Boekbesprekingen.
Oud-Nederlandsche kaartmakers in betrekking met Plantijn, door Jan Denucé. II. Antwerpen, de Nederl. boekhandel, 's Gravenhage, Mart. Nijhoff 1913. Maatsch. der Antw. bibliophilen no. 28.
Het tweede deel van dit standaardwerk heeft niet op zich laten wachten; geen vol jaar is na de verschijning van het eerste verloopen. Het moet tegelijk al persklaar zijn geweest, en de drukker moet evenals de corrector, d.i. de auteur zelf, onverpoosd hebben doorgewerkt. En nu ligt dat rijke materiaal daar volledig vóór ons, en overzichtelijk tevens, want een beknopt, maar compleet en accuraat Register der kaarten en persoonsnamen is aan het slot toegevoegd.
Ortelius - Mercator; aan deze twee hoofdpersonen is dit tweede deel gewijd, met als tusschenpersonen Mylius en Vrients. De volgorde doet er bij een werk als dit minder toe; anders hadden, zooals de auteur zelf erkent, eenige hoofdstukken van het eerste deel eigenlijk eerst na Ortelius moeten komen, met name degene die over het Epitome van het Theatrum handelen. En Mercator had eigenlijk ook wel een allereerste plaats verdiend, zoowel om zijne hooge beteekenis als man der wetenschap - in dit opzicht kan Ortelius in 't geheel niet op ééne lijn met hem genoemd worden -, als om zijn leeftijd: zijne globen beginnen al te verschijnen in 1537, zijngroote wereldkaart is van 1569, zijn beroemde kaart van Europa van 1572. Maar het geheele hoofdstuk over den grooten geograaf is slechts schoorvoetend door Denucé opgenomen, omdat ‘meer bevoegden zich met Mercator onledig houden.’ Gelukkig heeft de rijkdom van informaties uit de Plantijnsche archieven zelve hem toch genoopt, ten slotte een goed gedocumenteerd hoofdstuk te geven; we hebben nu ten minste een heel belangrijk overzicht door iemand dien wij voor volkomen bevoegd mogen houden en die slag heeft een ondernomen werk met kracht teneinde te brengen. Met ‘meer bevoegden’ gaat het wel eens zoo, dat het wachtende publiek te vergeefs naar de resultaten van hun arbeid blijft uitzien.
Wij zullen hier niet met den auteur de loopbaan van Ortelius op den voet volgen, van zijn inschrijving als ‘afsetter van carten’ bij de St. Lucasgilde - op 20-jarigen leeftijd, in 1547 - af. Zijn reizen, zijn verzameling van kaarten, zijn handel, zijn uitgaven, en vooral het ontstaan, de uitbreiding en verdere ontwikkeling van het Theatrum, dat alles vindt men volledig geschetst. Over den verkoop van het groote werk geven de boeken van Plantijn ons een schat van gegevens: alleen in de 4 eerste jaren, 1570 tot 1573, verkoopt de firma er 676 exemplaren van, de prijzen loopen van fl. 5-10 voor een onafgezet ex. in 1570 tot 23 fl. in-