Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Varia.Twee rubricatoren.De rubricator der incunabelen was een soort rudimentair orgaan. Zijn werk kwam nog een weinig overeen met dat der miniatuurschilders en boekverluchters, maar stond wel geheel niet meer in eere. Kreeg vroeger zelfs het gewone, vervelende copiëeren van boeken wat geur door een zeker ontzag, een reuk van heiligheid, waarop de ‘scriver’ rekenen kon, door heuschelijke gebeden ook, die de lezer voor zijn zieleheil opzond, de persoon van den rubricator werd over het hoofd gezien. Zijn lust en ijver verflauwden spoedig. Mochten deze nog eens opleven aan het begin van een boek of hoofdstuk, waar een grooter open plek hem goedgunstig toestond zijn penseel te gebruiken voor een versierde letter, overigens moest hij zich maar wakker zien te houden bij het trekken van magere initiaaltjes, en kon hij tenslotte nog hier en daar aan een hoofdletter een likje rood toevoegen. - Ik denk aan twee exemplaren van het ‘boeck van den proprieteyten der dinghen’ van Bartholomeus Engelsman, welke berusten op de Stadsbibliotheek te Haarlem. Ze zijn blijkbaar door twee verschillende personen behandeld. Jacop Bellaert's druk-werk heeft het onder hunne handen niet heel goed. Met slordigheid en onwetendheid is weliswaar rekening gehouden; men heeft namelijk in de open vakjes de in te vullen letter wel klein gedrukt, maar lang niet altijd, en zelfs waar deze aanwijzing voorkomt, verft er de rubricator soms nog een letter uit een andere streek van het alphabet óm-, of slimmer, óverheen. En waar zij zelfstandig moeten zijn, vergissen beiden zich telkens, vaak op de zonderlingste manier. Vooreerst door slordigheid. Zij loopen blijkbaar midden in het maken van een letter even weg, en zijn dan bij hun terugkomst tevreden, wanneer hen uit het betreffende vakje maar iets roods of blauws tegemoet schemert; zoodat er een A staat, waar de sport uit is, of iets dergelijks. In de tweede plaats zijn ze allebei nogal onwetend; bij den een is misschien eens een latijnsch woord blijven hangen, dat de ander niet ontmoet heeft, en omgekeerd. Dat er van die verraderlijke woorden zijn, waarvan juist alleen die niet ingevulde beginletters verschillen, dat vermoeden ze niet, of ze laten zich toch nog voor den mal houden. Zoo denkt de een (meer ijdel dan kleinzeerig, zoo 't schijnt) aan ‘Color dentium’ als het ‘Dolor dentium’ moet worden, en maakt hij er ‘Numerus’ van als het ‘Humerus’, ‘Limen’ als het ‘Vimen’ behoort te wezen, enz. De argelooze redenen, waarom zij fouten maken kan men soms nog verder wagen te zoeken. De een bijvoorbeeld, die wel eens gehoord zal hebben, wat ‘spin’ in het Grieksch beduidt, zet ‘Arachia’ voor ‘Brachia’, of wel, hij vindt ‘Vater’ mooi genoeg en het latijnsche ‘Pater’ niet noodig; en de ander zit in 't Latijn over een hond te suffen, als hij ‘Canus’ verkiest boven ‘Manus’. Weer andere fouten zijn te begrijpen uit de behoefte om wat kleur te brengen in hun eigen leegte en verveling. Daarom maakt een van de twee er liever ‘Fabula’ van, dat zijn verbeelding even ‘en masse’ aan het werk zet, dan het nuchtere ‘Tabula’, hoewel dadelijk volgt: ‘dats een tafel’; en hij laat ons ‘Salamus’ lezen, waar, meent hij, eens een curieuze slag heeft plaats gehad, eerder dan ‘Calamus’, dat maar een rietje is. Of wel, hij ziet ‘ - irtus staan (wat Mirtus moet worden) en hij vindt opeens, dat de evenzeer onverwelkelijke Deugd, bij zijn werk vergeleken, iets aanlokkelijks heeft: hij penseelt er een V voor. Dat hij het inderdaad zoo nauw niet neemt met | |
[pagina 150]
| |
de deugdzaamheid, gaat men bijna gelooven bij het zien van een volgende vergissing. Want hij en de andere rubricator denken allebei, als ze “ - inum” vinden, dadelijk aan den wijn, dien ze zelfs in 't Latijn goed kennen, en maken er Vinum’ van, ofschoon er moet komen: ‘Linum dat is vlas.’ - En wanneer niets onder hun oogen voorbijgaat, dat de fantazie opwekt, dan worden ze soms, lijkt 't wel, baldadig, uit pure verveling; een van de twee noemt tenminste het bekende bijbelboek ‘Aeuteronomium’ en zet ‘Ttipula’ voor ‘Stipula’. Misschien ook kwam er bij dat laatste woord iemand binnen, en zette de invuller om niet door weifelen onwetend te schijnen de eerste beste letter neer, die onder zijn blik kwam. Hoe het zij, heel geschikt voor hun werk waren deze twee niet. Zij en hun collega's worden dan ook niet, als hun voorgangers, de boekafschrijvers, met eerbied en bewondering in kronieken genoemd, maar moeten het samen doen met den mooien, sonoren naam van: rubricatoren. Spoedig nam de drukpers het werk geheel en al van hen af. G. van den Hoek. | |
Nieuwe gegevens over Nederlandsche kaart-makers.In de Studies in Carto-Bibliography van H.G. Fordham (zie hiervóór blz. 78), waarin ook over Nederlandsche kaartmakers merkwaardige gegevens voorkomen, zegt de schrijver op blz. 4, noot 1: ‘William Blaeu was in 1633 appointed by public decree cartographer to the States General; and it was his duty to examine the ships logs and so amend the maps.’ Bij een onderzoek in het Algemeen Rijks-archief is gebleken dat van een besluit of van een Commissie als waarvan Fordham spreekt, niets te vinden is. Hij geeft geen bron aan, waarop zijne mededeeling gegrond is, zoodat men aannemen moet, dat hierin eene dwaling gelegen is. In het Alg. R. Archief werd o.a. gezocht in de Commissieboeken van de Staten van Holland en die van de Staten-Generaal in 1633, de Acta der Staten-Generaal 1632 en 34, de Resolutiën der Staten-Generaal 1633, de Resolutiën van den Raad van State 1633, de Resolutiën van de Staten van Holland 1633. In geen dezer is er sprake van Willem Blaeu als lantmeter of kaartmaker van de Staten-Generaal of van de Staten van Holland. Wel zijn in de Resolutiën van de Staten Generaal nog een paar aan Willem Jansz. Blaeu in 1634 verleende privilegiën aangetroffen, niet vermeld in De Boekhandel te Amsterdam. Voorts een viertal resolutiën (1638-1646), die naar het mij voorkomt van belang zijn voor de geschiedenis van het emplooi van ‘lantmeter en caertemaecker.’ Synde gelesen de requeste van Willem Jansz. Blaeuw bouckvercooper tot Amsterdam: Is naer voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen den suppliant mits desen te consenteren ende accorderen dat hy met privilegie van haer hooch: moog: onder de gewoonlicke clausule voor den tyt van negen eerstcoomende jaeren sal moogen alleen met seclutie van allen anderen in deese geunieerde provintien, maecken ende laten maecken oock venten ende vertienen seeckere schael na de hypothesen van Nicolaus Copernicus soo generael van de lopen der planeten als particulier van de loop des aerdkloots ende tot onderrichtinge van de selve seecker boeck geintituleert tweevoudich onderwijs vande hemelsche en aerdtsche globen het een nae de meningh van Ptolomeus met een vasten aerdkloot het ander na de natuerlicke stelling van Nicolaus Copernicus met een loopende aerdkloodt. | |
[pagina 151]
| |
drucken oock laten drucken vercoopen ende laten vercoopen, ofte op andere maniere beneficieren ende venten seecker bouck geintituleert de re Grammatica libri Septem gecomponeert door D. Gerardum Vossium. | |
Getallen zetten.Over de vraag hoe getallen uit meer dan vier cijfers bestaande moeten gezet worden om overzichtelijk te zijn zonder aanleiding te geven tot verwarring, is tot dusver geen eenstemmigheid verkregen. | |
[pagina 152]
| |
Het blijkt b.v. het beste uit het jongste zettersleerboek, dat saamgesteld is door en voor de vakschool voor de typografie te Utrecht en in dit jaar compleet kwam. Telkens, schrijft dit p. 96, moet tusschen de duizend- en honderdtallen, tusschen de millioen- en de duizendtallen, m.a.w. om de drie cijfers een komma gezet worden, behalve in tablewerk, waar een spatie in de plaats komt; de corrector van dat boek heeft op diezelfde bladzijden 95 en 96 echter meer dan eens de punt doorgelaten, die volgens den schrijver moet dienen ter afscheiding tusschen eenheden en decimalen. De onzekerheid, die dit vakboek geeft wordt niet opgehelderd door de oudere vakboeken, in het Nederlandsch verschenen; het Handboek van Van Cleef (1844), de Handleiding van den A.N.T.B. (1892), de Wat iedere typo van Tamminga (1904), de Beginselen van Van der Wal (1905), het Vademecum van Winkler (1907) noch de Wenken van Buys (1912) bespreken de questie. Toch is het niet nutteloos een logisch antwoord te zoeken. Voor dat echter te trachten, moet even de aandacht gevestigd worden op de noodwendigheid van cijferindeeling en wel aan een voorbeeld eenige jaren geleden door dr. Burger gepubliceerd. Ik bedoel de opgaaf bij aanplakking o.a. te Alkmaar gedaan in 1607 door Robbert Robbertse le Canu, hoe een getal van 55 cijfers uit te sprekenGa naar voetnoot1). De meesten van hen, die een oplossing voorstelden, deelden de cijfers af in groepen van zes, soms van drie cijfers, een enkele, Anthonides, in groepen van acht, le Canu zelf in groepen van vijf cijfers. De driedeelige groepeering is echter de meest gebruikelijke gewordenGa naar voetnoot2) Maar 't was eerst laat dat die groepeering ook uitwendig tot uitdrukking kwam, d.w.z. dat bij getallen van meer dan vier cijfers in het zetsel een of andere afscheiding gemaakt werd telkens om de drie cijfers en 't was weer later dat in de handboeken een categorisch voorschrift kwam. In Duitschland vond ik zulk een voorschrift eerst in 1905 in Bauer's Handbuch p. 117, in Frankrijk in de Manuel van Muller 1913 p. 95, terwijl ik in oudere handleidingen noch in publicaties van andere landen in mijn bezit een aanwijzing kon opsporen. Wanneer voor het eerst in gewoon zetsel de bedoelde afscheiding gemaakt is, weet ik niet. Ik noem hier een paar boeken onder mijn bereik, waarin tegen mijn verwachting de getallen zonder scheiding uitgezet zijn, een bewijs, dat het groepeeren der cijfers geenszins gebruikelijk was. Schooten, Fr. van., Mathematische oeffeningen. Amsterd. G. van Goedesbergh (gedr. d. Severin Matthysz. (Leiden) 1659. Wolff, Chr., Grond-beginselen van alle de mathematische wetenschappen. U.h. hoogd. vert. d. J.C. van Sprögel. Amsterd. Janssoonsvan Waesberge, 6 stkn 1738-'39. Bus, H. J., Arithmetica ofte rekenkonst. Gron. J. Scheutingh 1745. Steyn, G. van, Liefhebbery der reekenkonst. Ench. Wed. Callenbach, 2 dln 1748-1750. Lulofs, Joh., Grond-beginselen der wynroey- en peilkunde. Leyd. Wed. A. Honkoop en Zoon 1764. Verhandeling over de rabdologia. Amsterd. J. Morterre 1770. Zelfs nog in: Ninck Blok, C.J. J., Leerboek der wiskunde dl. II 3e omg. dr. Zwolle, W.E. J. Tjeenk Willink (gedr. d. P.A. Geurts (Nijmegen) 1888. Zernike, C.F. A., Ons rekenonderwijs, 3e rekenboek 5e dr. Amsterd. A. Akkeringa (gedr. d. Zuid- | |
[pagina 153]
| |
Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij ['s Gravenhage]) 1907. Daarentegen wordt in statistieke publicaties wel een gewenschte afscheiding gemaakt, maar toch ook niet altijd. Zie b.v. sommige - niet alle - provinciale verslagen van Noordholland, die ik des te liever noem, omdat krachtens traditie de statistiek aan de provinciale griffie van Noordholland in hooge eere staat en de uitvoering van het verslag van ouds in de beste handen is. Dat groepeering en krachtens het gebruik driedeelige groepeering der cijfers een bijzonder gewenscht iets is, behoeft geen betoog. Hoe echter de afscheiding tusschen de cijfersgroep moet zijn door wit, komma's of punten 123 456 789 123,456,689 123.456.789 is louter een questie van smaak, meent de geciteerde Manuel van Muller. Ik geloof dat niet. De punt kan in dit geval niet gebruikt worden, omdat het is het sluitteeken van een volzin en dus nimmer in een zin voor afscheiding aangewend mag worden. Maar al ware dat niet zoo, ook dan nog kan de punt niet aanvaard worden, omdat er in vakkringen een zich uitbreidende neiging bestaat het maalteeken (×) te vervangen door de punt en in plaats van b.v. 15 × 314 te schrijven 15.314Ga naar voetnoot1) en zulk een cijfercombinatie dus heel gemakkelijk tot verwarring aanleiding kan geven. Ook de komma is als scheiteeken in geheele getallen niet gewenscht: zij is het natuurlijke teeken tusschen de eenheden en de eerste decimaal bij tiendeelige breuken, tusschen guldens en centen, Marken en Pfennige, francs en centimes bij geldsommen (17, 357; ƒ 16, 205). Er rest bijgevolg voor afscheiding tusschen honderd en duizend, honderdduizend en millioen alleen het wit en wel het beste een spatie. Er kan dan nooit verwarring zijn en een getal als b.v. 137 246, 325 kan alleen gelezen worden als 137 duizend 246 en 325 duizendste, wat, stonden er punten 137.246.325 stellig niet het geval zou zijn, want dit laatste voorbeeld zou tegen de bedoeling in heel wel uitgesproken kunnen worden als 137 millioen 246 duizend en 325. In het bijzonder bij geldsommen kan dit verwarring geven; ik had onlangs het voorbeeld, dat in een advertentie eener bankinstelllng het aangegeven maatschappelijk kapitaal door iemand bij mij aan de theetafel duizend maal te groot werd gelezen, alleen omdat de letterzetter door onlogisch gebruik van slechts punten de bedoeling niet klaar naar voren gebracht had. J.W. Enschedé. | |
Bibliografie en Catalogus.Geachte Redactie!
Gaarne wilde ik naar aanleiding van de opvattingen omtrent bibliografie en catalogus van pater Kruitwagen en dr. Hulshof, welke in het Februari-nummer 1915 (p. 77) van dit tijdschrift voorkomen, de aandacht van uwe lezers vestigen op hetgeen over deze begrippen voorkomt in den 3n jaargang van het Tijdschr. v.b. en b. blz. 48 en in den 3n jaargang van de Boekzaal bl. 117. Om niet in herhaling te vervallen, zal ik nu volstaan met de opmerking dat de definitie van dr. Hulshof ten eenenmale onjuist is. Wat dr. H. in navolging van de Franschen ‘bibliografie’ noemt, is niets anders dan critische literatuuropgave. 't Is juist die Fransche opvatting van het woord bibliografie, die de verwarring sticht. Onder dankzegging voor de opname, noem ik mij hoogachtend L.C. Kloos. |
|