Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Onuitgegeven brieven van Wolff en Deken.II. Johanna Grave.De eerste brieven van Betje Wolff aan Grave handelen over het bezoek door de schrijfster, waarschijnlijk met van der Jagt, aan de familie Grave gebracht. Zij had met groote voldoening kennis gemaakt met den opgewekten, geletterden suikerraffinadeur, en met zijn lieve gezin. Maar bovendien was zij geheel ingepakt door Grave's zuster. Ik ontveins voor zulk een redelyk man geenszinds dat ik nog ééne reden hebbe die myne vreugd (door u te leeren kennen veroorzaakt) in 't oneindige vermeerderd. Gy hebt zulk eene beminnelyke Suster, & die heeft my zo ingenoomen dat zy nog niet uit myne gedagten geweest is. Ik voel zelf dat myn hart voor haar zal spreeken indien zij de zelfde neiging voor mij zal gewaar worden. Harmonie, achting & tyd kunnen alleen eene ingenomenheid van deezen aart in eene soliede & deugdzame vriendschap veranderen; maar is het geheel onmogelyk dat uwe lieve Suster & ik elkander nader leeren kennen? dat denk ik niet. Hoe 't zy, nu weet zy, dat ik haar lief hebbe & hoope de zelfde zagte sentimenten in haar voor my te ontdekken. Zelden is het my gebeurt, zo, op het eerste bezoek, & conversatie met iemand te zijn ingenomen. Ik solliciteer heel sterk om het beloofde presentje voor myn orloge myn naamletters E.B. of W. ô hoe aangenaam zal het mij zijn iets van haare lieve hand geduurig voor myne oogen te hebben. (Brief van 27 Juni 1776, Dys. blz. 155). Op dezen brief kwam spoedig antwoord (gedateerd 9 Juli), met het beloofde handwerkje, en daarop schreef Betje weer een brief (12 Juli), die grootendeels uit nieuwe liefdesbetuigingen aan de ‘engelachtige suster’ bestaat. Dit is waar, dat het berigt dat gy mij van haar, op myn sujet geeft, my onuitsprekelyk behaagde: & dat de kunststukjes my te aangenamer zyn, om dat zy my door zulk eene lieve hand zyn toegezonden. Maar! dat stoute Meisje! ô kon zy my wel, ze zou niet schroomen my eens te doen zien dat zy schryven kan! Geloof my, myn hart is beter dan myn hoofd; & de qualiteiten van de ziel overtreffen by mij verre die van het vernuft. Nu, al met er tijd! ik kan wel wat wagten; nu ik weet dat zij niet geheel onverschillig voor my is. Tyd, & occasie doen veel af. Zeg de lieve schat dat zy alle daag maar 2 menuten om my denkt; & dat ik al eens van haar gedroomt hebbe; 't is de zuivere waarheid. Schryf my tog haar voornaam eens, bid ik je, indien het schelmpie het zelf niet wil doen; maar ik heb haar zó lief, dat ik haar haar volle zin geef, & des te eerder, omdat ik my vleye intusschen nog wel eens met een brief van u, myn waarde Vriend, vereert te zullen worden. (Dys. blz. 156).Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 146]
| |
De zuster voelde zich blijkbaar ook persoonlijk zeer tot de nieuwe kennis aangetrokken, maar was verlegen in 't bewustzijn van haar minderheid tegenover het talentvolle vrouwtje, en durfde haar niet zelve te schrijven. De hernieuwing der kennismaking volgde niet onmiddellijk; de schokkende brief van juffrouw Deken (29 Juli) kwam er tusschen, die voorshands Betje geheel in beslag nam. Toch was de vriendschaps-opwelling niet vergeten, in een brief van 1 Aug. moet Grave weer namens zijne zuster geschreven hebben, dat zij eigenlijk niet begreep wat eene zoo talentvolle vrouw toch bijzonders aan haar kon vinden, en daarbij ook voldaan hebben aan het verzoek om haar naam te noemen. In een brief van den 4en Augustus (by Dys. blz. 167 verkeerd gedateerd), met ingesloten schrijven aan Juffrouw Deken, wordt ook hierop een antwoord gegeven. Hoe! weet uwe lieve zuster niet dat groote & schitterende talenten geene vriendschap, zo min als eene treffende schoonheid geene liefde voortbrengt! Ik weet wel dat de lieve meid geene Savante - geene dichtresse is, maar ze is voor my véél méér, zy is het beminnelykste mensch in mijn oogen dat ik immer zag. Ik omhels haar in mijn hart, dat hart dat naar haar verlangt, stond het aan my (zo als gy zegt) daar aan veel te doen, hoe ras was ik by u allen! Eerst in den volgenden brief, van 31 Augustus, is na den storm weer kalmte gekomen, en tijd voor uitvoeriger vriendschapsuitingen. Nu begint Betje met een gefingeerd onverwacht bezoek bij de Graves. ‘Goeye morgen myn Heer Grave, goeye morgen Lieve Dames.’ - ‘Ha! Wolfje, dat hadden wij niet gewagt; 't is pas zeven uuren.’ - Ja! ik ben een heel wonderlyk kind, zie; ik woon buiten, & wat weten wij daar van complimenten of Etiquettes? Ik kom ook, ziet gy, en profond negligé zonder de minste grace, & heb al ontbeten ook; anders zoude ik gaarn dat kopje van myn lieve Hansje; (zo noem ik de zoete meisjes die Johanna hieten) zo maar eens opslurpen... nú ja, eens is geens, met je permissie, myn zoete schat’... Zie, zou ik, zo nu de commissie door myn pen niet uitgevoerd wierdt, zo, of zo omtrend by u, mijn geëerde vriend, komen inloopen? Wat denkt gy er van? (Dys. blz. 172). Ook in de volgende brieven wordt de zuster met hartelijkheid vermeld (6 Sept., 15 Sept., verkeerd gedateerd 15 Aug. zie Tijdschr. v.b. en b. III blz. 54); de uitnoodiging om te komen logeeren komt dan tot uitvoering, het verblijf bij de Grave's duurde van 23 Sept. tot 14 October. Hansje deelde haar bed met de logée, en was wezenlijk een lieve vriendin voor haar, hoewel de tegelijk gesloten vriendschap met Aagje Deken meteen al het andere overstemt. Zoo schrijft Betje in haar bedankbrief van 16 October: Wel nu, myn Lieve Hansje, nu kent, nu bemint gy uw Wolfje! dit voltooyt mijn geluk, want ik heb u waarlyk lief & ik ben aangedaan als ik mij herinner hoe veele vriendelykheden gy my betoont hebt. Bemin my ook in mijne absentie; wees de | |
[pagina 147]
| |
vriendin van mijne dierbaarste vriendin! Uwe keuze is gegrond, zy is agtingswaardig & teffens beminlyk. Spreek met haar over Wolfje & laat ik door uw lieve hand verzekerd worden dat gy mij niet vergeet! (Dys. blz. 181). Verder hooren we van Hansje niet zoo heel veel meer, wat niet te verwonderen is, daar eene werkelijk levende briefwisseling voor eene vrouw als Betje Wolff alleen mogelijk was met iemand die in aanleg eenigszins haar gelijke was, en dit was Hansje zeker niet; veel meer haar broeder, met wien de briefwisseling dan ook geregeld doorgaat. Dat de vriendschap van Hansje zoowel met Betje als met Aagje bleef, blijkt wel nog geregeld. Zoo b.v. na den dood van Ds. Wolff, in den brief van 5 Juni 1777, waar Deekie en Hansje goed voor Betje zullen koopen (Dys. blz. 215); in dien van 30 Juli, waar Hansje bij het weeuwtje in de Beemster op bezoek zal komen; ook verder boodschapjes en groeten; 30 Jan. 1778 uit de Rijp weer de vraag: ‘Hoeneer komt gy, myn Hansjelief, over? Schryf het maar, altoos zyt gy welkom’; en weer op 5 Mei: ‘Wy hoopen ons lieve Hansje haast by ons te zien, wy vleyen ons dat wy haar in ons stil eenvoudig leeven vermaaken kunnen’; ook in het laatste bewaarde briefje aan Grave, 27 Juni 1779 nog: ‘Groet het vrouwtje & onze Hansje, ook al de kinderen.’ Met dit kleine briefje eindigde de bundel, zooals Moes die van Mej. Scholten gekregen en in een fraaien band vereenigd had - afgezien van een paar ongedateerde briefjes die verkeerdelijk achteraan geplaatst waren (zie Tijdschr. v.b. en b. l.c. blz. 64). Daarmede was de bevinding van Jorissen die de verzameling vroeger geraadpleegd had in strijd; hij schreef dat de briefwisseling ongeveer tot Grave's dood in het voorjaar van 1781 was voortgezet. De nu met de andere hereenigde brieven lossen dezen strijd op. Zij zijn van het najaar van 1780. Ze zijn beide aan Hansje gericht, die, zooals we er uit zien, ging trouwen. Aan de eerbare jongedochter Johanna Grave. Gelogeert te Amsterdam. | |
Lieve Hansje,Wy dagten dat gy nu al lang met alle goed deeg de Bruid waard, hoe zal polakje dat Lange wagten u uitpeperen. Wel foei waartoe diend dat lange gevry jelui bent geen kindren, maar wy kunnen nog niet in ons huis, dat is wat anders nou heb dan maar geduld, gy kund terwyl Beddegoed Huishoudens goed Kindermand en wat niet al gereed maaken. o wat hebt gy nog een pretjes te goed, wy gunnen ze u, trouwens dit weet gy, van ganscher harten, als gy een kamenier van doen hebt verzoek ik om de gunst ik kan kappen dat verzeker ik u naar de eerste moode als ik u klede dan zuld gy er uit zien zo als nog geen bruid zederd Evaas tyd zich vertoond heeft, houd gy de lieve juffrouw Ryswyk nog wat gezelschap? daar doeje braaf aan dat 's een | |
[pagina 148]
| |
christelyk werk, trouwen dat kunnen waereldkindren zo wel doen als gy, wy mogten u altyd graag leiden maar nu gy ons zulk een lieve vriendin bezorgd hebt als zy is die gy gaat verlaaten nu zyd gy met geen Goud te betaalen, wy bedanken u hartelyk voor uwe lekkere koek, Meidlief zy geeft ons een voorsmaak van uw zoet innig honigachtig Huwelyk. | |
Mejuffrouw Johanna Grave. in handen.Mijn Waarde Vrienden. | |
Waarde Vrienden.Alleroprechst vereenigd zich met den wensch der bovenstaande zy, die zich, naar hartelyke aanbieding van duurzaame vriendschap en aanbeveling aan de Uwe zich tekend, Waarde Vrienden Ued. dw. Dinaresse en oprechte Vriendin, Van deze beide brieven is de eerste, hoewel onderteekend De weduwe A. Wolff en A. Deken, geheel van de hand van Aagje, zooals trouwens ook de inhoud aanwijst. De tegenstelling met den meer formeelen brief van beiden bij het aanteekenen, doet des te sterker den aardigen levendigen briefstijl van Aagje Deken uitkomen.
C.P. Burger Jr. |