zijn, maar in eens anders levensbeschrijving zijn vermeld; en ook dit is een wezenlijk gebrek. Zoo vind ik op Adrichem naast een zeer belangrijk levensbericht van Christiaan van A. die in de 16e eeuw het Heilige land en de stad Jerusalem beschreef en in kaart bracht, een korter maar ook interessant leven van Cornelia van A., eene geleerde non in 't begin van de 16e eeuw, die de psalmen in Latijnsch dicht vertolkte. De naam komt mij bekend voor, en ik vind die dan ook na eenig zoeken terug in mijn eigen biografie van Ellert de Veer, wiens vrouw evenzoo heette; daarbij merk ik echter onwillekeurig op, dat een goed en volledig register de beide draagsters van denzelfden naam moest aanwijzen. Toch geloof ik, na alles wel overwogen te hebben, dat het goed gezien is, dit loopende register soberder te houden, en het complete, waarvoor ten slotte een eigen boekdeel noodig zal zijn, tot later uit te stellen.
Blader ik nu in het boeken tracht ik althans een indruk te krijgen van den aard en de waarde der biografieën, zooals ik dit vroeger (Het Boek 1 p. 33) deed met het ie deel, dan valt het zeker niet tegen. Het verschil in opzet en stijl met den ouden Van der Aa, waarzoo heel veel omslachtig gepraat is opgenomen, is gebleven; die breedte van meedeeling is klaarblijkelijk onzen tijd niet meer eigen. Aan den anderen kant ontmoet ik echter zeer tot mijn voldoening niet meer die korte vermeldingen van dominee's, die predikant geweest zijn op een of meer standplaatsen maar overigens niets, van kunstenaars waarvan alleen de naam bekend is, en van jongelui die slechts als leerling van een kunstenaar vermeld gevonden zijn.
Gelijksoortig zijn de biografieën natuurlijk in de verste verte niet. Men zal een boek als dit altijd moeten blijven beschouwen als een verzamelwerk, waar rijp en groen naast en door elkaar wordt opgenomen. Men vindt er afwisselend uittreksels uit levens, waarvan de geheele loop reeds volledig bekend was; levens die het resultaat zijn van opzettelijke onderzoekingen, die dus bij het vroeger bekende wat nieuws geven, en waarop misschien spoedig wel weer correctie zal aan te brengen zijn; en eindelijk levens waarop ook de auteur den volledigen kijk nog niet heeft, voorloopig bijeengebrachte gegevens die misschien later voor eene wezenlijke levensbeschrijving zullen dienen. Alle drie hebben hunne waarde, maar het loont toch de moeite, op het verschil te wijzen. Zoo vind ik, hoewel ik zelf aan dit deel niet heb meegewerkt, mijn eigen werk terug in het leven van J. Hellendoorn; met voldoening zie ik dat de merkwaardige levensloop van den ouden heer hier zijn plaats gevonden heeft, maar ik mis de vermelding van zijn hoofdwerk, onzen Amsterdamschen brievencastalogus; de biograaf die de materie zoo klaar vond liggen, had hier wel een enkel woord meer kunnen gebruiken. Onder den naam Beets valt mijn aandacht op den 17e-eeuwschen dichter Johan B., een aardig voorbeeld van een biografie, uit de oudere bronnen als 't ware voor onze oogen samengesteld; in verhouding eigenlijk wat lang, maar die moeielijk beknopter kon gemaakt worden. Op Hessel Gerritsz van Alkmaar vind ik weer iets anders, een aantal feitelijke gegevens, zeer beknopt bijeen gesteld; maar er ontbreekt een ding, dat nu denkelijk nog niet kon gegeven worden, de juiste waardeering van dezen verdienstelijken kaartenmaker. Wie zich binnen kort daaraan mocht gaan zetten, zal in deze kleine feitenbiografie een goeden grondslag hebben. Een juiste waardeering ontbreekt m.i. ook aan het leven van A.M. Ledeboer; wat over diens groote bibliografische werk wordt gezegd, is wel heel sober.
Hierbij zal ik het echter laten,