde materiaal op kaarten gebracht en door Dr. Paul Hirsch te Bonn voor den druk klaar gemaakt, ten slotte gedrukt voor rekening van de drukkerij Georgi. De lijst bevat alle nog bestaande tijdschriften die in een of meer van de bibliotheken voorhanden zijn, ook al is het abonnement gestaakt. Bij alle tijdschriften is afzonderlijk voor elke van de bibliotheken vermeld, welke jaargangen zij heeft. Dit geeft veel noodeloozen omslag; vaak ziet men zesmaal onder elkaar volkomen dezelfde opgaaf, wanneer nl. zes bibliotheken eenzelfde reeks volledig hebben. Daarentegen is weer veel ruimte gewonnen door de titels zeer kort te redigeeren; het nadeel hiervan is dat men nu dikwijls niet kan zien waarover een tijdschrift handelt: namen van redacteuren zijn in 't geheel niet vermeld. Van veranderde titels is de nieuwste genomen, voor de oudere eene verwijzing aangebracht. Het begrip tijdschrift is eenigszins beperkt; reeksen van uitgaven en dergelijke, couranten, jaarverslagen zijn niet opgenomen. De schikking is geheel alfabetisch volgens de be- | |
[pagina 159]
| |
kende Pruisische voorschriften van 1899: op 't eerste substantief, en vervolgens op een tweede op den voorgrond komend woord; het stelsel komt grootendeels overeen met dat van onze Amsterdamsche tijdschriftenlijst. In de lijst zelf springt het in het oog, dat de Duitsche tijdschriften niet alleen de groote meerderheid uitmaken - wat natuurlijk is, - maar dat die in andere talen schaarsch zijn, en die in de naastverwante taal, het Nederlandsch, slechts uiterst zeldzame vogels zijn - een en ander wijst een trouwens bekende eigenaardigheid aan vande Duitsche wetenschap, die hoe hoog ze staan moge, toch niet vrij is van bekrompenheid. B. |
|